Anti-stedelijk

On 15 oktober 2014, in bestuur, by Zef Hemel

Gelezen in Het Parool van 29 juli 2014:

Ben Judah, journalist bij het Amerikaanse Newsweek, deed drie jaar lang onderzoek naar Vladimir Poetin (1952). Van zijn hand verscheen ‘Fragile Empire. How Russia Fell In and Out of Love with Vladimir Putin’ (2014). Een portret van de politicus stond deze zomer in Het Parool. In het fascinerende artikel beschrijft Judah een normale werkdag in het leven van de Russische president. Wat me vooral opviel: Poetin houdt niet van Moskou. Hij woont ook niet in de hoofdstad. “Hij houdt niet van de stad: het verkeer, de vervuiling, de mensenmassa.” Wat blijkt? De president heeft het paleis van Novo-Ogarjovo gekozen als residentie. “Daar voelt hij zich thuis, in het westen van de stad, ver weg van de rode muren, de megagebouwen en de megashoppingcenters.” Novo-Ogarjovo ligt 24 kilometer westelijk van Moskou; als het moet kan Poetin in 25 minuten in het Kremlin zijn, maar dan moet de politie het hectische verkeer in de metropool wel stilleggen. Judah: “Maar hij vindt het irritant zich te verplaatsen, hij gaat niet graag naar het Kremlin. Liever werkt hij op zijn landgoed.” Veelzeggend.

De heer Poetin komt uit Sint Petersburg. Moskou is bijna vier keer groter. Vergeleken met de hoofdstad is Petersburg dus een slaperig provinciestadje. De president houdt van jachtpartijen, geniet van de schoonheid van Rusland, hij heeft geen vader of moeder, zijn vrouw is van hem gescheiden, zijn twee dochters wonen in het buitenland. Poetin, aldus Judah, leidt op zijn landgoed een monotoon en eenzaam bestaan. Hij weet ook dat hij Rusland alleen maar op feodale wijze kan regeren; doet hij dat niet, dan zal Moskou volgens hem net zo branden als Kiev. En ook: hij moet niets hebben van technologie. Poetin, maak ik op uit het portret, houdt niet van complexiteit, hij is anti-stedelijk. Dat is de kern van het probleem.

Tagged with:
 

Antistedelijk sentiment

On 1 oktober 2013, in politiek, stedelijkheid, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 14 december 1991:

Lastig om in een collegezaal duidelijk te maken hoe diep het antistedelijke sentiment in onze Westerse samenleving is geworteld en hoezeer onze grote steden hier nog steeds worden gezien als bedreiging van het goede leven. Neem de Huizinga-lezing van Joseph Brodsky. Die leent zich goed om dit diepgewortelde sentiment te duiden. Toen de Russisch-Amerikaanse dichter en essayist Brodsky in 1991 in Leiden de vijfentwintigste Johan Huizingalezing uitsprak, typeerde hij de historicus als de figuur die is ingeklemd tussen twee leegten: het verleden en de toekomst. Om de lot van de Europese joden in de twintigste eeuw te duiden waarschuwde hij voor de historicus als de historisch determinist die dedain toont voor de boerenstand en die de werkende klasse ophemelt. De historisch determinist, zei hij, was een product van zowel het Duitse als het Russische socialisme, "dat in zekere zin ook zijn weerslag vond in het streven naar de Gerechtige Stad". Brodsky: "Als nevenproduct van de Industriële Revolutie was het socialisme in wezen een stedelijke gedachtenconstructie; geen wonder dus dat dit geesteskind van mentale lompenproletariers de laagste trekken van de stedelijke kleine middenstand versterkte, het antisemitisme voorop." Uit het socialisme kwam niet alleen een sociaal utopisme voort, maar ook ‘sociale bestialiteit’. Immers, "niets kon minder utopisch zijn dan een orthodoxe jood."

Vol afschuw sprak Brodsky over de rationalistische geschiedopvatting, die hij rechtstreeks in verband bracht met de moderne grootstad. "Zou het niet beter zijn geweest om minder van de beschaving te profiteren en meer nomaden te blijven?" Rechtlijnig denken was in zijn ogen typisch een grootstedelijk fenomeen. Hij wist ook waarom. "Het individu – en zeker een nomade – is alerter op gevaar dan een collectief: zijn hoofd draait in alle richtingen terwijl dat van een collectief maar in een richting kijkt." We zouden dus weer moeten leven als nomaden en ons, met ons groeiende aantal, letterlijk moeten verspreiden over het land. Eenmaal gevestigd in kleine overzichtelijke gemeenschappen zouden we weer menselijk worden. Gekke redenering, want wie zou de grote stad tegenwoordig nog gelijkstellen met rechtlijnigheid en collectivisme, laat staan bestialiteit? Bij de metropool horen veeleer vrijheid, pluriformiteit en individualisme.

Tagged with: