Hij schreef moeizaam, gewapend met een schaar. En echt boeiend college geven kon hij niet. Maar Albert van Giffen (1884-1973) was wel een harde werker, een enthousiaste en onvermoeibare schatgraver, bepaald geen studeerkamergeleerde. Achteraf begrijp ik het wel. De later beroemd geworden archeoloog liep in zijn jonge jaren een ware race tegen de klok. Want overal in Groningen en Friesland werden begin twintigste eeuw de terpen afgegraven, de terpaarde verkocht en per schip afgevoerd naar de veengebieden in Drenthe, waar op dat moment grootschalige ontginningen van de heidevelden plaatsvonden. Omtrent de achtergrond van de terpen – in Groningen wierden genoemd – was in die tijd nog weinig bekend. Ook naar de oorsprong van de Drentse grafheuvels viel nog veel te raden. Voor archeologen was dus geen tijd te verliezen want het complete landschap van Noord-Nederland ging in een paar jaar tijd op de schop. De schoorsteen van de BV Nederland moest roken. Wat we op onze wandeling afgelopen hemelvaartdag langs de wierden van Middag in ogenschouw namen waren de restanten van een eeuwenoude cultuur die tenauwernood door mensen als Van Giffen van de ondergang zijn gered. Al wandelend in dat grote open landschap vol verborgen schatten gingen we ons in de achtergronden van Van Giffen verdiepen. Naast ons in de verte de nieuwe hoogspanningsmasten van Tennet die de eeuwenoude ruimtelijke orde ruw verstoren.
Vanuit Piloersemaborg bij Den Ham liepen we eerst langs de wierden van Fransum, Beswerd en Feerwerd via het Lucaspad naar Ezinge, en na het museum Wierdenland te hebben bezocht sloegen we de Zuiderweg in langs een aantal andere huiswierden naar de borg terug – een wandeling van circa 17 kilometer. Onderweg spraken we over Van Giffen. Terwijl hij als jonge medewerker in Leiden werkte, werd in 1916 in Groningen de Vereniging voor Terpenonderzoek opgericht. Van haar ontving de jonge en gretige Van Giffen de eerste opdracht: onderzoek doen naar de door de industrieel Scholten aangekochte terp (wierde) van Wierhuizen. Hij ontdekte er paalstompen van twee of drie huizen, een paardengraf en twee waterputten. Een jaar later verhuisde hij naar Godlinze, waar hij in vier weken tijd een vroegmiddeleeuws grafveld blootlegde. In 1919 kon hij, amper 35 jaar oud, zijn eigen Biologisch-Archeologisch Instituut vestigen in de stad Groningen, Poststraat 6. Snel daarna sloeg hij zijn tenten op in Ezinge, waar hij in 1923 begon met graven. Tien jaar lang zou hij er met de hulp van soms wel honderd werklozen blijven speuren. Ezinge werd zijn levenswerk. Bij Westerink lees ik dat hij daar op 1,5 hectare wierde, naast 85 boerderijen en kleine gebouwen, drie paardengraven ontdekte. Die laatste moeten offers zijn geweest die onze verre voorouders brachten bij het overlijden van een belangrijk persoon. Een graf van twee paarden en een hond bracht Van Giffen over naar de Potstraat, waar het jarenlang als een jachttrofee in de gang stond. Nu lag het op de vloer in Museum Wierdenland in Ezinge. Nee, Van Giffen, een charmante man, was niet snel tevreden. Veel kreeg hij met zijn charme gedaan. In 1939 werd hij buitengewoon hoogleraar, in 1943 gewoon hoogleraar in Groningen, vanaf 1940 ook hoogleraar in Amsterdam. Aangedaan en met de wind in de rug beenden we terug naar de borg. Overal vermoedde ik paardengraven.
Geef een reactie