Vier keer wandelde ik afgelopen weekeinde tijdens het Terug naar het begin festival in Oosterwijtwerd, Groningen. Festivalgangers liepen met mij mee. Vier keer dezelfde route. Elke voorstelling was begroot op een uur, dus erg ver wandelen kon ik niet. Het festival noemt zichzelf ‘een ontdekkingstocht’. Ik was inderdaad nog nooit in Oosterwijtwerd geweest. Het mooie dorpje op de Groningse wierde blijkt piepklein. De oude Mariakerk is prachtig maar tijdens het festival druk bezet en een ommetje rond het dorp is niet mogelijk. Dus besloot ik vanuit het festivalhart langs de Damsterweg te lopen – een afstand van niet meer dan 100 meter – en vervolgens linksaf te slaan, een smalle ‘doodlopende weg’ in. Dorpsbewoners, ontdekte ik, gebruiken dat stille weggetje vooral om de hond uit te laten. Een bordje waarschuwt ze om de honden aangelijnd te houden. Helemaal op het eind woont een boer. Vlak voordat je zijn land opgaat, hield ik stil. Wat valt u op?, vroeg ik de deelnemers. Vier keer kreeg ik antwoord. Opvallend was hoe verschillend men reageerde. Niemand begon over de begraafplaats.
Achter mij een hek. Van het gesprek liet ik afhangen wanneer precies ik het zou openen en de deelnemers zou uitnodigen om over het schelpenpaadje naar het veld te lopen. Telkens was de verrassing groot. Deels kwam dat doordat de eigenlijke begraafplaats verborgen lag om de hoek, deels omdat een bordje ontbrak. Eerst moesten we twee forse wilgen passeren die de geesten van de doden beschermden. Daarna volgden twee essen. De schelpen knisperden onder onze schoenen. Voor ons: een eenvoudig roodstenen lijkenhuisje als een Indische pagode, ontworpen door Egbert Reitsma (1892-1976), een Groningse Amsterdamse School-architect. Een gevelsteen verraadde dat het in 1931 was gebouwd. Dat bleek nog maar het begin. Elke wandeling leerde ik iets nieuws door de opmerkzaamheid van de mensen die mij vergezelden. Over de weeldige beplanting, over de bomen die 90 jaar ongemoeid waren gelaten, over het geringe aantal graven, over het feit dat na december 1931 drie jaar lang hier niemand was begraven en daarna, tot 1945, opnieuw weer geen sterveling; pas in 1960 kwam de loop erin, en ja, iemand ontdekte een wel hele forse es, en toen was er die ene Italiaanse populier in de hoek die de hele ruimte markeerde. Wat een aandacht, liefde en opmerkzaamheid. Maar niemand vertelde me dat zich in het torentje van het baarhuis tijdens de Tweede Wereldoorlog onderduikers hadden schuilgehouden en dat in 1945 het dak ernstig was beschadigd door granaatscherven. Het kostte 173,25 gulden om de schade te herstellen.
Geef een reactie