De eerste keer hoorde ik over de opzienbarende vondst tijdens een wandeling vanuit Zuidlaren naar het zuiden, de tweede keer ruim een maand later tijdens een voettocht in noordelijke richting. De twee wagenwielen waren toevallig ontdekt. Ze bleken afkomstig uit het late neolithicum, zo’n 4.600 jaar geleden. Bij Midlaren, om precies te zijn in het Bolleveen, had Marten de Swart ze aangetroffen tussen de veenstammen. Ze waren tevoorschijn gekomen bij het uitdiepen van het Bolleveen met een graafmachine, achter zijn boerderij. In de zure omgeving van het natte veen hadden ze duizende jaren rustig gelegen, onaangetast door klimaat en tijd. Een van de wielen had de familie opgestookt, het andere een hele winter en een halve zomer onder een afdak bewaard. Daarna had De Swart het naar het provinciaal museum in Assen gebracht, waar hij tot zijn stomme verbazing net zo’n wiel in een vitrine zag liggen. Dat was juli 1962. Dat het wiel, met een diameter van 90 centimeter en van elzenhout gemaakt, nog zo gaaf was, wijst erop dat het nooit als karrenwiel is gebruikt. Het bleek uit een stuk, zonder apart ingezette naaf. In het midden had een verdikking gezeten. Die was voor de as. Archeologen denken dat de wielen gebruikt werden bij een offerplechtigheid in het moeras. Ik lees het na afloop zomaar in een krantje uit 1997, uitgegeven ter gelegenheid van het dorpsfeest.
Ik bleef zoeken. Zo vond ik nog een wandelgidsje met hele mooie kaartjes. Het bolleveen, las ik daar, heet eigenlijk Heiberg en Bulveen. Het betreft een bijna ronde laagte die wordt ingesloten door zandduinen met ondiep in de ondergrond een keileemlaag. In die laagte groeide ooit veen met heide. Verscheidene zandduinen werden later afgegraven. Vandaar het bijzondere relief. Vervolgens diepte ik nog de ‘archeologische verwachtings- en beleidskaart’ van de gemeente Tynaarlo (2011) op. Het Bolleveen bij Midlaren zou een ritueel offerveentje zijn geweest. Er werden daar, dicht bij de bebouwing, runderen geofferd. Gevonden potten duiden op voedseloffers. Wat de wielen precies betekenden is niet duidelijk. “Ongetwijfeld had het wiel een symbolische lading. De inhoud van die symboliek ontgaat ons echter,” schrijft provinciaal archeoloog Wijnand van der Sanden. In Noorderbreedte (2004) las ik het relaas van Harm Tinge, opgetekend door Ineke Noordhoff. In zijn tijd werd nog niet gelet op landschapsbehoud. Het zand had men gewoon afgegraven. Het was ‘dooie grond’. “Toen gaf je d’r niks om, nu vind ik het jammer dat het weg is.” Het Pieterpad voert via een gekromd zandpad langs het voormalige offerveentje. Zouden de wandelaars het in de gaten hebben?
Geef een reactie