Een heel landschap

De oerpolder (2007) is een mooi boek, geschreven door Hylke Speerstra. Speerstra beschrijft het harde boerenleven in de negentiende eeuw achter de dijken van het Heidenschap. Het Heidenschap, dat is de streek ten zuiden van Workum, Friesland. Ik ga binnenkort op Workum lopen, dus vandaar dat ik het boek lees. Het is een historische roman, maar ook weer niet, want alles is gebaseerd op gesprekken met zeker tweehonderd mensen. Dus is het eerder een verslag van een diepgravend onderzoek, tevens reconstructie van een lang vervlogen werkelijkheid, al grijpt het verhaal je soms naar de keel, zo levensecht zijn sommige mensen in hun doen en laten beschreven. Als vorm van streekbeschrijving vind ik het boek eigenlijk ongeëvenaard en m’n vingers glijden voortdurend over de kaart van het gebied in het eerste katern die het landschap weergeeft en de verschillende plekken nauwkeurig markeert. Het Heidenschap is half land, half water, en het land ligt beneden zeeniveau en overal liggen dijkjes. Alle boerderijen en stallen zoals beschreven in De oerpolder zijn verdwenen, de meeste verzwolgen in de verschrikkelijke storm en overstroming van 1825, andere zakten weg in het veen. Wat er nu staat is niet ouder dan honderd jaar. Het heeft iets Japans: ook in dat land hebben verwoestende aardbevingen, tsunami’s en tyfoons hun verwoestende werk gedaan, waardoor de historische plekken belangrijker zijn dan de architectuur, die veelal modern is.

Wat me vooral bijblijft na het lezen is hoe Speerstra de dingen een stem geeft. Mensen staan machteloos tegenover de natuur of de laatste doet wat hij wil. “De natuur is wel eens later geweest”, en: “de winter weifelde”, “een zuinig koutje”, buien zijn wreed´,” “de zon begint de wind op te eten”, “de zee wil de bui niet terugnemen, we zijn er nog niet van af,” en ook: “het vreemde hijgen van de drogende voorjaarswind.” Vooral de zee: “De zee, die in staat was het resultaat van jaren ploeteren met één springvloed weg te vegen.” Bij volle maan werd door sommigen nog gezwegen, uit ontzag voor de zon, de maan en de sterren. Maar ook de spullen hebben zielen. De Friese staartklok “nam het woord door kalm mee te delen” dat het klokslag tien uur was. En zelfs het landschap wordt tot een levend wezen, althans de schuren: “Het leek alsof op de eindeloze vlakte de grote schuren zich klein wilden houden.” Of: “Een noordwestelijk briesje nam twaalf Workumer klokslagen mee de vlakten over.” Golven ‘likten’ aan de spekgladde oever. En, heel mooi, “de draad van het noodlot kronkelde als een gifslang door de polder.” Het was een onheilsdraad, onzichtbaar, maar bij wie de draad onder de bedstee doorliep zou verdrinken in een poel van tranen. In dit boek komt een heel landschap letterlijk tot leven.


Posted

in

, ,

by

Tags:

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *