‘Verbraamt’ het Nederlandse platteland?

Ze hadden me uitgenodigd voor een stevige wandeling, maar het voelde nat en herfstig die zaterdagochtend eind oktober. We maakten een omtrekkende beweging rond Balk, Zuidwest-Friesland. Iemand in het gezelschap wees me op de vele bramen. Bij Wyckel en Harich was het inderdaad opvallend: overal zag ik hoge hagen van wilde bramen langs de kant van de sloot. “Die woekering”, gebaarde mijn wandelgenoot, “komt door de vele stikstof.” Elke keer als hij hier langs liep bleken de bramenstruiken hoger opgeschoten. Vroeger zag je die hier helemaal niet. Hij sprak zelfs van ‘de verbraming van het Nederlandse platteland’. Oorzaak: de vele mest die door de boeren wordt uitgereden. Eerlijk gezegd had ik er nooit op gelet. In De Levende Natuur (juli 2004) las ik daarna een artikel van Rienk-Jan Bijlsma over het verschijnsel van de verbraming en het vele onderzoek dat hiernaar tussen 1970 en 2000 door biologen is gedaan. Van verbraming is officieel sprake als braamstruiken een aaneengesloten vegetatielaag vormen over een oppervlakte van enkele aren. “Verbraming wordt vaak gezien als een vorm van verruiging als gevolg van stikstofdepositie (vermesting), wat bijdraagt aan het negatieve imago.” Want ach de braam heeft het zwaar. Net als de brandnetel is hij allerminst aaibaar, veel mensen zien hem als een ongewenste vorm van natuur. Maar Bijlsma nuanceert dit beeld. Ik las daarom geïnteresseerd verder.

Al eeuwenlang speelt verbraming in de bossen van Noordwest-Europa. Beuk en eik hebben last van de struik, die verjonging hindert. Bestrijding van de braam was in boswachterijen eeuwenlang dan ook een voorziene kostenpost. Geen wonder dat er nog steeds negatief wordt geoordeeld over de opmars van de braam. Wat mensen niet beseffen is dat liefst 150 soorten bramen in Nederland worden aangetroffen. De meeste zijn zuurminnend en hebben grote moeite om fosfaat en/of ijzer op te nemen bij een hoge pH van het wortelmilieu. Ze houden van veel licht, maar kunnen door begrazing of opgroeiend hout weer even snel verdwijnen. Verbraming, stelt Bijlsma, is inherent aan de zand- en leemlandschappen van Noordwest-Europa en verdient een genuanceerde benadering. Ze vormt alleen een probleem in oude door eik gedomineerde bossen met een rijke voorjaarsflora. En al die stikstof dan? Nee, er bestaat geen significante relatie tussen de soortensamenstelling van de bosvegetatie en de depositie van stikstof. Trendmatige toename lijkt eerder te wijten aan peilverlaging, verminderde vitaliteit van eikenbossen, het ouder en opener worden van heidebebossingen en tenslotte is er het massa-effect: een snelle en succesvolle kolonisatie van de braam. De braam, concludeert Bijlsma, kampt met een geringe sympathie en worstelt met een onjuist beeld. In de stikstofcrisis is naast de boer vooral de braam het eerste slachtoffer.


Posted

in

,

by

Tags:

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *