Gelezen in ‘A History of Western Architecture’ (1986) van David Watkin:
Tussen Dresden en Berlijn ligt Dessau. Dessau geniet vooral bekendheid vanwege het Bauhaus, dat hier tussen 1926 en 1932 was gevestigd. Waarom de legendarische kunstnijverheidsschool destijds uitgerekend naar Dessau verhuisde, is me nog altijd niet duidelijk. Ze was immers in 1919 in het culturele Weimar als staatsschool gesticht en zou in 1933, na nog geen zes jaar in Dessau als stedelijke school te hebben gefunctioneerd, alweer verhuizen naar de metropool Berlijn. Zeker, politieke problemen lagen aan de verhuizing ten grondslag: het radicale programma plag vanaf 1924 bij conservatieven en reactionairen zwaar onder vuur. Maar waarom uitgerekend naar Dessau? Doorgangshuis Dessau was niet groot, ooit was het provinciestadje de hoofdstad van Anhalt, in 1799 kreeg het een van Duitslands grootste theatergebouwen, in de negentiende eeuw door Wagner, Liszt en Paganini gefrequenteerd, maar dan heb je het wel gehad. Destijds telde Dessau amper 70.000 inwoners: geen plek voor een wereldschokkende avant garde die het Bauhaus later bleek te zijn. De inspiratie voor de school kwam evident niet uit Dessau, eerder uit Wenen en Berlijn – zeker twee uur treinen vanuit Dessau. Was het stedelijke bod van een nieuw schoolgebouw dat de architect-directeur definitief over de streep trok? Het is alsof het Berlage Instituut naar Lelystad verhuist omdat het daar nieuwbouw aangeboden krijgt, maar dan wel in combinatie met de plaatselijke LTS.
Eerlijk gezegd maakte ook het schoolgebouw van de grote Walter Gropius geen verpletterende indruk op me. Of eigenlijk zijn het twee gebouwen: het Bauhaus en de ambachtsschool. De gecombineerde gebouwen liggen ver (ruim twee kilometer) buiten het centrum, in een groene vooroorlogse woonwijk. Samen vormen ze een tamelijk levenloos geheel, eerder een fabrieks- dan een scholencomplex. “This radical minimalist architecture was the result of an attempt to reject everything ‘bourgeois’ or ‘impure’, including pinched roofs, columns, ornament, mouldings, symmetry, generosity, and warmth,” schreef de Britse architectuurhistoricus Watkin in 1987. Ik geef Watkin grif gelijk. “The result is leaking flat roofs in constant need of repair; absence of cornices, so that the white plastered walls are always streaked and stained; rusting metal windows; narrow corridors; low rooms; lack of privacy on the one hand, and of splendour on the other; gracelessly exposed mechanical services; and excessive use of glass, causing near-insoluble problems of heat loss and gain.” Opmerkelijk is wel dat een fietsroute het gelede gebouw doorsnijdt – ooit een autoweg die, naar ik bij Reyner Banham heb gelezen, door Gropius opzettelijk aan het programma was toegevoegd met als doel ‘het moderne verkeer dwars door zijn gebouw’ te geleiden. Het maakte een brugverbinding tussen de twee schoolvolumes noodzakelijk: een gekunstelde ingreep. Ze had de architect-directeur vooral de gelegenheid geboden het programma voor de stedelijke ambachtsschool – een eis van de stad Dessau – ruimtelijk te scheiden van zijn eigen troetelkind. Recht tegenover elkaar, ter weerszijden van de straat, bevinden zich de twee ingangen, in de brugverbinding trof ik de kamer van de directeur. In dat opzicht was de architectuur van de ‘Silver Prince’ weliswaar iets moderner dan het vijftig jaar oudere Rijksmuseum van Cuypers met zijn nog immer omstreden verkeerspoort, maar ook een stuk banaler.
Geef een reactie