Gelezen in The New Yorker van 18 april 2011:
Hoogbouw in de polder? Ik moest onmiddellijk denken aan de reportage van Keith Gessen over Astana, de nieuwe hoofdstad van Kazakhstan. Enkele weken geleden las ik hem in The New Yorker. De huidige president Nazarbayev, die al sinds 1989 heerser is over de jonge staat, is de bedenker ervan. De Japanse architect Kisho Kurokawa tekende op zijn verzoek het plan (“His design called for a city that proclaimed the Age of Life, to replace the Age of the Machine”), de Britse architect Norman Foster bouwde de regeringspaleizen die vooral op tenten moesten lijken. Astana vervangt het oude Almaty, aantrekkelijk gelegen aan de voet van de Tian Shan bergen. Astana – Nowheresville – daarentegen ligt in de steppen, zeshonderd kilometer noordelijker, in de richting van Rusland. Het is er bitter koud. “Kazakh nomads had grazed their flocks here, until they were annihilated by Stalin, after which the vast steppe turned into what one writer has bluntly called ‘Stalin’s dumping ground’.” Honderdduizenden Duitsers, Tsjetsjenen en Ingoeriërs werden hier door Stalin naartoe gedeporteerd in de jaren dertig en veertig. Ook krijgsgevangenen kregen de steppe van Kazakhstan als definitieve bestemming. Nazarbajev stichtte er enkele jaren geleden zijn nieuwe hoofdstad, vooral om geopolitieke redenen. De noordkant van Kazakhstan – het op acht na grootste land ter wereld en bevolkt door zes miljoen Russen – wordt in het Russische parlement namelijk door vooral rechtse politici regelmatig opgeëist. Zij zien het graag als Russisch territoir. Natuurlijk ook vanwege de olie.
Astana is van een enorme schaal, maar de stad valt in het niet bij de lege en winderige ruimte van de onmetelijke steppe waarin ze is gelegen. Het plan probeert ook niet te imponeren zoals Stalin met zijn plannen voor Moskou, Warschau en Bukarest wilde doen. Wel bestaat de stad op de steppe hoofdzakelijk uit wolkenkrabbers, de meeste veertig verdiepingen hoog. “Erecting skyscrapers on a steppe is a tricky business,” concludeert Gessen wanneer hij er een betreedt. “The building, though occupied, was still under construction.” Deuren stonden gewoon open, er was geen concierge te zien. “Strangest of all was the wind howling through the elevator shafts. Whoooooo, it said, Whooooooo.” De harde wind en de extreme kou waren genadeloos. Nazarbajev had weliswaar een gordel van bomen rond de stad laten planten, maar die hadden vooralsnog niet veel effect gehad. Omdat de deuren van de lift beneden door de harde wind bijna niet open wilden, bedacht Gessen dat het bovenin misschien beter zou zijn. “’What’s it like up there?’ I would ask in the elevator. ‘High up’, they would say.” Wat is het verschil tussen de steppe en de polder? De laatste is iets minder koud.
Geef een reactie