Hoe moet ik nou over Van Gogh schrijven als ik net in het Rijksmuseum de verbluffende tentoonstelling over Vermeer heb gezien? Het zijn zulke verschillende schilders. Ik loop ook vooruit op de komende tentoonstelling in het Drents Museum over de voettocht van Van Gogh door Drenthe die daar in september zal openen. Laat ik het maar bekennen: Ton Lemaire dwingt me ertoe. In de Oude Ebbingestraat vond ik in een boekhandel een exemplaar van Filosofie van het landschap (1970), om precies te zijn een twaalfde, herziene druk, uit 2019. Ik las het boek tijdens mijn studie. Tijdens mijn lange treinreizen naar het noorden las ik het opnieuw. In dit prachtige boek schrijft antropoloog en filosoof Lemaire over Vincent van Gogh als de schepper van visionaire schilderijen, “ultieme uitzichten over onze in haarzelf culminerende wereld, onwaarschijnlijke verzoeningen van kunst en godsdienst, pogingen tot heiliging van de wereld door verheviging van haar aanwezigheid, zoals er later geen enkele meer zo volmaakt zou gelukken.” Hij is diep onder de indruk en zonder op details rond het vroege levenseinde van de schilder in te gaan noteert hij, na het zien van het laatste schilderij Korenveld met kraaien: “wie oog in oog met de wereld in haar volstrektheid wil staan, wordt door de goden met waanzin geslagen.” Over het lopen van Van Gogh schrijft hij niet.
De noordeling Van Gogh als de schilder van de zomer bij uitstek, wie had dat gedacht. Lemaire denkt dat diezelfde zomer de ondergang van de schilder heeft ingeluid. Nee, wacht, niet het ontluisterende licht van het zuiden, maar zijn enthousiasme voor de zichtbare wereld op haar hoogtepunt is hem fataal geworden. “Tijdens zijn lange Provençaalse middagen ontdekt Van Gogh de wereld in haar goddelijkheid en absoluutheid in het schaduwloze landschap dat zich voor hem uitstrekte, tot de essentie van zijn lijnen en de hevigheid van zijn kleuren teruggebracht, heet en meedogenloos in het alles onthullende licht.” De God van Van Gogh, aldus Lemaire, is de zon of het licht, zijn schilderen een cultus van de zon. En zijn vroegere, donkere werk in Drenthe dan? Treft men daarin niet dezelfde esthetische en religieuze verrukking, ook al is het licht daar effen en gedempt? Vallen wereld en God daar niet even goed samen? Afgaande op zijn brieven aan zijn broer genoot hij er koortsachtig, van het licht, het landschap, de monotonie van de heide, de wijking tot in het oneindige, de ploeterende boeren, het lopen. Was het slechts de mystiek van het boerenleven? Ik ga ook lopen!
Geef een reactie