In maart 2021 wordt er dan eindelijk een knip gelegd in de Weesperstraat. Deze onderbreking in de roemruchte Amsterdamse stadsautoweg is niet minder dan historisch te noemen. Ruim vijftig jaar na de opening van de tunnel onder het IJ tussen Amsterdam Noord en de Valkenburgerstraat zullen auto’s niet meer dwars door de stad kunnen scheuren. In een ingezonden brief in Het Parool noemde oud-medewerker van de Milieudienst Frans Nauta dit ‘het herstel van een oude fout’. Hij doelde op de opening van de Zeeburgertunnel in 1990, die het IJtunneltracé in één klap overbodig maakte. Vanaf dat moment kon alle doorgaande autoverkeer om Amsterdam heen. In plaats van de IJtunnel buiten werking te stellen of het tracé in de binnenstad terug te brengen naar twee rijstroken zoals de Milieudienst voorstelde, hield de gemeente de vierbaanssnelweg gewoon in stand. Een jaar later was ze alweer volgestroomd met auto’s. De vraag waarom er überhaupt een IJtunnel en een IJtunneltracé zijn gemaakt, stelt Nauta echter niet.
In oktober 1968 werd de IJtunnel feestelijk geopend. Die was na jarenlange politieke strijd uiteindelijk helemaal door de gemeente betaald. Het Rijk vond de tunnel namelijk overbodig – die gaf de voorkeur aan de Coentunnel in het westen en aan de Zeeburgerbrug in het oosten. Duur genoeg. Hardnekkig hield Amsterdam echter aan haar voorkeurstracé vast, ook al moest ze daarvoor een groot deel van de oostelijke binnenstad slopen. Aanvankelijk wilde ze de tunnel zelfs dicht bij het Centraal Station. Die optie maakte onderdeel uit van een plan, uit 1950, voor liefst drie kostbare tunnelverbindingen. In 1952 koos de gemeenteraad echter voor een tunnel onder het Oosterdok en startte ze de onderhandelingen met het Rijk over de financiering. Tien jaar Haags gesteggel en politiek geharrewar volgden. Ondertussen begon Amsterdam alvast met de sloop van de Weesperstraat. Koppig hield ze vast aan de bouw van haar eigen stadstunnel. Haar redenering was: Amsterdam loopt leeg, de mensen vertrekken, we moeten iets doen. Met andere woorden, zo’n zwaar bevochten en zelf betaalde tunnel en alles wat erbij hoorde geef je toch niet zomaar weer prijs? In maart gaat het dan toch gebeuren.
Gelezen in ‘The Future of Central London’ (2020):
Bron: London.gov.uk
Net als Amsterdam kampt ook Londen in zijn binnenstad met problemen. Tot de belangrijkste behoren de snelle groei van het aantal bewoners (inmiddels 2,5 miljoen in het centrum), terwijl het aantal werkenden en toeristen óók sterk toeneemt. In de Londense binnenstad wordt het steeds drukker. Afgelopen week verscheen daarom vanuit Centre for Londen: ‘Core Values: The Future of Central London’. Wie een visie verwacht, hoeft niet verder te lezen. De nota van deze onafhankelijke denktank, in 2011 voortgekomen uit Demos, geeft alleen een opsomming van vraagstukken en biedt een aantal richtlijnen voor hoe te handelen in de toekomst. Zowel bewoners, forensen als toeristen maken gebruik van dezelfde infrastructuur in de Central Activities Zone, die wordt daardoor te zwaar belast, het groeiende aandeel wonen verhoudt zich sowieso slecht met een groeiend toerisme en met bedrijven. Bewoners klagen. Wat die bewoning betreft gaat het bovendien om twee uitersten: de hele rijken en de allerarmsten komen in het centrum samen, want 37 procent van de woningvoorraad is sociaal en het middensegment ontbreekt. Maar, aldus de nota, het zijn vooral de toeristen die druk zetten op de binnenstad. Ook in Londen groeit Airbnb onstuimig (een verviervoudiging tussen 2015 en 2018) en verdrijft daarmee het wonen. En net als Amsterdam heeft de Londense binnenstad te kampen met toenemend asociaal gedrag. Daar heb je dus geen Wallengebied voor nodig.
Vier richtlijnen geeft de nota voor de omgang met de genoemde problemen. De eerste is: omarm verandering (‘embrace change!’), want verandering in het stadscentrum is onontkoombaar. Twee: denk strategisch vanuit een gemeenschappelijke visie die groei accepteert. Drie: zorg ervoor dat alle betrokkenen worden gehoord. Vier: overtuig de regering dat ze in de binnenstad van de hoofdstad investeert en tegelijk bevoegdheden op een aantal terreinen delegeert, zoals die rond infrastructuur. Er wordt verwezen naar Amsterdam, waar de druk op de binnenstad hoog is en waar de partijen al een aantal jaren met elkaar samenwerken. Maar, luidt het, anders dan in Amsterdam speelt de binnenstad van Londen een hoofdrol op het wereldtoneel. Ze is een hub voor de hoofdkantoren van de allergrootste spelers in de wereld. Misschien is dat wel het belangrijkste punt dat deze denktank maakt: zo’n grootstedelijk centrum van een heuse wereldstad met al zijn hectiek verdient beduidend meer geld en politieke aandacht, waarbij overheden nauw samenwerken met ondernemersverenigingen en Business Improvement Zones, en handelen vanuit een gemeenschappelijke visie. Wie o wie gaat deze visie maken? Wordt vervolgd.
Gelezen in Amsterdamse Thermometer van de Bereikbaarheid 2019:
Een stad wordt gemaakt door haar economie. En mensen maken die economie. Waar al die mensen vandaan komen zie je aan de verkeer- en vervoercijfers. Neem Amsterdam. Haar economie bloeit. Waar komen al die mensen vandaan die de Amsterdamse economie vooruit stuwen? Tussen 2015 en 2018 groeide de bevolking met 4 procent, naar 854.000 inwoners. Dat is fors. Maar het aantal arbeidsplaatsen binnen de Amsterdamse gemeentegrenzen groeide nog veel harder, met liefst 7 procent. Het forensisme naar banenmotor Amsterdam neemt dus enorm toe, want met woningbouw is dit gewoon niet bij te benen. In 2019 verscheen voor de derde keer de Amsterdamse Thermometer van de Bereikbaarheid. Op bladzijde 59 lees ik dat tussen 2006 en 2016 het aantal forensen naar Amsterdam met liefst 33 procent is toegenomen. Daar zit nog een financiële crisis tussen. De meeste forensen komen uit Zaanstad en Almere, op de voet gevolgd door Haarlem, Haarlemmermeer en Amstelveen. Tot zover weinig nieuws. Maar dan komt het: Utrecht blijkt van een de belangrijkste nieuwe leveranciers van arbeidskrachten voor Amsterdam. Wat heet. Utrecht staat zelfs op het punt Almere in te halen. Wie had dat ooit gedacht?
Dat Utrecht de belangrijkste leverancier van arbeidskrachten in Amsterdam is geworden komt door een dubbele schaarbeweging: het aantal forensen uit Almere daalt (een daling in tien jaar tijd met 10 procent), terwijl dat uit Utrecht juist sterk stijgt: niet minder dan een verdubbeling (99 procent) in de afgelopen tien jaar. Trouwens, Amersfoort volgt in het kielzog van Utrecht; daar was de groei van het forensisme op Amsterdam in tien jaar tijd niet minder dan 367 procent! Deels komt deze opmerkelijke beweging door de verbreding van de A2 tussen Amsterdam en Utrecht, maar vooral is hij het gevolg van de transformatie van de Amsterdamse economie: die trekt steeds meer hoogopgeleide kenniswerkers. Voor deze kenniswerkers bouwt Amsterdam al jaren veel te weinig woningen, en in Almere wonen ze niet, willen ze ook niet wonen. In Haarlem wel. Maar Haarlem raakt overvol en Utrecht bouwde Leidsche Rijn: de grootste VINEX-locatie van Nederland. Utrecht is daarmee een buitenwijk van Amsterdam geworden. De Amsterdamse woningbouwbehoefte is kwalitatief en regionaal en moet ook kwalitatief en groot-regionaal benaderd worden. Het wordt tijd dat de Metropoolregio Amsterdam Utrecht en Amersfoort gaat verwelkomen in haar gelederen. En Almere moet eindelijk op eigen benen gaan staan en een echte stad worden.
Gelezen in ‘De Bazel. Tempel aan de Vijzelstraat in Amsterdam’ (2007):
In zijn korte, boeiende lezing tijdens de Déjà Vu over toerisme in de Amsterdamse binnenstad sprak architectuurhistoricus Aart Oxenaar afgelopen week over de op gang komende toeristenstromen na de totstandkoming van zowel Rijksmuseum als Centraal station eind 1880. Onder andere toonde hij een ontwerp van architect Cuypers – de ontwerper van beide gebouwen – voor het te dempen Damrak, opgevat als een brede stadsboulevard tussen station en ‘raadhuis’ (!) op de Dam. Aan deze grootstedelijke boulevard zou later de beurs van H.P.Berlage verrijzen. De vraag, aldus Oxenaar, was destijds hoe vreemdelingen vervolgens het Rijksmuseum te voet dan wel per tram zouden bereiken. Waarop hij beelden van de doorgebroken Vijzelstraat liet zien, gerealiseerd door Berlage en supervisor De Bazel in de jaren 1916-1927. Deze route staat tegenwoordig bekend als ‘Rode Loper’. Eenmaal thuis raadpleegde ik ‘De Bazel. Tempel aan de Vijzelstraat in Amsterdam’, het boek dat in 2007 verscheen bij de heropening van de voormalige Nederlandsche Handel-Maatschappij, vanaf dat moment bestemd tot Stadsarchief. Over de stedenbouwkundige geschiedenis van de Vijzelstraat schreef Vincent van Rossem daarin een essay, getiteld ‘Een monumentale ravage’. Hier begon mijn verbazing.
De Vijzelstraat, aldus Van Rossem in 2007, is “een toonbeeld van stedenbouwkundige waanideeën uit een betrekkelijk recent verleden.” Die waanideeën vormden zich volgens hem toen het Centraal Station in het open havenfront werd gesitueerd. Het gemeentebestuur besloot een grootsteedse avenue te creëren voor de ‘aanstroomende vreemdelingen’. Er zouden grachten worden gedempt. Dit was het begin van wat Van Rossem, in navolging van Jan Veth, beschouwt als ‘stedenschennis’. Aan die in zijn ogen betreurenswaardige periode waarin de binnenstad werd omgevormd tot ‘modern zakencentrum’, komt voorgoed een einde in 1999, wanneer de Amsterdamse binnenstad eindelijk tot beschermd gezicht wordt verklaard. Van Rossem hoopt dat “de handelsmetropool na vele eeuwen van een welverdiende rust mag gaan genieten.” Even verderop schrijft hij: “De toekomst van de binnenstad, zo lijkt het, is nu voorgoed voorbij, maar vreemd genoeg zien we sinds enige tijd steeds meer moeders met kinderen. (…) De oude handelsmetropool herleeft, op een wijze die niemand had voorzien. Het wordt weer een gewone stad, met levenslustige kleine kinderen, bakkers, slijters, slagers en groenteboeren.” We zijn inmiddels ruim tien jaar verder. Van een welverdiende rust is, verzeker ik u, beslist geen sprake.
Gehoord in Déjà Vu ‘Toerisme’ in Spui25 te Amsterdam:
Opnieuw aandacht voor de toekomstvisie voor de Amsterdamse binnenstad. Dit keer een aflevering van Déjà Vu in Spui25 die ging over toerisme. Het programma, dat werd georganiseerd door Ons Amsterdam en Het Parool, was al wekenlang ‘stijf uitverkocht’. De bijeenkomst viel toevallig samen met het bericht in de krant dat het stadsbestuur denkt aan een erotisch centrum buiten de Wallen. Bij de deur staat een bewoner een raadsadres uit te delen. Binnen volgen drie historische lezingen waaronder een prachtig verhaal van architectuurhistoricus Aart Oxenaar over Pierre Cuypers. Helemaal op het eind word ik kort geïnterviewd. De zaal roert zich. Er volgen vragen als: waarom heeft u zo weinig aandacht voor de bewoners? En: kunnen die toeristische voorzieningen niet beter langs het IJ, in Noord of, nog beter, in Rotterdam? Niemand lijkt toerisme te willen. De situatie deed me denken aan ‘Planning in the Public Domain’ (1987) van de Amerikaanse planoloog John Friedmann. De zwakte van planning die uitgaat van gezamenlijk leren, schreef hij, is dat deze de bereidheid bij ieder mens veronderstelt om met een ‘open mind’ naar de toekomst te kijken. Mensen denken vanuit hun eigen opvattingen en ideeën, het kost ze moeite om hun mening bij te stellen. Dus als de planoloog met een onderbouwde visie komt, mag hij er niet van uitgaan dat mensen hun mening zullen bijstellen. Vooral bij mensen die vanuit een bepaald belang redeneren, is opvattingen bijstellen niet aan de orde. Samen leren, aldus Friedmann, lukt dan niet.
Natuurlijk is het lang niet altijd zeker dat de planoloog het bij het rechte eind heeft. Friedmann, de activist, keert het om: wie verandering wil, moet vasthoudend zijn en overtuigd blijven van zijn of haar gelijk. Als de planoloog werkelijk in zijn visie gelooft, dan moet hij honderd procent gecommitteerd blijven en ook bereid zijn onder ogen te zien dat mensen pas zullen zwichten als het helemaal fout loopt. En: “Even then, as a last desperate gesture, actors may be tempted to ask whether the impending disaster might not be otherwise explained, and instead of seeking fault with their own practice, search for scapegoats in the environment instead.” Kortom, planners mogen nooit uitgaan van de rationaliteit van burgers, belangen werken als een krachtige batterij van menselijke energie, mensen strijden vanuit hun belangen voor hun gelijk, het leervermogen van mensen is beperkt. Het was kritiek van Friedmann op het pragmatisme van John Dewey. Veel te optimistisch vond hij die Dewey. Friedmann: “Even in the face of mounting problems, we will tend to fight for what we have as well as for our beliefs.” Zeker, misschien ís de toerist ook de zondebok. Maar de planoloog kan net zo goed zich vergissen. Hij moet bereid zijn zijn visie voortdurend bij te stellen. Want misschien is het allemaal toch anders.
Gelezen in NRC Handelsblad van 11 januari 2020:
Woningprijsontwikkeling in eerste kwartaal 2019 tov tweede kwartaal 2013. Bron: Calcasa
Volgt u de berichten over de woningmarkt ook op de voet? Kijkt u daarbij ook steeds naar de kaarten van Calcasa? Calcasa, gevestigd in Delft, noemt zichzelf ‘de peilstok van de onroerend-goedmarkt’. Het bedrijf is vermaard om zijn automatische taxatiemodel, maar het doet ook onderzoek naar de woningmarkt. De kwartaalberichten zijn zeer de moeite waard. Zelf kijk ik naar de kaarten. Vooral reeksen van kaarten over vele jaren maken veel duidelijk. Wat aan het eind van de financiële crisis begon in Amsterdam, slaat sinds een paar jaar uit naar de rest van Nederland: sterk oplopende woningprijzen. Inmiddels is sprake van een nationale woningcrisis. Het verschijnsel lijkt op een virus, het doet zich trouwens wereldwijd voor. Besmetting vindt plaats vanuit het netwerk van ‘Global Cities’ zoals Londen, New York, San Francisco en Amsterdam. Onlangs drukte NRC Handelsblad een kaart af van Nederland met de woningprijsontwikkeling in het eerste kwartaal van 2019 ten opzichte van het tweede kwartaal van 2013. Wat blijkt? Prijsstijgingen van 45 procent en hoger treft men aan uitsluitend in het gebied rond Amsterdam, met een uitwaaiering naar Utrecht, Den Haag en Rotterdam, steden die fungeren als overloopgebieden van de hoofdstad. Een typisch randstedelijk fenomeen dus, met Amsterdam als epicentrum. Anders gezegd: iedereen wil naar Amsterdam, niemand kan er in.
Oplossing van de woningcrisis kan dus ook alleen als Amsterdam snel en adequaat reageert. Dat doet Amsterdam onvoldoende. Het belemmert de woningbouw juist met moeilijke extra regelgeving en het naait zich al jaren in een korset van groengebieden en uitgestrekte hinderzones (Schiphol, de zeehaven). Uitbreidingsplannen maakt de stad al jaren niet meer, met als gevolg dat de markt is vastgelopen. Er is nu zo weinig dynamiek in de hoofdstad dat de prijzen nauwelijks meer stijgen; de stad bevindt zich in het oog van de storm. En zo’n stikstofcrisis maakt het alleen nog maar erger. Wie zegt dat Amsterdam in omvang moet verdubbelen krijgt de kous op de kop. Dat er sprake is van een aanzwellende trek naar bepaalde steden wil er bij de meeste Nederlanders niet in. De precieze werking van het internet (extreme pieken!) wordt ook niet ingezien. Heus, in de rest van Nederland hoeft niet zoveel te worden gebouwd. Mensen worden nu gedwongen om steeds grotere afstanden naar hun werk af te leggen. Hoog tijd dat de Minister van Binnenlandse Zaken een aanwijzing geeft aan het hoofdstad om een stevig uitbreidingsplan voor te bereiden. En de Minister van Financiën zou de hypotheekrenteaftrek per direct moeten afschaffen. Ondertussen kan de rest van het land zich gaan voorbereiden op de volgende crisis.
Gelezen in ‘Onderzoek naar coffeeshops in de Amsterdamse binnenstad (2020):
Bron: Stichting Adviesburo Drugs
Hij onderzocht coffeeshops in de Amsterdamse binnenstad. Zijn rapport stuurde hij me toe. August de Loor is oprichter van Adviesburo Drugs. In december 2017 ontving hij uit handen van loco-burgemeester Eric van der Burg de Frans Banning Cocq penning vanwege zijn belangrijke bijdrage aan het humane Amsterdamse drugsbeleid. De Loor was medeoprichter van de junkiebond Medische Dienst Heroïne Gebruikers. Ook was hij grondlegger van het testsysteem voor drugs op dansfeesten. In plaats van opsluiten in gevangenissen en klinieken, vond hij, moesten harddruggebruikers juist geholpen worden. Preventie en goede voorlichting zijn belangrijk. Afgelopen voorjaar ontmoette ik hem in de Oude Kerk toen ik werkte aan de toekomstvisie voor de Amsterdamse binnenstad. Nu dus zijn rapport over de Amsterdamse coffeeshops. Moet de burgemeester ze sluiten? Zorgen ze voor overlast? In 2018 concludeerde het gemeentelijke bureau Onderzoek, Informatie en Statistiek dat slechts 5 procent van de Amsterdammers naar de Wallen ging vanwege coffeeshops en erotiek. Maar afgelopen week kwam diezelfde dienst naar buiten met cijfers uit een enquête onder 1100 toeristen op de Wallen. Voor meer dan de helft zijn de coffeeshops een reden om de buurt te bezoeken. Omdat de buurt klaagt over drukte, spelen de uitkomsten de voorstanders van sluiting van ramen en coffeeshops in de kaart.
Anders dan OIS bezocht De Loor elf coffeeshops gedurende een aantal weken afgelopen winter. Dit deed hij ook tijdens ADE, het Amsterdam Dance Event. Als een antropoloog ging hij te werk. Hij wilde weten of de coffeeshops ‘laagwaardig toerisme’ aantrekken. Zorgen ze voor overlast? Cafés waar alcohol wordt geschonken, concludeert hij na zijn rondgang, geven veel meer overlast dan coffeeshops. Waarom? Coffeeshops hebben geen terrassen. De meeste hebben zelfs een portier of buurtwatcher die een oogje in het zeil houdt. Nee, het zijn juist dronken bezoekers die de buurt onaangenaam maken. Irritatie bij bewoners ten aanzien van coffeeshops houdt vooral verband met hinder van wietlucht. Waarom moeten dan uitgerekend de coffeeshops met hun cannabis het ontgelden? De Loor hoorde zeggen dat “die blowers allemaal losers en uitkeringstrekkers zijn”. Gebruikers van cannabis werden rechtstreeks in verband gebracht met “de drugsmaffia die ze in stand houden.” Volgens De Loor daarentegen is er sprake van ‘vervolksing’ in het gebruik van softdrugs als genotmiddel. Canabis wordt even normaal als alcohol. Hij constateert ook dat in steeds meer landen cannabisgebruik wordt gelegaliseerd. Daarom verwacht hij dat de aantrekkingskracht van de Amsterdamse binnenstad op drugsgebruikers vanzelf zal afnemen. In de grensstreken van Nederland is dit al het geval. Rustig aan nu maar. Niet overreageren.
Gelezen in The Economist van 18 januari 2020:
Bron: Mapitout.iamsterdam.com
Ook gelezen? Vorige week ging de special van het Londense The Economist over de woningmarkt. Bar interessant. Schaarste, snel stijgende woningprijzen, starters die geen woning kunnen kopen, overal in de wereld zoeken mensen vergeefs naar een fatsoenlijke woning. In ‘The horrible housing blunder’ wordt de oorzaak van de wereldwijde woningcrisis gelegd bij de politiek die decennialang de koopsector via het belastingstelsel systematisch heeft bevoordeeld. Zowel politiek links als rechts zag er grote voordelen in: stabiliteit, trouwe kiezers, vermogensopbouw voor minvermogenden, verdelende rechtvaardigheid. Maar de lage rentestand zet alles onder druk. Iedereen wil tegenwoordig een woning kopen, maar die woningen bieden zich niet aan, waardoor de prijzen stijgen. Ondertussen worden er minder woningen gebouwd dan ooit. Volgens The Economist komt dat doordat kopers zich overal ter wereld massaal tegen nieuwbouw verzetten. Not In My Backyard is hun vanzelfsprekende grondhouding. Ruimtelijke stagnatie is het gevolg, en ook leraren, verpleegkundigen en politieagenten kunnen niet meer in de grote steden wonen. ‘Property pathology’ heeft allerminst tot stabiliteit en een verheugen in de kiezersgunst geleid, maar tot boos populisme. De democratie staat onder druk. The Economist roept op tot een complete herordening van de mondiale woningmarkt. “Time to tear down this rotten edifice and build a new housing market that works.”
Doodsbenauwd is The Economist voor politici die binnen de bestaande ordening proberen tot herverdeling te komen. Sectorale ingrepen via regelgeving zullen het probleem alleen maar verergeren. Het blad verwijst naar Duitsland en Zwitserland waar rust heerst aan het front van de woningmarkt. In Duitsland is slechts 50 procent van de kiezers eigenaar van een woning. Kopen is daar belastingtechnisch minder aantrekkelijk. Woningprijzen zijn er gemiddeld niet hoger dan in 1980. Daarnaast vindt de redactie dat strikte ruimtelijke ordening rond succesvolle steden moet worden versoepeld. Mensen moeten dichter bij hun werk kunnen wonen. Maar juist rond de grote steden zit de boel op slot. Kijk vandaag (1 februari 2020) eens naar de kaartjes in NRC Handelsblad: met het gebruik van een nieuw Amsterdamse zoekprogramma (mapitout.iamsterdam.com) kan iedereen zijn optimale woon-werkverkeerplaatje samenstellen. Binnen de huidige woningmarkt reikt het zoekgebied rond Amsterdam tot Emmeloord, Apeldoorn, Den Bosch en Rotterdam. Utrecht blijkt een buitenwijk van Amsterdam. Dat wordt massaal filerijden! Maar het voordeel van de huidige situatie is wel dat koopwoningen achter Zwolle niet langer ‘onder water’ staan. Krimp is even vergeten. En precies dat kon wel eens het doel zijn van dit plattelandskabinet in haar strijd tegen het populisme. In Nederland houdt ze de ‘property pathology’ gewoon nog even in stand. In ieder geval tot de volgende verkiezingen.
Gehoord in het Universiteitstheater te Amsterdam op 17 januari 2020:
Bron: WeMakeThe.City
Mensen die niets hebben, zorgen goed voor elkaar. Mensen die veel hebben, zijn individualistisch. Dit gegeven inspireerde Mike Brantjes om aan de slag te gaan met de bewoners in de arme K-buurt in Amsterdam Zuidoost. Hij en Angelique vertelden erover op de laatste dag van de Masterstudio ‘The Common City’ van de Universiteit van Amsterdam. Brantjes, die een aantal jaren geleden om persoonlijke redenen van de Keizersgracht naar de Bijlmer verhuisde, was verrast door het rijke sociale leven in de multiculturele Bijlmer. Hij begon met ‘Hart voor de K-buurt’, een reeks van initiatieven van onderop die de lokale economie in zijn nieuwe woonbuurt moeten stimuleren. Want in de K-buurt wordt nu alleen maar gewoond. Hierop stelde hij zijn team van vijftien Afrikaanse en Surinaamse buurtbewoners aan ons voor, die voor de organisatie van de initiatieven zorgen; hun werk noemde hij een uiting van een ‘contributive democracy’. Maar de overheid, zei hij, kent alleen participatietrajecten. Vorig jaar nog ging ‘Hart voor de K-buurt’ in ‘participatiestaking’ omdat alles bleek voorgekookt, er viel nauwelijks iets te kiezen. Wat een verschil met de hoogopgeleide bewoners van zelfklusflat Kleiburg, die de weg naar de gemeentelijke subsidiepotten goed weten te vinden.
Even inspirerend sprak daarna Bruno Doedens, die zichzelf ‘land artist’ noemt. Doedens toonde in korte filmfragmenten een groot aantal van zijn werken in en rondom dorpen in Overijssel en op Terschelling – vormen van ‘land art’ van een vaak zeer grote schaal. Daarbij werkt hij met honderden vrijwilligers: dorpsbewoners, gepensioneerden, studenten, vrienden. Zijn projecten zijn allemaal tijdelijk, sociaal, inclusief, en de ‘legacy’ is dikwijls groot en onverwacht. Zijn geheim? Mensen begrijpen. Hun drijfveren, zei hij, zijn niet uitsluitend economisch. Mensen willen bij een groep horen of nuttig werk doen, ze willen zich ontspannen of ergens aan bijdragen, ze willen schoonheid genieten, het landschap mooier maken, of ze zoeken zingeving. Aanvankelijk, vertelde hij, lijken zijn projecten krankzinnig en onmogelijk om te realiseren, maar door de inspiratie komen mensen in actie. Je gaat het met z’n allen doen. Nee, de grote stad was te complex, te gereguleerd. Burgers krijgen daar te weinig ruimte. Hij had het wel geprobeerd, maar de overheid stond het niet toe. Met de kunstenaar en zijn werk eindigde de Masterstudio. De boodschap van zowel Brantjes als Doedens: onze drijfveren zijn niet uitsluitend economisch en voor samenwerking hebben wij niet op voorhand een overheid nodig. Iemand komt met een inspirerend idee en begint. Burgers kunnen heel veel samen. Overheden hoeven dit alleen maar te ondersteunen.
reacties