Gelezen in Het Amsterdamse Scheggen Manifest (2019):
Onlangs verscheen er een Manifest van de Scheggen. Afzender: Parlement van de Scheggen. De scheggen, dat zijn de groengebieden rond Amsterdam. In totaal zijn het er acht, tenminste als je het IJmeer meerekent. Voor elk is een nieuw ontwerp gemaakt. Na maanden democratisch overleg kwam het zelfbenoemde tribunaal tot tien aanbevelingen voor het behoud van de Amsterdamse groengebieden. Tot mei 2020 is hierover een tentoonstelling te zien in ARCAM, het Amsterdamse architectuurcentrum. Voorzitter was Dirk Sijmons, emeritus-hoogleraar Landschapsarchitectuur in Delft, initiatiefnemer van het scheggenberaad was ARCAM en BOOM Landscape. Het parlement meent dat het ‘vijf voor twaalf’ is, want de groene scheggen worden volgens de landschapsarchitecten bedreigd. Het stelsel wordt toegeschreven aan het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam uit 1935. Dat plan zou cultuurgoed zijn, net als de grachtengordel en de Nachtwacht. Daarom moeten de scheggen ‘opnieuw een hoofdrol krijgen’. Er moet ‘een visionair plan’ voor de groengebieden komen, parallel aan de verdichtingsopgave. Men pleit voor ontwerpend onderzoek en investeringen. Hier wordt een agenda gemaakt. Een conservatieve.
Het manifest verscheen tegelijk met ‘Amsterdam Urban Design. Work in Progress 2020’ (2019). In dat dikke boekwerk van de gemeente wordt een indrukwekkend overzicht gegeven van alle verdichtingsplannen die sinds het verschijnen van de Structuurvisie Amsterdam 2040 het licht zagen. Het zijn er liefst 47. Plannen voor de scheggen ontbreken. Het is alsof het groen aan de aandacht van de stedenbouwkundigen is ontsnapt. Wat gaat hier mis? De verhouding tussen de scheggen en de lobben is al sinds 1935 een belangrijke discussie in het Amsterdamse. De Zuidoostlob en de Amstelveenlob werden eind jaren ‘50 aan het lobbenstelsel toegevoegd. Die nieuwe werden veel breder en forser gedimensioneerd dan de oude. Eind jaren ‘80 werd de eilandenreeks in het IJmeer als een nieuwe lob toegevoegd, daarmee de plannen voor het Uilenbos op Zeeburgereiland van de kaart vegend. Met andere woorden, het stelsel is al honderd jaar in beweging waarbij de scheggen smaller worden en de lobben dikker. Nu pleit het manifest eenzijdig voor behoud, terwijl de gemeente slechts focust op haar verdichtingsplannen, als een oefening binnen de lijntjes kleuren. Het snel groeiende Amsterdam heeft behoefte aan serieuze voorstellen voor een nieuwe verhouding tussen het groen en het toekomstige bebouwde oppervlak. Maar niemand lijkt te durven.
Gehoord in het Amstelpark te Amsterdam op 7 juni 2018:
Erik de Jong is hoogleraar Cultuur, landschap en natuur (Artis-leerstoel) aan de Universiteit van Amsterdam. Afgelopen week sprak hij over de tuinen van Kyoto, Japan, in de Oranjerie van het Amstelpark op een zonovergoten donderdagochtend. Zijn gehoor: de honderdvijftig tuinmannen van Amsterdam, ook wel ‘tuinbazen’ genoemd. Na veertig jaren waren ze herenigd in één afdeling ‘Groen, Flora en Fauna’ van een op te richten dienst ‘Stadswerken’. Ze kwamen bij elkaar om te praten over hun werk in het licht van de toekomst van de stad en de rol daarin van het groen. Ketter & Co, het bureau van kunstenaar Irene Fortuyn, had het dagprogramma samengesteld. In de wandelgangen sprak ik De Jong over Japan, hij vertelde me over de sterke Amerikaanse invloed op de naoorlogse Japanse samenleving, de vreemde mix van westerse en oosterse culturen die dit had opgeleverd, de verspillende wegwerpmaatschappij en de problemen van het plastic afval die hierdoor nergens zo groot zijn als in Japan, de enorme invloed van de kernramp bij Fukushima op de Japanse politieke agenda, en zo kwamen we ook op de Olympische Spelen van 2020 die in hoofdstad Tokio zullen worden gehouden. De historicus De Jong herinnerde aan de geweldige impact die de Spelen in 1964 op de Japanse metropool hebben gehad. Hij hoopte op een soortgelijke impact in 2020, op niet minder dan een ommekeer in het verspillende denken van het snel verouderende Japan. Door de Olympische Spelen, vond De Jong, moest Japan terugkeren naar zijn culturele wortels.
Dit bracht ons bij de impact die de Olympische Spelen van 1928 op Amsterdam moeten hebben gehad. Uiteraard riep De Jong de voltooiing van het plan van H.P. Berlage voor Amsterdam-Zuid in herinnering, maar toen ik het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam van 1934 van Cornelis van Eesteren en Theo van Lohuizen een rechtstreeks uitvloeisel noemde van de Spelen van 1928 keek hij me niet begrijpend aan. De motie van Wibaut waarin om de oprichting van een Stedenbouwkundige Dienst voor Amsterdam was gevraagd, lichtte ik toe, was eind 1927 bij de gemeenteraad ingediend. Al jaren was er door het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw gelobbyd voor zo’n goed geoutilleerde dienst, die in de hoofdstad een uitbreidingsplan moest helpen voorbereiden, maar het was er steeds niet van gekomen. Door het elan en het enorme optimisme als gevolg van de Olympische Spelen echter werd de lokale politiek eindelijk vatbaar voor het idee. Nota bene vanuit de oppositiebanken wist raadslid Wibaut het gemeentebestuur in februari 1928 aan te zetten tot de oprichting van een Afdeling Stadsontwikkeling. Vijf jaar later was het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam gereed: een grandioos toekomstplan voor een uiterst moderne metropool van 960.000 inwoners. Parken en plantsoenen vormden daarvan een belangrijk onderdeel. Al die tuinmannen tot wie De Jong zich daar in het Amstelpark richtte, waren in feite een uitvloeisel van die Spelen van 1928.
reacties