Downtown

Een nieuwe historische binnenstad<

Visie op de binnenstad van Amsterdam 2040

Geschreven door Zef Hemel, hoogleraar Grootstedelijke vraagstukken, in het bijzonder van Amsterdam. Universiteit van Amsterdam

 In opdracht van Femke Halsema, burgemeester van Amsterdam

Amsterdam, 10 oktober 2019

Samenvatting

  1. Vervreemding is het probleem

De historische binnenstad van Amsterdam dreigt zijn verbindende functie te verliezen. Er is een proces van vervreemding gaande dat de noodzaak en de wil om het gemeenschappelijke centrum te onderhouden bij Amsterdammers ondergraaft. Vervreemding heeft ertoe geleid dat de binnenstad als een hoofdzakelijk economische ruimte is gaan functioneren. Dat doet pijn, want Amsterdammers houden van hun stad. Als burgers vragen zij zich af wat de toekomst van de historische binnenstad nog is als deze niet meer als gemeenschappelijk centrum wordt gebruikt – als deze hoofdzakelijk nog als pretpark functioneert.

  • Toeristen naar de Zuidas

Door toerisme een plek te geven op de Zuidas kan de toeristenstroom van Damrak naar Museumplein worden verlegd richting Schiphol. Dit is nodig om de ontmoetingsfunctie van de binnenstad terug te krijgen. Dit vraagt om een dag- en avondvullende programmering op de Zuidas en iconische architectuur. Dit zal een ander soort toeristen trekken. Stel u voor: internationale toeristen die gemiddeld twee dagen op de Zuidas en het Museumplein verblijven, de derde dag maken ze een rondvaart of bezoeken ze het achterhuis van Anne Frank. Waarom zouden ze nog naar de Wallen willen?

  • Tuinieren is de opgave

Tuinieren, zoals Artis doet, betekent liefde, zorg en aandacht voor het welzijn van planten, dieren en gebouwen. Maar rond de binnenstad gaan heel andere beelden rond. Sommigen spreken van pretpark, anderen van een wetteloze jungle. Beide zijn ijzersterk, maar ze helpen ons niet. Ze zijn niet productief omdat ze negatief zijn en ons in de verkeerde richting duwen. De jungle doet smeken om handhaving, het pretpark vraagt om maatregelen en regulering. De binnenstad vergt groot onderhoud. We moeten gaan tuinieren.

  • Rust brengen in de openbare ruimte

Door het weren van het autoverkeer is het geluidsniveau in de binnenstad al flink gedaald. Met geveltuintjes zijn bepaalde straten door bewoners tot prettige verblijfsgebieden omgetoverd. Zo’n aanpak zou gevolgd moeten worden in alle buurten, bij elke steeg en straat. Inrichting en vastgoed zouden zorgvuldig moeten worden afgestemd op gebruikers, geschiedenis en omgeving. Ongeveer zoals de Universiteit van Amsterdam dat doet, die gebouwen en netwerk van stegen en binnenplaatsen in haar toekomstige universiteitskwartier uitdrukkelijk vormgeeft, daarbij een supervisor heeft aangesteld die de doorstroming bewaakt, gesloten poorten opent, oog heeft voor de kwaliteit van stegen, gebouwen, daken en wanden en die alle betrokkenen actief betrekt.

  • Water en bodem goed beheren

Een geïntegreerd logistiek systeem voor afval- en goederentransport over water is goed mogelijk. Bedrijvigheid op het water brengt leven in de binnenstad. Niet alles staat dan meer in het teken van het toerisme. Kades en bruggen lijden onder het zware verkeer. Zeespiegelrijzing en klimaatverandering zullen ons met de neus op de feiten drukken. Onze voorouders wisten met een beweeglijke bodem te leven, ontwikkelden ingenieuze technieken om zich aan te passen. Daar kunnen wij van leren. Een tuinman kent de bodemconditie en begrijpt de weersomstandigheden, hij weet dat deze bepalend zijn voor het behoud van zijn tuin.

  • De toekomst programmeren: de commons

Door het erfgoed te bewaren worden we gedwongen ons aan te passen, worden we inventief. Amsterdam is geen dode stad. De binnenstad is vanouds een sociale, culturele en politieke ruimte. En alles is er al. Het terugbrengen van ontmoeting komt neer op: programmeren gericht op de toekomst en het op de voorgrond plaatsen van de Amsterdammer. Voor alle instellingen betekent dit een zoektocht naar nieuwe publieken, nieuwe benaderingen en nieuwe helden, de regie zelfs gedeeltelijk uit handen geven. Het agoramodel zal leiden tot eerherstel van de grote projecten die we met elkáár, als gemeenschap, ondernemen.

Inleiding

De historische binnenstad van Amsterdam dreigt zijn verbindende functie te verliezen. Daaraan zijn niet alleen de toeristen of de expats debet. Er is al jaren een proces van vervreemding gaande dat de noodzaak en de wil om het gemeenschappelijke centrum te bezoeken en te onderhouden bij Amsterdammers ondergraaft. Dat sluipende proces heeft ertoe geleid dat de schitterend gerestaureerde binnenstad de afgelopen jaren, bedoeld of onbedoeld, als een hoofdzakelijk economische ruimte is gaan functioneren. Dat doet pijn, want Amsterdammers houden van hun stad. Het zijn de bewoners die hiertegen in opstand komen. Het gaat hen niet uitsluitend om rust en ruimte en zelfs niet in de eerste plaats om leefbaarheid. Hun zorg reikt verder. De binnenstad lijkt de Amsterdammer te worden afgenomen. Als burgers van deze stad vragen zij zich af wat de toekomst van de historische binnenstad nog is als deze niet meer als gemeenschappelijk centrum wordt gebruikt, als deze bij wijze van spreken hoofdzakelijk nog als pretpark functioneert.

Over die belangrijke kwestie gaat deze visie, die gericht is op de lange termijn. In plaats van wat er is onderkent hij zinvolle mogelijkheden, hij laat zich voeden door verbeeldingskracht. In twintig jaar tijd wil hij van de Amsterdamse binnenstad een nieuwe plek voor ontmoeting maken: verzamelplaats voor vrije burgers in een stad die open, tolerant en divers wil zijn. Deze mogelijkheid, die is geworteld in diepgaande kennis, ervaring en overtuiging van allen die aan het maken van deze visie in de maanden mei en juni actief hebben bijgedragen, zal langdurig inspanning van alle partijen vragen. Vanwege de complexiteit is de komende jaren bovenal een lichte, vasthoudende vorm van sturing gewenst, eerder aansporing dan bestraffing. Burgemeester en colleges dienen ons aan te moedigen in de richting van deze verre toekomst te bewegen.

Vervreemding is het probleem

Onder vervreemding wordt een onprettig gevoel verstaan, een geestelijke afstand die mensen voelen tot hun omgeving. Vervreemding uit zich op vele manieren: in rolkoffers, in toeristen die het straatbeeld domineren, in tijdelijke bewoning van panden waar tot voor kort nog Amsterdammers woonden, in overlast, in drukte, in wangedrag, in afval dat door onbekenden wordt achtergelaten, in Engels dat het Nederlands verdringt, in geliefde kroegen die opeens vreemde klanten trekken, in snorders die de taximarkt uithollen, in vastgoed dat door buitenlandse partijen wordt opgekocht, in expats die bewoners van de woningmarkt verdringen, in generaties die elkaars taal niet meer spreken, in het verdwijnen van vertrouwde winkels door de opkomst van internet-winkelen, in openbare ruimte die door terrassen wordt geclaimd, in schermgebruik en oortjes die mensen van hun omgeving afsluiten, in verhalen over een onderwereld die naar de bovenwereld zou komen, in fake news van media die niet meer zijn te vertrouwen, in afbrokkelende sociale verbanden binnen buurten, in groeiende eenzaamheid. Internet, de smartphone en reizen zijn de aanjager. Vanaf 2007 lijkt sprake van een versnelling. De Britse socioloog Urry spreekt van een ‘mobilities turn’, een snel toenemende beweeglijkheid van vrijwel alles.

Vervreemding staat niet op zichzelf. Op de achtergrond speelt individualisering. Individualisering heeft ons vrijheid en de mogelijkheid tot ontplooiing en zelfexpressie gebracht, maar door technologie heeft ze een nieuwe dynamiek gekregen. Iedereen maakt selfies, downloadt zijn eigen apps, kiest zijn eigen media en zijn eigen plekken, onderhoudt digitaal contact met vrienden-op-afstand, vliegt de wereld over, leeft steeds meer in zijn of haar bubbel. Wantrouwen is het gevolg, en ook angst, apathie, pessimisme, egocentrisme. Burgers wantrouwen de overheid, bewoners wantrouwen ondernemers, ondernemers wantrouwen bewoners, burgers wantrouwen elkaar. Wat mensen als verslonzing of verlies ervaren heeft vaak betrekking op de openbare ruimte, in de ruimte waar burgers elkaar ontmoeten. Zij wijten dit aan de andere groep, aan elkaar, hun problemen adresseren ze aan de gemeente, die vervolgens moet gaan optreden en handhaven. Iedereen wijst naar elkaar. Echter, we zijn allemaal deel van het probleem. In je eigen bubbel leven betekent dat je je eigen wereld en je eigen centrum creëert. Anderen zijn anders, afwijkend, niet te vertrouwen. Vervreemding ervaar je in het gedeelde centrum het eerst.

Daar komt bij dat je het stadscentrum gemakkelijk kunt vermijden. Mensen worden steeds mobieler. Nieuwe infrastructuur maakt nieuwe centra mogelijk. Nederland blinkt daarin uit. Amsterdam behoort tot de best verbonden plekken op aarde. De binnenstad van Amsterdam is lang niet meer het enige of belangrijkste centrum. Al die oude en nieuwe centra bevinden zich op de knooppunten van de infrastructuurbundels. Alleen al in de Randstad wedijveren tientallen historische centra met een veelvoud van nieuwe knooppunten om aandacht en programma. En het worden er steeds meer. Hierdoor hebben burgers weliswaar meer keuzevrijheid, maar al die keuzemogelijkheden voeden tevens een felle concurrentiestrijd tussen de centra onderling. Regie voeren is moeilijk. De markt bepaalt uiteindelijk de status en het profiel van centra. Ondertussen ontmoeten burgers elkaar steeds vaker virtueel, op virtuele platforms, doen ze virtueel boodschappen, kijken ze filmpjes op internet, laten ze pakjes thuis bezorgen. Veel binnensteden bruisen niet meer. Ze worden woonenclaves; andere worden juist belaagd door horeca of toeristen. In beide gevallen verdwijnt de ontmoetingsfunctie.

Simpele maatregelen helpen niet; die kunnen hoogstens ontwikkelingen afremmen. Het enige dat erop zit is om virtuele sociale verbanden letterlijk weer een fysieke plek te geven in het door de burgers vanouds herkende en vertrouwde centrum. Dat is allerminst vanzelfsprekend en zeker geen uitgemaakte zaak dat het zal lukken. Maar zevenhonderd jaar samenhang verbreek je niet zomaar. Het wordt, ook omdat de samenstelling van de Amsterdamse bevolking drastisch verandert, een bewuste culturele daad. De dominant economische ruimte moet weer maatschappelijk worden geladen en gericht worden op ontmoeting, verdraagzaamheid, tolerantie en diversiteit. Bovenal is het een kwestie van programmeren.

Want het zal met name een forse inspanning vergen van theaters, musea, kerken, onderwijsinstellingen, publieke gebouwen, instituten, straten, pleinen, het stadhuis. Al deze instellingen en publieke ruimten moeten op zoek naar nieuwe publieken, naar nieuwe programma’s, en in die programma’s moeten de burgers van Amsterdam in al hun diversiteit en verscheidenheid veel sterker worden betrokken. Nee, het is anders. Burgers zullen hierin het voortouw moeten nemen, ze moeten weer hun plek in de binnenstad opeisen, ze moeten ervoor zorgen dat ze die ook werkelijk terugkrijgen.

Dat bewoners en frequente bezoekers de hun vertrouwde winkels ook terug zullen winnen lijkt overigens onwaarschijnlijk. Ketens die nu domineren duiden op een naderende neergang in de natuurlijke levenscyclus van winkelstraten. Door de combinatie van online winkelen, hoge huurprijzen en het tegengaan van op toeristen gericht winkelaanbod door de gemeente zullen op termijn veel winkels het loodje leggen. Hier dient zich een mogelijkheid aan voor een nieuw type ondernemer die, dikwijls hoogopgeleid en minder door winst gedreven, nieuwe paden durft te bewandelen. Die nieuwe ondernemer is er al, maar behoeft nu nog bescherming vanwege de hoge huurprijzen. Zelfs bij toekomstige leegstand en dalende prijzen is het niet gezegd dat hij zal triomferen. Maar het zijn wel deze andersoortige commerciële praktijken – trends volgen, kennis vergaren, nieuwe publieken vinden, in netwerken opereren, innoveren – die de nieuwe ontmoetingsfunctie van de binnenstad kunnen schragen in het tijdperk van de mobilities turn en het internet.

Toeristen naar de Zuidas

Om de ontmoetingsfunctie van de binnenstad in een nieuwe vorm terug te krijgen zal er een balans gevonden moeten worden tussen Amsterdammers en bezoekers. Die verhouding is ernstig verstoord. Toerisme zal zich minder eenzijdig op de Amsterdamse binnenstad moeten richten. Nu nog parasiteert deze op het unieke erfgoed van Amsterdam. Dit zal een stevige ruimtelijke ingreep in het stadsweefsel vergen. Er is een tweede toeristisch centrum nodig.

De afgelopen zeventig jaar is alles in het werk gesteld om de centrumfunctie van de historische binnenstad te behouden. Dit had tot gevolg dat óók de bezoekersstromen uit het hele land en ver daarbuiten naar dat ene centrum trokken. Wel kon het centrum geleidelijk over de Singelgracht heen kragen en zich met de P.C. Hooftstraat, Van Baerlestraat en noordelijke Pijp etaleren als een binnenstad XL. Maar andere centra, verderop gelegen, kregen een ondergeschikte functie, doorgaans bedoeld voor stadsdelen.

Spreiding biedt geen oplossing. Ruimtelijke spreiding is allesbehalve duurzaam, deze belast namelijk de infrastructuur, en het leidt hoogstens tot tijdelijke verdunning. Spreiding leidt ook zeker niet tot meer kwaliteit. Voor kwaliteit is juist concentratie en menging nodig. De compacte stad is uitgangspunt en moet dat ook blijven. Het voorstel is om een tweede centrumgebied te maken.

Naast het Museumplein lijken Zuidas en Bijlmer/Arena de geschiktste plekken voor internationaal toerisme. Met name op de Zuidas is al een ecosysteem in wording, daar wordt al Engels gesproken. Van meet af aan werden hier bijzondere trekpleisters ontwikkeld. Berlage (1917) en de makers van het Algemeen Uitbreidingsplan (1934) voorzagen een lustlandschap van Weense allure dat zich uitstrekte van de Amstel tot aan de Boerenwetering. In 1928 vonden hier de Olympische Spelen plaats. In 1961 opende de RAI aan de Scheldestraat haar deuren. En in 1972 vond, rond de toen tien jaar oude RAI, de vijfde Floriade plaats: in één seizoen kwamen in het Amstelpark en Beatrixpark ruim vijf miljoen toeristen. Een kabelbaan bracht de bezoekers van de ene attractie naar de andere. De vestiging van het World Trade Center in 1985 en de aanleg van de Schiphollijn markeerden het begin van het denken over een internationaal zakencentrum. Dat kreeg vleugels na de verhuizing uit de binnenstad van ABN AMRO in 1999. Even verderop landde de Ajax Arena (1996). Het programma voor de Zuidas  behelst sindsdien hoofdzakelijk kantoren, recentelijk ook appartementen, terwijl de meeste stedenbouwkundige aandacht uitging naar de infrastructuur: spoor, snelweg en metro en hoe die ondergronds te brengen. Al die tijd is er beloofd dat een derde van het Zuidasprogramma uit voorzieningen zou bestaan.

Door het internationale toerisme op de Zuidas – hier opgevat als een tweede centrum van Amsterdam-in -wording –  een plek te geven kan de route die de meeste toeristen door de binnenstad volgen structureel worden verlegd. Die route gaat nu van Damrak naar het Museumplein. Alle grote attracties liggen langs deze betrekkelijk korte route. Door nieuwe toeristische attracties op de Zuidas een plek te geven zal deze processie zich in zuidelijke richting verleggen. Dit vraagt op de Zuidas wel om een dag- en avondvullende programmering en om iconische architectuur. Maar dan kan die gewenste nieuwe mental map in de hoofden van de toeristen ontstaan. En wanneer het nieuwe station Zuid rond 2030 opent wordt de kaart als het ware omgeklapt. Vanuit de Zuidas gezien komt het Museumplein dan noordelijk te liggen en het historische centrum ligt daar nog weer achter.

Hierdoor zal ook het beeld van de Zuidas zelf veranderen. Van internationaal zakencentrum transformeert het naar een grootstedelijk kerngebied met belangrijke voorzieningen die niet alleen kantoorpersoneel en bewoners bedienen, maar ook veeleisende toeristen. De vorig jaar geopende Noord/Zuidlijn komt daarbij goed van pas. Haltes als Europaplein en Vijzelgracht kunnen de twee toeristische kerngebieden met elkaar verbinden. Ook een doortrekking van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol past in dit nieuwe toekomstbeeld. En wellicht kan Amsterdam Noord een graantje meepikken.

Zal dit niet leiden tot nog meer toerisme? Hier wringt een schoen. De prognoses gaan uit van een verdubbeling in de komende twintig jaar. Als dat zo is, dan mag de stad niet toelaten dat het historische centrum haar belangrijkste attractie blijft. Evenmin kunnen we ons permitteren om toeristische ondernemers uitsluitend aan banden te leggen, dus zonder ze uit te dagen om met nieuwe, betere producten te komen. Spreiden gaat ons niet redden want spreiding is geen duurzame oplossing. En hotels afbreken of Schiphol sluiten doen we niet. Beter is de toeristenstroom te verleggen. Het ontwikkelen van een tweede kerngebied voor toeristische attracties in het internationaal milieu dicht bij de luchthaven is het beste wat we zouden kunnen proberen..

Trouwens, waarom zouden belangrijke toeristische attracties uit de binnenstad op termijn niet zelf kunnen aangeven richting Zuidas te willen verhuizen? Ook de banken en advocaten keerden in de jaren negentig in de voetsporen van ABN AMRO de binnenstad de rug toe en creëerden daarmee de Zuidas. Een nieuwe concentratie van attracties dicht bij de luchthaven is geen wereldvreemde gedachte. De grootste hotels van Amsterdam staan er al. En vergeet niet dat toeristen in de basis hetzelfde willen als wij: bereikbaarheid, veiligheid, schone lucht, een groene omgeving.

In plaats van het erfgoed in de historische binnenstad nog twintig jaar internationaal uit te venten hebben we met de Zuidas de mogelijkheid om een nieuw beeld van onszelf te creëren. De kunst is om met spannende venues hoog in te zetten, geen uitverkoop te houden en geen concessies te doen aan de kwaliteit. De programma’s moeten gedurende de gehele dag, de avond en de nacht opwindend en gevarieerd gevonden worden. Dus niet meer van hetzelfde, maar anders, beter. Dat vergt voldoende kritische massa en ondernemerschap waar we vertrouwen in stellen. Stel u voor: internationale toeristen die gemiddeld twee dagen op de Zuidas en het Museumplein verblijven, de derde dag maken ze een rondvaart of bezoeken ze het achterhuis van Anne Frank. Waarom zouden ze nog naar de Wallen willen?

Tuinieren is de opgave

Op dit moment circuleren twee toekomstbeelden rond de binnenstad waar we zo snel mogelijk afscheid van moeten nemen. De ene is die van het pretpark, de andere die van de wetteloze jungle. Beide zijn ijzersterk en spreken tot de verbeelding, maar ze helpen ons niet. De wetteloze jungle doet smeken om handhaving, het pretpark vraagt om maatregelen. Ze zijn niet productief omdat ze negatief zijn en ons in de verkeerde richting duwen.

Een opwekkender metafoor is die van de tuin. Indien we dat toekomstbeeld voor ogen nemen zullen we anders reageren. Tuinieren lijkt ook zinvoller als het om de toekomst van de binnenstad gaat, die in de eerste plaats liefde en aandacht vraagt en niet hard optreden, straffen en bestrijden. De tuin is ernstig verwaarloosd. We moeten groot onderhoud gaan plegen.

Hoe dit liefdevolle werk wordt bedreven, laat een vertrouwd Amsterdams voorbeeld zien. Artis is een klassieke stedelijke tuin vol oude gebouwen, kooien en artefacten in de Plantage, in 1838 door burgers verenigd in een genootschap opgericht. De visie die haar directie de laatste jaren heeft ontwikkeld wordt nog altijd door burgerlijke waarden gedreven. Artis stelt het welzijn van de dieren voorop. Die komen uit de hele wereld. In Artis krijgen ze meer ruimte en als het moet komen er minder dieren. Bezoekers zijn welkom, maar als dierentuin heeft Artis geen aandrang om een eventuele concurrentiestrijd met andere dierentuinen te willen winnen. Artis is er in de eerste plaats voor de Amsterdammers, op zaterdag wordt er aan burgers tekenles gegeven en op zomeravonden zijn er voorstellingen voor het publiek.  Artis koestert haar negentiende eeuwse erfgoed en meent dat er met het bestaande vastgoed veel méér kan worden gedaan. Elke attractie wordt zorgvuldig op zijn merites beoordeeld, het groen wordt overal liefdevol onderhouden. Artis manifesteert zich als een tuin waarin water, bodem en beplanting een belangrijke rol spelen. Bovenal wil Artis duurzaam zijn en in elk detail toekomstgerichtheid uitstralen. De dierentuin heeft veel vrienden.

Pas dit toe op de Amsterdamse binnenstad. Van jungle naar pretpark naar monumentale tuin, het is een niet onlogische, in beschavingstermen zelfs opklimmende reeks. Bedenk daarbij dat de binnenstad een dynamisch ecosysteem is, in honderden jaren gegroeid door intensief gebruik, ze is meer dan een spreekwoordelijke tuin. En weet ook dat tuinen plekken zijn in de stad waar soorten planten en dieren uit alle werelddelen samenkomen en zich, soms noodgedwongen, aan elkaar leren aanpassen. Ook hier geldt: Natura Artis Magistra, de natuur is de leermeesteres van de kunst. We moeten gaan tuinieren.

Om te beginnen kunnen we afspreken dat de Amsterdamse binnenstad zich niet meer hoeft te meten met binnensteden van andere wereldsteden, en zelfs niet met die van de Randstad of de buurgemeenten. Onze historische binnenstad is uniek, goed genoeg in zichzelf, en concurrentie is geen issue. Ze is er in de eerste plaats voor de Amsterdammers en bezoekers zijn welkom. Het welzijn van àlle bewoners staat voorop.

Rust brengen in de openbare ruimte

De blik van de tuinman richt zich als vanzelf op het padenstelsel. Wie de openbare ruimte als belangrijk onderdeel van de binnenstad gaat zien zou met programma’s als autoluw en herstel van kades en bruggen de komende twintig jaar goed uit de voeten moeten kunnen. Autoverkeer wordt al uit de binnenstad geweerd. Dat proces is decennia gaande, want Amsterdam als compacte stad betekent in de eerste plaats minder auto’s. Met de voltooiing van de ring A10 in 1990 kon het doorgaande autoverkeer eindelijk uit de binnenstad worden geweerd. Het terugkeren van voetgangers en fietsers in de binnenstad is in belangrijke mate hier een gevolg van. Autoluw is ook een belangrijke voorwaarde voor het terugbrengen van de ontmoetingsfunctie naar de binnenstad. De komende twintig jaar zal het terugdringen van het blik op straat in het programma een nieuw vervolg krijgen.

Wat opvalt is dat het geluidsniveau in de binnenstad door al die maatregelen al flink is verbeterd. Op sommige plekken nadert deze ook bijna letterlijk het aangename geruis van een park of rustige tuin. Door geveltuintjes en bloembakken zijn bepaalde straten door bewoners tot prettige verblijfsgebieden omgetoverd. Straatwanden bepalen de akoestiek. Die akoestiek helpt om ons in de ruimte te oriënteren. Stegen zijn van nature stil; hun geheimen geven ze niet gemakkelijk prijs. Ook zij zouden in het ‘tuin’-ontwerp een belangrijke rol kunnen spelen. Dat vereist liefde en aandacht voor elke steeg en straat afzonderlijk en zo’n aanpak zou, naast geluid via de wanden, zorgvuldig moeten worden afgestemd op gebruikers, geschiedenis en de omgeving.

Een mooi voorbeeld levert de Universiteit van Amsterdam, die het netwerk van stegen en binnenplaatsen in haar toekomstige universiteitskwartier met zorg wil vormgeven, daarbij een supervisor heeft aangesteld die alle betrokkenen actief betrekt, de doorstroming bewaakt, gesloten poorten opent, oog heeft voor de kwaliteit van stegen, gebouwen, daken en wanden. Een soortgelijke benadering zou gevolgd moeten worden bij eigenlijk alle openbare ruimte in de binnenstad, waarvan de inrichting niet los kan worden gezien van haar gebruikers, omwonenden, passantenstromen, verleden,  attracties. Elke steeg verdient aandacht, heeft zijn eigen karakter. Het geveltuintjesbeleid kan beter. De voetganger dient maatstaf te zijn, daarna pas de fietser, en niet omgekeerd. Bevoorrading zal op een andere wijze moeten gebeuren, waarover later meer. Straks zullen door het weren van zwaar vrachtverkeer, het opheffen van parkeerplaatsen en de introductie van elektrisch vervoer nog meer straten in de historische binnenstad een rustiger karakter krijgen. Het is belangrijk om daarop goed te anticiperen. Juist nu de kades en bruggen moeten worden hersteld is dit een uniek moment. De kunst is om alles, intensief, samen met bewoners en winkeliers, de komende jaren te overleggen en de inrichting en de geluidskwaliteit nauwkeurig te bepalen en te bewaken. Ook het leegkomen van panden zou in deze overleggen vroegtijdig moeten worden betrokken. Het netwerk van de vele Business Improvement Zones (BIZ) in de binnenstad zou aaneengesmeed moeten worden tot een netwerk, waardoor alle betrokkenen het grotere verband gaan zien en het gesprek over de toekomst van de binnenstad richting krijgt. Nu is nog iedereen met zichzelf bezig.

Veel hangt af van de attracties die door de straten en stegen met elkaar worden verbonden. Deze mogen niet buiten schot blijven. Ze moeten aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid. Neem de Damstraat, ooit de verbinding tussen Dam en Nieuwmarktbuurt en buurten verder oostelijk. Tegenwoordig fungeert ze als hoofdentree naar de Wallen. Amsterdamse fietsers komen er op drukke tijden nauwelijks meer doorheen en zetten zich dan schrap, banen zich met te hoge snelheid een weg door de menigte. De straat verandert snel van karakter. Waardoor komt dit? Wie is verantwoordelijk?  Zulke patronen worden van onderop gegenereerd. Dus ergens ontstaat een problematische situatie en betrokkenen voelen zich machteloos, iedereen kijkt weg, niemand laat zich erop aanspreken. De plaatselijke BIZ mag het opknappen, en anders de gemeente. Dit zou anders moeten. Wie zijn in het gesprek nodig om de stromen te verleggen? Waar komen de stromen eigenlijk vandaan? Het enige dat hier werkt is luisteren, observeren, met iedereen in gesprek gaan, het oordeel tijdelijk opschorten. Project- of gebiedsgrenzen moeten worden overschreden. Ook de belangrijkste attracties in de binnenstad zullen in dit gesprek moeten worden betrokken. Amsterdam City zou zich anders moeten organiseren.

Voor de binnenstad is de fiets een geschenk. Maar de opgave is om de vele geparkeerde fietsen op pleinen en smalle straten beter in te passen. Dit wordt al geprobeerd, maar blijkt een worsteling. Op dit moment worden kostbare fietsparkeervoorzieningen aangelegd op enkele cruciale plekken. Valet parking, nu voor fietsers, zou hier een uitkomst kunnen bieden. Die is veel goedkoper. Het werkt zo: voor twee euro zet iemand jouw fiets weg en haalt hem weer op als je aangeeft te willen vertrekken. Vooral ’s avonds kan een dergelijk systeem uitkomst bieden. Sommige pleinen worden druk, andere straten vallen juist stil. Voordeel is dat de vele valets ’s avonds toezicht op zowel de drukke als de stille openbare ruimte houden. Het wordt daardoor veiliger. Een dergelijk systeem in en rond de uitgaansgebieden van Leidseplein, Rembrandtplein en Wallen introduceren kan sterk bijdragen aan de leefbaarheid. Een stevig nachttarief voor parkeren van auto’s in de gehele binnenstad zou ook helpen. Nu wordt er thuis eerst ingedronken tot het moment dat het parkeren gratis wordt. Het zou zelfs de schroom om 24-uursvergunningen in deze gebieden uit te geven moeten wegnemen en nieuwe initiatieven mogelijk maken. Want ook in het nachtleven is experiment en innovatie noodzakelijk, dit kan niet bloeien wanneer het alleen maar strikt wordt gereguleerd of naar afgelegen bedrijventerreinen wordt gedirigeerd.

Water en bodem goed beheren

Mensen zijn gevoelig voor geluid. Geluid is een belangrijke graadmeter voor het welbevinden van mensen. Geluid leidt tot verwondering, maar kan ook storend werken. Dan gaat het niet uitsluitend om decibels, maar ook om de kwaliteit van het geluid. Datzelfde geldt voor vogels en dieren in het algemeen, die sterk op geluid reageren. Steeds meer vogelsoorten zoeken de Amsterdamse binnenstad op; driehonderd soorten telt de stad nu. Dat is niet alleen omdat het voedsel er uit de hemel valt. De hoofdstad ligt in een delta en wordt omgeven door waterrijke natuurgebieden. De aanleg van de Markerwadden en van de reeks van nieuwe natuurgebieden rond IJburg in het IJmeer hebben de vogelstand – kauwen, kraaien, spechten, merels, reigers, aalscholvers – zichtbaar goed gedaan. Daalt het geluidsniveau in het waterrijke gebied binnen de Singelgracht, dan voegt dit centrale eiland zich in dit grotere geheel. Dus wat stadsecologen op IJburg en elders doen, zouden ze ook in de binnenstad in praktijk kunnen brengen: beheren, experimenteren, de stadsnatuur verder uitbouwen. Het zal zowel de bewoners als de bezoekers en ook de dieren mild stemmen en het ligt bij het tuinieren voor de hand.

Daarbij komt dat de kwaliteit van het grachtenwater de afgelopen decennia sterk is verbeterd. Met de visstand gaat het zelfs heel goed, wat door vogels ook wordt opgemerkt. Sommige delen van de grachten worden ’s zomers door bewoners weer als zwemwater gebruikt. In de toekomst zouden  volgens sommigen zelfs viskwekerijen mogelijk moeten worden, die toeleveren aan de plaatselijke restaurants.

Waar het bij het water nog aan schort is het gebruik ervan. Dat blijkt lastig te regelen. Maar dat aan het opnieuw doordenken van de inrichting niet te ontkomen valt is duidelijk, zeker als zwaar autoverkeer door de historische binnenstad aan banden wordt gelegd. De bruggen en kades kunnen het gewicht eenvoudig niet dragen. Vijfentwintig jaar geleden voer de laatste afvalschuit door de Amsterdamse grachten. Dat hoeft niet definitief te zijn. Ook in Venetië varen sinds kort weer kleine groene afvalboten door de grachten. Een geïntegreerd logistiek systeem voor bedrijfs- en huishoudelijk afval, bouwmaterialen en winkelvoorraden zou, net als in Venetië, heel goed in een dagschema gepast kunnen worden. In zo’n schema zullen de rondvaarten in sommige grachten aan bepaalde tijden gebonden moeten worden. Op de schuiten zal steeds toezicht zijn, afvalscheiding wordt hierdoor gestimuleerd, het rondslingeren van afval wordt tegengegaan. De bezorging van voorraden bij winkels vanaf steigers kan met elektrische karretjes. Een proef in de negen straatjes wordt op dit moment al gedaan. Bedrijvigheid op het water brengt leven in de binnenstad, niet alles op het water staat hierdoor meer in het teken van het toerisme, de vele elektrische schuiten op het water maken duidelijk dat hier ook wordt gewoond en gewerkt.

Verzakkingen en breuken duiden op een drassige bodem. Het is veengrond. Voortdurend klinkt deze in. De huizen in de binnenstad staan daarom op palen, dat is genoegzaam bekend. Tegelijk blijkt de laaggelegen grond door eerdere generaties flink opgehoogd. Hierdoor ligt de binnenstad al verhoogd ten opzichte van de rest van de stad, en vormen pleinen als de Dam, Muntplein, Leidseplein en Rembrandtplein zelfs de toppen van kunstmatige verhogingen in een subtiel reliëf van polders en dijken, alles onder de zeespiegel. Het ophogen gebeurde met zand, vuilnis, aarde of puin. Zand was duur en spoelde weg, vuilnis broeide en klonk in. Daarom besloot men later om alleen droge en aangestampte klei te gebruiken. Boeiend is bijvoorbeeld het gegeven dat de Oude Kerk op de Wallen niet op palen staat, maar drijft, haar fundering bestaat uit grote hoeveelheden essenstammen die niet dieper steken dan hooguit twee meter in de bodem. Daaronder bevindt zich het veen. Schijnbaar moeiteloos past het drijvende bouwwerk zich aan aan veranderende omstandigheden.

Onze voorouders wisten met een beweeglijke bodem en een wisselend klimaat te leven, ontwikkelden ingenieuze technieken vanuit de noodzaak om zich aan het fysieke milieu aan te passen. Zo zijn de oudste kades veel bestendiger dan de negentiende eeuwse kades. Een toekomstige zeespiegelrijzing en een klimaatverandering zullen ons met de neus op de bewegelijke bodem drukken. De noodzaak om bijvoorbeeld water langer vast te houden zal door iedereen worden gevoeld. Kades en binnenterreinen zullen hierop moeten worden aangepast. Hittestress kan in de waterrijke binnenstad met zijn koele keurtuinen worden bestreden. Een tuinman kent als geen ander de bodemconditie en de weersomstandigheden, hij weet dat deze uiteindelijk bepalend zijn voor de gezondheid van alles wat leeft in de tuin.

Zich door het verleden laten inspireren

Een krachtige vorm heeft de tuinman nodig. Dat is de binnenstad als monument. We weten, veel nieuwbouw is er in de binnenstad niet te verwachten, het meeste staat er wel en wordt goed beschermd. Het centrum van Amsterdam telt de meeste monumenten van heel Nederland, met de grachtengordel als onbetwiste winnaar: liefst 1830 monumenten. De overgrote deel bestaat uit woonhuizen. Op 1 februari 1999 werd de complete Amsterdamse binnenstad binnen de Singelgracht aangewezen als beschermd stadsgezicht, elf jaar later werd de zeventiende eeuwse grachtengordel toegevoegd aan de Werelderfgoedlijst van Unesco. Deze bestaat uit een kerngebied met daaromheen een bufferzone. Samen beslaan ze vrijwel de gehele binnenstad.

Het kerngebied bevindt zich westelijk van de Amstel. Oostelijk daarvan liggen de burgwallen. Uitgerekend in die laatste werd eind 2007 ‘coalitieproject 1012’ geboren. Tien jaar lang werd daar rond de wallen geprobeerd om gebiedsgericht te interveniëren. De veiligheid in het gebied is sterk toegenomen, zozeer zelfs dat het toerisme hier nu kan gedijen. Belangrijk is te vermelden dat het zorgvuldig bewaren van al deze historische gebouwen en ensembles lange tijd allerminst vanzelfsprekend is geweest en dat ze in de jaren zestig en zeventig door de Amsterdammers  – krakers, kunstenaars, studenten, monumentenzorgers – moeizaam werd bevochten. Vooral woonhuiseigenaren hebben flink in hun bezit geïnvesteerd, vaak geholpen door overheidssubsidies. N.V. Stadsherstel  en later de NV Economisch Herstel Zeedijk en ook Stadsgoed verwierven de moeilijkste panden en knapten deze op. Uiteindelijk zouden al die ensembles deel gaan uitmaken van het nieuwe idee van de compacte stad. De generatie voor ons heeft dat op voortreffelijke wijze gedaan. In vijftig jaar tijd werd de complete binnenstad gerestaureerd. En kijk hoe betoverend ze is geworden. In die schoonheid schuilt misschien wel haar allergrootste kracht.

Als behoud van al het erfgoed ons één ding heeft geleerd, dan is het dit: door zorgvuldig te bewaren wordt de gebruiker gedwongen zich aan te passen, wordt hij inventief. Door monumentenzorg is de Amsterdamse binnenstad uiteindelijk modern geworden. Het is een paradox die rond 1970 vrijwel niemand had verwacht. Toen was het geloof nog algemeen dat modernisering – vernieuwing en sloop – vooruitgang betekende en dat behoud neerkwam op nostalgie. Anno 2019 is Amsterdam beslist geen ‘dode stad’, zal dat in de toekomst ook niet worden. Belangrijke instituten in de binnenstad hebben haar de afgelopen decennia ook niet de rug toegekeerd, maar zijn gebleven of hebben zich juist gevestigd in oude gebouwen. Toegegeven, soms scheelde het niet veel of ze waren vertrokken. Velen bleven vanuit een geloof in de compacte stad. Vaak vergde dit ingewikkelde verbouwingen en omslachtige aanpassingen in de bedrijfsvoering. Soms betekende dit het ontwikkelen van satellieten of de bouw van depots elders in de stad. Meestal ging het verder. Dan moest ook het functioneren van het instituut zelf worden bijgesteld. Al deze lastige aanpassingen, soms afgedwongen door beschermers of overheden, hebben tot belangrijke innovaties geleid. Hier is in 1993 nota bene de Digitale Stad uitgevonden. Anders dan in veel andere monumentale Europese binnensteden voelt het Amsterdamse centrum hierdoor toekomstgericht. Buitenlandse gasten valt dit ook op.

Bewaren is een, programmeren is minstens even belangrijk. Wat bij veel van die aanpassingen opvalt is dat instellingen in de binnenstad zich door het verleden hebben laten inspireren. Dit geldt overigens ook voor de woonhuisbezitters. De rijke geschiedenis van het pand, de plek, de context en historische praktijken die zich in of rond het pand afspeelden dienen dikwijls als referentie. Het gegeven dat de oude binnenstad als een palimpsest van geschiedenissen en praktijken kan worden gezien, lijkt in de meeste gevallen niet alleen erkend; het wordt door veel instituten en bewoners ook als voortdurende bron van inspiratie gebruikt, naar de hand gezet en uitgebuit. Het besef dat burgers deze stad hebben gemaakt en dat de ruimte, de gebouwen, de plekken eigenlijk door en door sociaal zijn, altijd door de geschiedenis geladen zijn geweest, lijkt daarbij sterk aanwezig. Met de groeiende kennis en de beschikbaarheid van die historische kennis is ook steeds meer mogelijk. Kennisinstellingen als het Stadsarchief, het Amsterdam Museum, het Allard Piersonmuseum en de faculteiten Geesteswetenschappen van zowel de Universiteit van Amsterdam als de Vrije Universiteit treden daarbij naar buiten. Bij hun onderzoeken schakelen zij dikwijls burgers in. Historische zoekmachines als de Amsterdam Time Machine van de UvA en Big Data Alliance van de VU maken het mogelijk om reizen door de tijd te maken en het cultureel erfgoed van de stad te kunnen zien.

De toekomst programmeren: de commons

De agora of meent (gemene grond) is vanouds de plek waar burgers andere sferen betreden dan waar ze zich thuis voelen en waar ze een breed palet aan vaardigheden oefenen. Anderen spreken van de commons als een plek van gemeenschappelijk beheer. Daarbij gaat het om de privésfeer (wonen), de private sfeer (bedrijven en winkels), de publieke sfeer (publieke gebouwen) en de politieke sfeer (politieke gebouwen). Hierbinnen spelen burgers vier verschillende rollen. Volgens wijlen Denker des Vaderlands René Gude gaat het om oefenen in kritische houding, machtuitoefening en compromisbereidheid (scholen, rechtbank, stadhuis), in deemoed (kerken), in verbeeldingskracht (theater, kunst), in uithoudingsvermogen, lenigheid, eergevoel en sportiviteit (sportschool, stadion). Filosofie, kunst, sport en religie zijn de civilisatietechnieken voor het trainen van onze basisvaardigheden in het sociale verkeer. Door te oefenen, stelde hij, pas je je aan, verlies je je ruwe kanten en krijg je als mens karakter. Wat de nieuwe binnenstad bovenal zou moeten bieden is sociale innovatie.

In steden gebeurt dit trainen vanouds in het centrum. Zevenhonderd jaar geleden begon deze functie ook vorm te krijgen aan de monding van de Amstel. Wat zich rond de Dam uitkristalliseerde, groeide later organisch richting Utrechtsepoort en Museumplein. Recentelijk doen wij voorkomen alsof we deze functie niet meer nodig zouden hebben. Niets is minder waar. De wereld is een speeltoneel waarin iedereen zijn rol speelt en zijn deel krijgt. Dat zal altijd zo blijven. De binnenstad van de hoofdstad blijft een ruimte waar we elkaar zullen gadeslaan, het is een door en door sociale, culturele en politieke ruimte. Maar hij verandert wel ingrijpend. Het agoramodel moet leiden tot eerherstel van de grote projecten die we met elkaar ondernemen.

En eigenlijk is alles er al. Wie bijvoorbeeld een wandeling maakt langs het Oosterdok komt zeker tien culturele instellingen tegen. Daar bevinden zich ook een aantal zeer grote technologiebedrijven en kennisinstellingen als Amsterdam Institute for Metropolitan Solutions, Codam Coding College en Amsterdam Economic Board. Op het Marineterrein heeft zich een community gevormd van veertig partijen die open innovatie nastreven. Een soortgelijk cluster van instellingen bevindt zich in de Plantage. Daartussen, op de Wallen, is recentelijk door de stichting Oude Kerk het initiatief genomen tot een nieuw netwerk van  culturele instellingen. Daar bevinden zich ook erkende kennisinstituten als de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en sinds kort het Amsterdam Institute for Advanced Study. Een nieuwe Universiteitsbibliotheek is in aanbouw. Even verderop, rond de Jodenbreestraat en het Hortusplantsoen, staan de verschillende afdelingen van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten . Van daaruit gemeten is het een korte afstand naar de zogenoemde Knowledge Mile rond Weesperstraat en Wibautstraat, waar sinds 2012 de campus van de Hogeschool van Amsterdam is gevestigd. Om de hoek bij het Weesperplein bevindt zich de Roeterseiland Campus van de Universiteit van Amsterdam, waar de Faculteit Sociale Wetenschappen recentelijk is neergestreken, een van de grootste faculteiten van Nederland. Midden in dit geheel ligt de Stopera als moederschip, ingeklemd tussen Amstel en Waterlooplein. Anders gezegd, aan de oostzijde van de Amstel rijgen zich een groot aantal culturele, politieke, religieuze en onderzoeks- en onderwijsinstellingen aaneen, waar meer dan zestigduizend studenten studeren en waar honderdduizenden Amsterdammers dagelijks passeren, elkaar tegenkomen. Daarmee steekt de Knowlegde Mile veel verder dan de Wibautstraat en de Weesperstraat, hij voert dwars door de Jodenbreestraat, Sint Anthoniebree en Gelderse kade tot aan het Oosterdok. Het zal de kunst zijn om dit machtige geraamte, dit wijdvertakte netwerk van publieke instellingen en bedrijven, te laten resoneren door allerlei lichte vormen van samenwerking. Het geheel kan daardoor een nieuwe betekenis krijgen. Moederschip Stopera zou daarin een belangrijke rol kunnen spelen.

Het terugbrengen van de sociale functie komt de komende jaren vooral neer op het veel nadrukkelijker programmeren met het oog op de toekomst en het uitdrukkelijk op de voorgrond plaatsen van de burgers daarbij. Burgers moeten actief kunnen deelnemen en bijdragen aan alle vormen van onderzoek, onderwijs, kennisontwikkeling, kunst, cultuur, religie, sport en politiek in de binnenstad. Burgers willen tegenwoordig ook alles kunnen volgen, begrijpen, zien, voelen, proeven, in experimenten, tentoonstellingen, voorstellingen, optredens, debatten, want zo werkt de moderne, op de toekomst gerichte agora. En die Amsterdamse burgers zijn tegenwoordig buitengewoon heterogeen. Daarom vraagt dit performatieve karakter van publieke instellingen om nieuwe opiniemakers, om kunstenaars en intendanten die voeling hebben met het onbekende en met andersoortige publieken. Voor alle instellingen komt dit neer op een zoektocht naar nieuwe benaderingen, nieuwe helden en nieuwe verhalen. In netwerken, dus horizontaal, zullen ze moeten opereren en daarbij de regie gedeeltelijk uit handen moeten geven. Het weggeven van de sleutel van de zaal aan het publiek en deze laten programmeren, zoals het Compagnietheater doet, toont aan dat het kan. De wijze waarop De Waag Society aanzet tot actief burgerschap door open, eerlijke en inclusieve technologie te ontwikkelen is een ander voorbeeld. Citizen Science zoals de KNAW beproeft gaat over de betrokkenheid van burgers in de wetenschap. HvA en UvA experimenteren met nieuwe vormen van samenwerking met de stad en de gemeente. Burgers op de voorgrond plaatsen is ook een opgave voor het stadhuis, dat op zoek is naar nieuwe vormen van democratisering en burgerparticipatie. De verbouwing die gaande is heeft ook precies deze achtergrond.

Eerherstel voor Markenplein en Frederiksplein

Een op de toekomst gerichte agora mag men zich niet voorstellen als een ordentelijk geheel. Zonder schuring geen glans. Het krioelen van menigten, de toevallige ontmoetingen, achterklap, roddelpraat, tegenspraak, het botsen van meningen, dit alles maakt de binnenstad opwindend en spannend. Vandaar ook de nadruk in deze visie op de openbare ruimte. Je zou verwachten dat de openbaarheid van de pleinen rond de Stopera in de Amsterdamse binnenstad het meest publieke van de hele binnenstad zijn, meer nog dan de Dam waar de stadhuis- en beursfuncties lang geleden zijn verdwenen. Dat zijn ze niet. De directe omgeving wordt aan de zuidzijde door zakelijk autoverkeer gedomineerd, aan de Amstelzijde ontbreekt de levendigheid. Het stadhuis manifesteert zich nog altijd als een groot kantoor, de opera komt pas ’s avonds tot leven wanneer er een voorstelling is. De zuidzijde oogt bovenal utilitair. Dat komt met name door het IJtunneltracé, dat al sinds 1969 deze oostkant van de binnenstad stevig in zijn greep houdt en waardoor het Waterlooplein is afgesneden van het Mr. Visserplein. Ooit vormde dit het hart van de jodenbuurt. Markenplein (Mr. Visserplein) en Deventer Houtmarkt (Jonas Daniël Meijerplein) liepen over in het Waterlooplein en verbonden op vanzelfsprekende wijze de Plantage en de Weesperbuurt met de Nieuwmarktbuurt en de binnenstad. Saneringsplannen werden hier al halverwege negentiende eeuw beraamd en zouden hun schaduw vooruitwerpen. De opening van het stadhuis-operacomplex in 1986 op Vlooienburg had tot herstel kunnen leiden, maar dit lukte maar ten dele. De ingang van een parkeergarage werd met de los- en laadplaatsen van de Opera gecombineerd en even verderop perste het drukke doorgaande verkeer zich door een later aangepaste Valkenburgerstraat en over het Mr. Visserplein. In 2009 kreeg deze laatste nog een als tijdelijk bedoelde facelift, toen de Muiderstraat voor autoverkeer werd afgesloten, deze ter hoogte van het Wertheimpark een groene aankleding kreeg en de Portugese synagoge zijn deuren voor het publiek opende. Daarna stopten de werken. Zowel het functioneren van de publieke plinten van de Stopera als het Waterlooplein blijven hierdoor problematisch.

Het bovenstaande is niet meer dan een schets en een mogelijk voorbeeld voor andere buurten. De conclusie is dat het Markenplein in ere zou moeten worden hersteld en dat Waterlooplein en Markenplein tot één openbare ruimte omgevormd moeten worden. Maar dat niet alleen. Inrichting en beheer van de openbare ruimte dienen hier zorgvuldig te worden afgestemd op een meer performatieve programmering door de publieke instellingen in de gebouwen in de wijde omgeving waarbij, omgekeerd, al die instellingen zich ook bekommeren om routes, aanloopstraten en pleinen en hun entrees en hun toekomstige programmering daarvan mede laten afhangen. Hoe gaan de Nederlandse Filmacademie, de Academie voor Theater en Dans, het Rembrandthuis, de Academie van Bouwkunst, de Nationale Opera en Ballet, de Hortus Botanicus, de Reindwardt Academie, het Joods Historisch Museum, het stadhuis en de Hermitage programmeren als hun omgeving verandert? Het programma autoluw biedt hierin grote kansen, evenals het programma bruggen en kades, maar deze programma’s zijn niet voldoende. Moederschip Stopera heeft in dit alles een voorbeeldfunctie. Door het Markenplein in oude luister te herstellen kunnen eindelijk de netwerken van de Plantage en de Weesperbuurt weer verbinding aangaan met die van de Nieuwmarkt, de Wallen en het Oosterdok. Zo kan de oostelijke binnenstad opnieuw haar historisch verbindende rol gaan vervullen.

In het westelijke deel van de binnenstad speelt rond het Frederiksplein een soortgelijke situatie. Ook op dit plein ontbreekt de openbaarheid en zijn belangrijke netwerken tussen belangrijke instellingen weggeslagen. De gelukkige omstandigheid dat De Nederlandsche Bank voornemens is om haar publieke rol en haar rol als toezichthouder in de hoofdstad van het land in een verbouwing en gedeeltelijke openstelling van de schepping van architect Duintjer voor burgers uit te drukken biedt een unieke kans om de stedenbouwkundige situatie rond het in vlammen opgegane Paleis voor Volksvlijt van Samuel Sarphati  en architect C. Outshoorn te herstellen. Zeker met de galerij van A.L. Van Gendt was deze grootstedelijk, van Parijse allures, bij Amsterdamse kunstenaars zelfs zeer geliefd. DNB zou hierdoor opnieuw relaties kunnen aangaan met het internationaal vermaarde instellingen als Rijksmuseum, Concertgebouw, Nationale Opera en Ballet, Universiteit van Amsterdam, RAI, Carré en Rietveld Academie (de voormalige Kunstnijverheidsschool)  – instellingen die nog altijd historische banden hebben met Sarphati’s schepping. Ook rond dit kille verkeersplein zou de agorafunctie, in aansluiting op de Knowledge Mile, nieuw leven kunnen worden ingeblazen.

Amsterdam 750 jaar

Voor de korte termijn ligt het nemen van maatregelen voor de hand. Maatregelen werken dempend, ze geven echter geen richting. Ze vragen om handhaving, zeker als wantrouwen in de samenleving zo dominant is als nu. Handhaving is duur en werkt ook alleen als deze integraal wordt uitgevoerd. Wordt er slechts op één aspect gehandhaafd, dan is ze voor zowel betrokkene als omstanders weinig geloofwaardig. Belangrijkste is dat maatregelen en handhaving slechts een deel van de oplossing kunnen zijn. En de tuinman weet hoe hardnekkig onkruid kan zijn. Daarom werken vasthoudendheid, bemiddeling en billijkheid vaak beter. Denk aan de wijkagent. Die is een goede tuinman, want hij kent iedereen en doet elke dag zijn ronde. Of neem de host. Extreem gedrag zal hij niet tolereren, de rest lost hij op in redelijkheid.

Voor de komende vijf jaar gaat het vooral om condities scheppen waarin handhaving minder nodig zal zijn. Neem het grachtenstelsel. Het grachtenstelsel is een systeem. Het zal de komende jaren ook als systeem behandeld moeten worden. Een geheel nieuwe ordening van het oppervlaktewater in de binnenstad lijkt onvermijdelijk en kan alleen op systematische wijze gebeuren. De combinatie van afvaltransport, logistiek en toerisme over het water vergt nauwkeurige afstemming, in de eerste plaats in de tijd, gedurende de dag en avond. De tientallen steigers die gebouwd zullen moeten worden en de kades en bruggen die hersteld moeten worden, de schepen, de elektrische wagens, maar ook de ordening in de tijd, ze behoeven een professionele organisatie. Venetië ging ons voor. Vijf jaar is amper genoeg om dit goed te organiseren.

Het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig toeristisch programma op de Zuidas ter weerszijden van de Amstel zal een bijzondere inspanning van de gemeente vergen. Ze zal hierin ambitieus moeten zijn. Ondernemers in de toeristische sector zullen met gedurfde en spectaculaire investeringsvoorstellen moeten komen. Alle voorstellen bij elkaar zullen aan veeleisende toeristen een compleet dag- en avondprogramma moeten bieden op een beperkt aantal vierkante meters. Vijf jaar tot tien jaar zullen nodig zijn om dit te realiseren.

Alles wat hier opgemerkt is over het terugbrengen van de op de toekomst gerichte ontmoetingsfunctie vereist meer tijd en grotere inspanning. Het veronderstelt een werkwijze waarbij in de achttien buurten van de historische binnenstad straat na straat, pand na pand, door alle betrokkenen nauwkeurig worden bekeken en met elkaar besproken. Dit vergt een organisatie met een goede leiding. Eigenaren, huurders, bewoners, instellingen en gemeente zullen daarbij moeten samenwerken zoals dat het afgelopen voorjaar in de Oude Kerk is beproefd. Een organisatie als het huidige CTW (Coördinatie Team Wallen) dient daarop aangesloten te zijn, dus inclusief de noodzakelijke informatie- en handhavingscapaciteit. Elke buurt dient het grotere geheel in het oog te houden, dus problemen in een bepaalde buurt mogen niet op het bordje van die ene buurt blijven liggen, vaak houden ze verband met of komen voort uit omstandigheden elders. Dit vereist een stelsel van supervisoren, of liever moderatoren, en een sterke regie. Het wordt een permanent gesprek. Gemeentelijke programma´s, het stelsel van BIZ-zen en de veelheid van bewonersorganisaties zullen zich in deze werkwijze moeten voegen. Ook deze programma’s zullen zeker twintig jaar duren. Van gemeentezijde ligt de instelling van een Dienst Binnenstad, vergelijkbaar met de Dienst Zuidas, voor de hand.

Eenmaal per jaar zou een groot beraad in de Oude Kerk op de Wallen moeten plaatsvinden. Denk aan de verjaardag van Amsterdam op 27 oktober. Tijdens zo’n bijzonder beraad zou de burgemeester alle burgers uit de achttien buurten van de binnenstad en alle andere geïnteresseerde Amsterdammers kunnen toespreken over de vorderingen in het gezamenlijke werken aan de vernieuwing van de binnenstad. Bij die gelegenheid, die samenvalt met het einde van het toeristenseizoen, zal ook telkens de opgave voor het komende jaar geformuleerd moeten worden, alles na vijf jaar, dus in 2025, uitmondend in een groot festijn, wanneer Amsterdam 750 jaar bestaat. 

Daarna resten nog vijftien jaar. Dat lijkt ver weg, maar wie met de seizoenen leeft, denkt ook na over de lange termijn. Wie weet wordt in de tussentijd het Paleis voor Volksvlijt op het Frederiksplein herbouwd. Een mooiere plek voor een voortzetting van de gesprekken met burgers na 2025 is nauwelijks denkbaar. Nu ja, op de Burgerzaal in dat andere paleis op de Dam na dan.

Tenslotte nog dit. Deze toekomstvisie is geschreven op het hoogtepunt van een hoogconjunctuur. Hij wil een doorzicht bieden naar de komende twintig jaar, maar wel vanuit het besef dat deze goede tijd niet zal voortduren. Tijdens de gesprekken in de Oude Kerk wezen veel burgers op een naderende financiële crisis. Volgens sommigen staat hij zelfs voor de deur. Anderen zeiden een terroristische aanslag te vrezen. Mocht een crisis uitbreken, dan maakt hij deze visie straks niet overbodig. Integendeel, wie haar omarmt zal komende crises juist willen benutten om het lange-termijnbeeld te realiseren. Prijsdalingen van het vastgoed, leegstand van winkels, het instorten van de toeristenmarkt, ze bieden straks ook kansen. Dat laatste geldt voor alle onverwachte, toevallige gebeurtenissen waarmee in geen toekomstplan rekening kan worden gehouden. Voor de meeste ondernemers, culturele instellingen en politici is vier of vijf jaar al ver weg, maar dit geldt niet voor bewoners. Zij gaven het advies: in plaats van straks alles uit handen te laten vallen en opnieuw te beginnen zou nú een denktank van gemeentewege het donkerste toekomstscenario moeten bestuderen, om vanuit het diepe geheugen èn het verre toekomstbeeld te bepalen hoe de stad zich op een crisis tussen nu en vijf jaar kan prepareren.

Gesproken met:

  1. Arre Zuurmond
  2. Femke Halsema
  3. Sjoerd Soeters
  4. Erik Heijdelberg
  5. Nanke Verloo
  6. Katelijne Boerma
  7. Alexandra van Huffelen
  8. Ger Baron
  9. Kim Tuin
  10. Ramon de Lima
  11. Isis van der Wel
  12. Maria Heijne
  13. Madeleine Maaskant
  14. Tony Wijntuin
  15. Cees Holtkamp
  16. Gijs Schunselaar
  17. Brian Elstak
  18. André van Stigt
  19. Paul Bremmer
  20. Lesley Bamberger
  21. Isa Niemeijer
  22. Eveline de Jong
  23. Adelheid Roosen
  24. Carolien Nevejan
  25. Guido Wallagh
  26. Stan Kaatee
  27. Jeroen Slot
  28. Touria Meliani
  29. Mascha ten Bruggencate
  30. Beb Ruting
  31. Ton Poppes
  32. Wim T. Schippers
  33. Cees Dam
  34. Esseline Schieven
  35. Karin Lancel
  36. Ronald Ockhuysen
  37. Ronald Wiggers
  38. Bert Nap
  39. Ton Nabben
  40. Peter Taks
  41. Henri Struylaart
  42. Walther Schoonenberg
  43. Barend Toet
  44. Rob Gadet
  45. Sjirk de Romph
  46. Nel de Jager (†)
  47. Joep de Groot
  48. Jan van Essen
  49. Gabri van Tussenbroek
  50. Roberto Barsoem
  51. Jacob Stroet
  52. Won Yip
  53. Annemieke Bieringa
  54. Inger Leemans
  55. Bram Hoogveld
  56. Bart Drenth
  57. Berent Daan en medewerkers IOS
  58. Martijn de Waal
  59. Nico Mulder
  60. Janny Alberts
  61. Rogier Noyon
  62. Oscar Hammerstein
  63. Henk Jan Jansen Maneschijn
  64. Guus de Ruiter
  65. Pim Evers
  66. Aart Jan Koppert
  67. Angelo Bromet
  68. Ingrid Kerr
  69. Evelien Eshuis
  70. George Hulshof
  71. Ilse Griek
  72. Cor van Dijk
  73. Christian Rothbauer
  74. Dalton Noland
  75. Beleidsmedewerkers van Gemeentereiniging
  76. Mijke Loeven
  77. Judikje Kiers
  78. Margriet Schravemaker
  79. Walther Ploos van Amstel
  80. Remco Daalder
  81. Lidewij de Koekkoek
  82. André Winder
  83. Sander Kok
  84. Marleen Stikker
  85. Bart Verweijen
  86. Herbert van Hasselt
  87. Gershwin Bovevacia
  88. Hans Bakker
  89. Marcel Schonenberg
  90. Laurens Buijs
  91. Boudewijn Snoeck
  92. Els Dijks
  93. Guido Frankfurther
  94. Rob van Hulst
  95. Elisabetta Manzuna
  96. Willem Koster
  97. Clayde Menso
  98. BartJan Commissaris
  99. Jos Vranken
  100. Max Schreuder
  101. Geerte Udo
  102. Maarten van Boven
  103. Arjan Welles
  104. Marcel Dellebeke
  105. Leon Bobbe
  106. Maria Goos
  107. Cor van Zadelhoff
  108. John Avis en collega’s van Ruimte en Duurzaamheid
  109. Jacqueline Grandjean
  110. Stephen Hodes
  111. Joke Geldhof
  112. Zwanine Siedenburg
  113. Stephan de Wit
  114. Wim Hupperetz
  115. Michiel Büchel
  116. Gijs Stork
  117. Ruben Bunder
  118. Koen Vollaers
  119. Roberto Payer
  120. Herman Vuijsje
  121. Roelof Langman
  122. Guido Hoogewoud
  123. Michiel Kleiss
  124. Hans Verhoeven
  125. Louise Fresco
  126. August de Loor
  127. Bewoners van de Flesseman
  128. Team Autoluw gemeente Amsterdam.
  129. David van Traa
  130. Medewerkers van de Dienst Zuidas
  131. Maaike van Leuken
  132. Honderden burgers die naar de twaalf publieksavonden kwamen

Initiatieven

  1. Zwanine Siedenburg biedt liefdesmaaltijden voor Amsterdammers;
  2. Stichting Oude Kerk wil huisje van Gerda beschikbaar stellen voor de buurt;
  3. Stichting Oude Kerk ontwikkelt een netwerk van culturele instellingen op de Wallen;
  4. Mediamatic is een netwerk van culturele instellingen rond het Oosterdok gestart;
  5. Herbert van Hasselt heeft een Stegenplan;
  6. Gershwin Bonevacia denkt over een dichtbundel over stegen;
  7. Guido Frankfurther ambieert de herbouw van de Haringpakkerstoren;
  8. Wim T. Schippers en Jos Glansbeek beijveren de herbouw van het Paleis voor Volksvlijt;
  9. Kathelijne Boerma wil een actieplan ‘10 minuten eerder van huis vertrekken’;
  10. Christian Rothbaum oppert een sociëteit van general-managers van Amsterdamse hotels;
  11. Christian Rothbaum suggereert een expertteam van sales -medewerkers van Amsterdamse hotels
  12. Roberto Barsoem oppert een denktank van ondernemers en startups voor vernieuwende winkel- en horecaconcepten;
  13. Janny Albers is bezig met het Green Light District;
  14. Lourens Buijs biedt aan het bijstaan van prostituees in de komende transitieperiode;
  15. Kim Tuin zou dolgraag de binnenstad cultureel programmeren;
  16. Cor van Dijk wil Red Light Jazz verder uitbouwen;
  17. Cor van Dijk suggereert de invoering van hoog parkeertarief voor de hele nacht;
  18. Amsterdam Museum suggereert het doortrekken van de openbare ruimte van het BG-terrein naar rest van de binnenstad,
  19. Karin Lancel wil graag een glazen paviljoen voor performances over kunst en technologie;
  20. Marleen Stikker ontwikkelt een lab met UvA en De Waag Society in Bus- of Spinhuis;
  21. NEMO ambieert een nieuw paviljoen voor volwassenen;
  22. De Key wil nieuwe studentenhuisvesting op de Prins Hendrikkade;
  23. Michiel Kleiss heeft een nieuw concept nachtclub in de Halvemaansteeg;
  24. Michiel Kleiss heeft plan voor fietsgarderobes (valet parking for fietsen);
  25. Oscar Hammerstein biedt een afvalplan aan;
  26. Henri Struylaart bepleit een certificaat voor stadsgidsen;
  27. Zef Hemel, drie colleges van twee uur over theorie en praktijk van open planning;

Giften

  • Jacqueline Grandjean, tijdelijk gebruik van Sebastiaanskapel en huisje van Gerda;
  • Gijs Neerincx, stage vanuit bachelor Future Planet Studies;
  • Cera Tol, secretaressewerk vanuit de gemeente Amsterdam;
  • Krista Verweij en Laurien van Velzen, hulp bij communicatie;
  • Zwanine Siedenburg, een liefdesmaaltijd in de protestantse diaconie;
  • Zwanine Siedenburg, drie tulbanden;
  • Marcel Schonenberg, een paraplu;
  • De Koffieschenkerij, een koffiezetapparaat;
  • Adelheid Roosen, een aantekeningenboekje;
  • Raoul Bakker, 12 columns in Het Parool;
  • Bert Nap, pot met spacecake koekjes;
  • Herbert van Hasselt, exemplaar van Stegenplan;
  • Roelof Langman, verslagen van de 12 publieksavonden;
  • Bram Hoogveld, boek over Hans Brouns;
  • Herbert van Hasselt, exemplaar van ‘Gesprek met de stad’;
  • Herbert van Hasselt, exemplaar van ‘Het geheim van de Oude Kerk’;
  • Cor van Dijk, exemplaar van ‘Red Light District in 2028’;
  • Boudewijn Snoeck, exemplaar van ‘Oostenburg. Het buurtje dat bleef’;
  • Roelof Langman, een CD van Willem Breuker, ‘Psalm 122’;
  • Inger Leemans, geurende prentjes van Beurs van Hendrick de Keyser;
  • Cees en Petra Holtkamp, een taartje uit Toulouse;
  • Jeroen Schutter, exemplaar van ‘Actieplan Schone Lucht’;
  • Paul Kurstjens, exemplaar van ‘Wandelen naar de campus’;
  • Michiel Kleiss, fietsparkeerplan voor de binnenstad;
  • Herman Ingenhoes, plan voor transitie naar kwaliteitstoerisme;
  • Herman Vuijsje, exemplaar van ‘Aan de Amsterdamse Wallen’.

Productie

  • Christa van Vlodrop, programma;
  • HOH Architecten, kaarten;
  • Cera Tol, secretariaat;
  • Gijs Neerincx, verslaglegging;
  • Lex Banning, fotografie;
  • Richard Pelgrim, logistiek;
  • Kleis Kemperman, video;
  • Zef Hemel, visie.

Met speciale dank aan Jacqueline Grandjean, directeur stichting Oude Kerk.