Gehoord in de Tolhuistuin op 15 oktober 2009:
Zelden vertoond. Een gezelschap van zeker tachtig mensen staat anderhalf uur rond een maquette, geduldig, aandachtig, met elkaar pratend en luisterend over de toekomst van de Amstelscheg. Waar is dat ooit eerder vertoond? Waarover het gezelschap sprak? Over voedsel. Over volkstuinen. Over het veenweidelandschap rond de Amstel aan de zuidkant van de metropool. Wouter Veldhuis van het bureau MUST stedebouw lichtte het ontwerp van het bureau toe van de Amstelscheg vanuit het perspectief van vrijheid. Eerst liet hij beelden zien van de ingrijpende verstedelijking van de Amsterdamse regio in de afgelopen eeuw. Zijn boodschap: de Amstelscheg is weliswaar gespaard gebleven, maar is als landschap allerminst veiliggesteld. MUST ontwierp een landschap dat terugvecht, dat wordt teruggerestaureerd naar de zeventiende eeuwse toestand en waar voedsel wordt gekweekt ten behoeve van de stad.
Even dacht nog een vertegenwoordiger van LTO Nederland, zelf melkveehouder in de Rond Hoep, dat we hier met het zoveelste plan voor de Amstelscheg te maken hebben. “Al die visies, al die plannen, en dat terwijl we een paar jaar geleden met de bestuurders hebben afgesproken hoe we de komende jaren zullen omgaan met het Amstellandschap. Maar de inkt was nog niet droog of de gemeente Amstelveen kwam met een golfbaan aanzetten; ook de gemeente Amsterdam kan er wat van. Alleen de gemeente Ouderamstel houdt zich aan de afspraken. Het zijn de bestuurders die onbetrouwbaar zijn. Dáárdoor verrommelt het landschap.” Hij besefte niet dat het hier geen plan betrof, maar een idee van vrijheid waarover mensen in alle vrijheid van gedachten kunnen wisselen. Vrij breed leefde trouwens het idee dat alles bij het oude gelaten moet worden, dat we de ontwikkelingen moeten stoppen, dat alleen de bestuurders onbetrouwbaar zijn. Gek. Alsof we niet in een democratie leven en bestuurders geen vertegenwoordigers van het volk zijn, alsof er geen raden zijn, alsof de bevolking het niet voor het zeggen heeft. Natuurlijk, we zijn hier in het zuiden van de metropool, waar de mensen behoudend zijn en liefst niet willen veranderen, terwijl juist hier de ruimtelijke ontwikkelingen het heftigst zijn. Je ziet het ook in Buitenveldert. Het verzet tegen verandering is daar het grootst. Maar ondertussen wordt er wel een Zuidas gebouwd. Alsof die Zuidas geen effect zal hebben op de omgeving. En hoeveel boeren zijn er nog over in de Amstelscheg? Vijf! Hoeveel waren dat er tien jaar geleden? Vijftien! Hoeveel zijn er nog over in 2020? Drie? Twee? Een? Iemand in het publiek vond drie nog wel genoeg. Niets aan de handa.
Tijdens het gesprek veranderde de houding van de aanwezigen. Het gesprek werd opener, vrolijker, aangenamer. Eerst moesten we nog een fase van praktische bezwaren door. Met name tegen de alternatieven voor de volkstuinen – eenjarige uitgifte bij loting, waarna in de winter de polder onder water wordt gezet – kwam van de aanwezigen veel verzet. Je kon de volkstuinen in de drie droogmakerijen binnen de scheg niet eenjarig uitgeven; veel planten hebben een langere cyclus; en waar waren de toiletgebouwen? Waar kon je je tuingereedschap opbergen? De polders ’s winters onder water zetten kon sowieso niet. Enzovoort. Wouter Veldhuis hoorde het geduldig aan.
Daarna kwam de fase waarin vragen werden gesteld. Betrof het een park? Of een landschap? Was het landschap niet groter? Waaruit bestond de omlijsting van het park? (Veldhuis: een verhoogde dijk waarover je kon wandelen en het landschap in je opnemen).
Daarna liet MUST haar gasten aan het woord: eerst de LTO-boer, vervolgens een dame van de volkstuinvereniging, groot 8 hectare, ten zuiden van de A9 die verdreven werd door op handen zijnde villabouw die de ondertunneling van de A9 moet helpen financieren, toen een wijnboer in de scheg (sic!) die de klimaatverandering aangreep voor een toekomstvisie op de scheg waarbij het hele Amstelgebied zou veranderen in een Moezelvallei, vervolgens de eigenaar van restaurant De Kas die het verwerken van voedsel uit de regio – de Beemster – wel ‘ploeteren’ vond, de eigenaar van restaurant As op de Zuidas en de dame van Mijn Boer, een bedrijf met negen medewerkers dat de groenten uit de regio naar de restaurants transporteert. Een klant merkte op dat de tomaten in As zo lekker smaakten. Deze tomaten bleken “helemaal uit Osdorp te komen”. Waarna Ed Buijs van de DRO vertelde over de tomatenkas in Osdorp, die eerst een rozenkas was geweest en in verval was geraakt, waarna het stadsdeel had overwogen er een caravanstalling in te huisvesten of anders te slopen, maar die wethouder Van Poelgeest op zijn weg vond, die het verhinderde omdat hij de Tuinen van West wilde maken, en hoe toen een tomatenkweker zich had aangediend, die zich over de leegstaande kas wilde ontfermen. Met dank aan de de overheid, dus aan de Centrale Stad.
Hoe dan ook, vooral door de kleine schaal, maar ook door de veenweide, was het verwerken van regionaal voedsel ploeteren geblazen. Maar de boer kreeg wel 80 cent voor zijn melk, in plaats van 20 cent, merkte iemand op. De boer antwoordde dat hij alleen bij een zekere afzet bereid was voor de stad te produceren. “Elke maand wil de bank geld zien.” Dat deed hij dus ook als hij minder kreeg dan de 40 cent die hij nodig had om uit de kosten te komen. Schaalgrootte, daar ging het om. Was een marktsysteem met verse groente en fruit in Amsterdam een oplossing? Zeker, dat was in Barcelona bewezen. Daar was door de introductie van zeker dertig dagmarkten het verkoopaandeel verse voedsel in de stad verdubbeld, naar liefst acht procent (in Amsterdam is dit nog twee procent). Enzovoort. Het gesprek eindigde met hapjes uit de regio. En wijn. Witte wijn uit de Amstelscheg. Ze smaakte goed. Zeer goed zelfs.
Geef een reactie