When the commons meet the public

On 22 januari 2020, in energie, by Zef Hemel

Gehoord in het Universiteitstheater te Amsterdam op 15 januari 2020:

Afbeeldingsresultaat voor burger energie berlin

Op de derde dag van Masterstudio ‘The Common City’ bij de Universiteit van Amsterdam was Timothy Moss een van de sprekers. De Brit Moss is verbonden aan het IRI THESys van de Humboldt Universiteit in Berlijn. IRI THESys staat voor Integrative Research Institute on Transformations of Human-Environment Systems – een hele mond vol. Moss – van huis uit historicus – doet onderzoek naar institutionele veranderingen in stedelijke infrastructuren, ook hun ruimtelijkheid betrekt hij daarin. In Amsterdam sprak hij over de ‘energie commons’. Vroeger, vertelde hij, behoorde energievoorziening tot de publieke goederen, maar de afgelopen decennia is alles geprivatiseerd. Sommigen willen terug naar de oude situatie, maar dat kan niet meer. Biedt de commons uitkomst? Om dit te onderzoeken moet volgens hem verschil worden gemaakt tussen commoning bij grondstoffen (olie, steenkool, gas, elektriciteit), infrastructuren (leidingen, netwerken) en omgevingen (atmosfeer, landschappen, water). Bij elk is sprake van grote institutionele uitdagingen. Infrastructuren zijn sowieso ‘club goods’: je kunt ze moeilijk afsplitsen. Fijntjes wees Moss erop dat in de meeste literatuur de geografie ontbreekt. Die maakt het nóg ingewikkelder.

Als casus nam Moss Berlijn. Daar is het dossier energie hevig in beroering. Deels komt dit door de Duitse Energiewende, die grote veranderingen aanjaagt. Daarnaast loopt de concessie voor het Berlijnse elektriciteitsgrid op zijn einde. Burgers weten dit. Zij klagen over het weinig enthisch handelen van de commerciële energiebedrijven en verzetten zich. Verzet hoort ook bij de moderne geschiedenis van Berlijn: tijdens de Koude Oorlog was er onder de bevolking hevig verweer tegen de bouw van twaalf centrales in de bossen van West-Berlijn. Het gedrag van overheden is nog lang niet vergeten. Wantrouwen drijft dus de burgers. Het zijn lokale sociale burgerbewegingen die de kans zien om vormen van commoning in de stedelijke energievoorziening te introduceren. Moss noemde twee voorbeelden. In de Berlin Energy Ronde Tafel werken veertig lokale groepen stadsbreed samen. Daarnaast is er de coöperatieve Bürger Energie Berlin die delen van het grid wil kopen – meer dan 12 miljoen euro heeft ze nog niet opgehaald. Energiebedrijven als Vattenfall proberen op de beweging in te spelen. Ook de Berlijnse overheid reageert. Maar netwerken kun je beter niet opsplitsen. En de overheid wordt allerminst vertrouwd. Een typisch geval van “when the commons meet the public.” Wie is hier het collectief? Wie wordt buitengesloten? De komende periode zal spannend worden in Berlijn.

Tagged with:
 

Low Carbon Cities in Japan

On 6 april 2019, in demografie, duurzaamheid, by Zef Hemel

Gehoord op de UvA te Amsterdam op 29 maart 2019:

Afbeeldingsresultaat voor selected regions for the future environmental city concept japan

 

In Japan vergrijst en krimpt de bevolking, dat is genoegzaam bekend. De Japanse regering promoot daarom sinds enkele jaren een actieve ‘Compact City Policy’. Dit ruimtelijke beleid moet door de prefecturen worden uitgevoerd. Lichtend voorbeeld is Toyama in de noordelijke Chubu regio. Daar is in 2005 een begin gemaakt met ruimtelijke concentratie van de verstedelijking. Kensuke Katayama van Nagasaki University zocht me afgelopen week op. Hij wilde meer over de compacte stad-strategie van Amsterdam en omgeving weten. Hij was, vertelde hij me, op doorreis naar Kopenhagen en Berlijn. Voor Japan zijn deze drie Europese hoofdsteden belangrijk studiemateriaal. De eerste vraag die hij me stelde was: hoe krijg je oudere mensen uit de provincie bereid om naar de grote steden te trekken? Jonge Japanners trekken naar Tokio en Osaka, maar de ouderen blijven dikwijls achter, ze worden humeurig, vereenzamen en sterven vaak onopgemerkt. In de meeste prefecturen staat op dit moment tenminste tien procent van de woningen leeg, in sommige is dit al opgelopen tot meer dan twintig procent. Kun je de ouderen niet bewegen om hun boedel op te pakken, hun huizen sluiten en als iedereen vertrokken is de dorpen en stadjes afbreken? Brandgevaar door aardbevingen en tsunami’s maakt ontruiming van hele streken in Japan in de toekomst urgent.

Een van de kwesties die in Japan spelen rond de vergrijzing en bevolkingskrimp is de locatie van ziekenhuizen en zorginstellingen. Die zijn overwegend in de middelgrote provinciesteden gesitueerd. Deze instellingen volgden destijds de dominante trek naar buiten. Hun ligging  blijkt nu verkeerd. Ze moeten naar de centrumsteden en hoofdsteden, ook omdat de verkeersemissies te hoog zijn en de nieuwe energiesystemen om ruimtelijke concentratie vragen. Als concept blijkt de compacte stad de minste uitstoot van CO2 met zich te brengen. Dit betekent dat de Japanse samenleving afscheid moet nemen van de auto en overschakelen op openbaar vervoer. Het Japanse ministerie van grond, infrastructuur, transport en toerisme steunt deze nieuwe richting in het ruimtelijke beleid. Gemeenschappelijk doel van alle Japanse overheden de komende decennia is om de ‘low carbon city’ te realiseren in een beperkt aantal grote steden. Dus, vroeg de heer Katayama me, hoe doet Amsterdam dat nu eigenlijk? Ik vertelde hem over de compacte stad-strategie die sinds 1985 tot concentratie van de Amsterdamse bevolking heeft geleid. Uitzondering daarop is Almere. Voorts verwees ik hem naar de komende ‘Nationale Omgevingsvisie’ van de regering Rutte die op 16 april aanstaande wordt gepresenteerd. Daarin zal de concentratie van de bevolking in de grote steden in het westen definitief zijn beslag krijgen en de geordende krimp van de provincies netjes worden geregeld. De Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken noemt dit ‘De Grote Verbouwing’.

Tagged with:
 

Wat is de creatieve footprint van Amsterdam?

On 4 februari 2018, in cultuur, by Zef Hemel

Gelezen in Het Parool van 15 december 2017:

Afbeeldingsresultaat voor nachtburgemeester amsterdam 2018

Waarom is het nachtleven voor Amsterdam zo belangrijk? Sinds 2012 is Mirik Milan nachtburgemeester van de hoofdstad. Op maandagavond 5 februari 2018 geeft hij de eerste van zes nieuwe Amsterdamlezing in CREA op Roeterseiland Campus; dezelfde maand nog neemt hij afscheid. Twee interviews met hem las ik voorafgaand aan zijn lezing, een in Het Parool en in Folia. Bovendien sprak ik hem ongeveer een maand geleden ter voorbereiding op zijn optreden. Het nachtleven, aldus Milan, is belangrijk omdat het laagdrempelig is en omdat het om jonge mensen gaat. In de nacht wordt volop  geëxperimenteerd. Bij nachtleven gaat het niet alleen om feestjes, er ontstaan netwerken tussen mensen en er wordt creatieve kennis gedeeld. Vanaf 2010 is er 48 miljoen euro uitgegeven aan het broedplaatsenbeleid door de gemeente. Maar na de financiële crisis vond er een ware explosie in de huurprijzen plaats. Het nachtleven ligt zwaar onder vuur. “Er gaan 50.000 woningen bijkomen de komende jaren. De druk op de vrije culturele ruimte gaat alleen maar toenemen.” Milan spreekt van een ‘creatieve footprint’; hij wil een culturele impact assessment. Daarmee wil hij laten zien dat het stedelijke weefsel in hoge mate wordt bepaald door clubs, festivals en nachtleven, meer nog dan door Nationale Opera en Ballet. De stad, vindt hij, ziet dat niet of onvoldoende. Voor die creatieve footprint wil hij aandacht, zeker nu de gemeenteraadsverkiezingen naderen.

De helft van de Amsterdamse jongeren, aldus Milan, heeft een migrantenachtergrond. Als je 16, 17 jaar bent, ga je de stad ontdekken, dat doet iedereen. Het is hèt moment waarop al die milieus samenkomen op één plek in de stad. Maar wat gebeurt er? De ene helft van de jongeren ontdekt zijn favoriete club, maar de andere helft blijkt er niet terecht te kunnen. Vrijwel alle nachtleven in Amsterdam is nog wit, op een paar uitzonderingen na (house, urban, Appelsap). Als je gekleurd bent, kom je gewoon niet binnen. Een portier wijst je af, je gaat niet meer, voor jou zijn er geen alternatieven. Het werkt segregatie in de hand. Veiligheidsbeleid verergert nog deze scheiding. Milan vindt dit ernstig. We realiseren ons onvoldoende dat het voor witte Nederlanders gemakkelijker is om ergens binnen te komen. Hij pleit voor projecten in de stad die segregatie tegengaan. Steeds weer noemt hij Berlijn als voorbeeld. Die Duitse metropool heeft nog ruimte, want is gekrompen van 7 naar 4 miljoen. Voor die vier miljoen inwoners is er een zeer professionele infrastructuur gebouwd rond uitgaan, feesten en het nachtleven. De ‘Clubcommission Berlin’ telt 7 fte en nog eens vele vrijwilligers. Terwijl ik hem spreek wordt hij gebeld en komen er berichtjes binnen. Een homo is weer in elkaar geslagen. Hij leest en belt en schat snel in wat dit voor de stad betekent. Maandagavond vertelt hij meer. Hier kunt u zich aanmelden: http://www.uva.nl/nieuws-agenda/nieuws/amsterdamlezingen/amsterdamlezingen-uva.html

Tagged with:
 

United in one great city

On 1 november 2017, in wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in ‘The Invention of Nature’ (2015) van Andrea Wulf:

Gerelateerde afbeelding

 

Welke ecoloog, geograaf of bioloog kent niet het werk van Alexander von Humboldt (1769-1859), Duits ontdekkingsreiziger, geleerde en wereldberoemd auteur van onder andere ‘Views of Nature’ en ‘Essay on the Geography of Plants’? De meeste van zijn vernieuwende boeken schreef Humboldt in Parijs, hoewel zijn reizen hem naar Zuid-Amerika en Rusland voerden en zijn opdrachtgever in Berlijn woonde. Humboldt koos Parijs en vermeed Berlijn, totdat hij om financiële redenen de hoofdstad van Pruisen niet langer links kon laten liggen. Biograaf Andrea Wulf beschrijft het zo: “There was no other place in Europe where thinking was allowed to be so liberal and free.” In een metropool als Parijs kon een geleerde als Humboldt zijn goddelijke gang gaan. In 1827 echter voelde hij zich gedwongen om zich bij zijn geldgever, Friedrich Wilhelm III, te voegen nadat Frankrijk in de ultra-royalisten de macht hadden overgenomen en Friedrich Wilhelm hem de wacht had aangezegd. De Pruisische politiek was op dat moment antiliberaal; van nieuwlichterij wilde kanselier Metternich niets weten. Overigens, in de rest van de wereld was het nauwelijks beter. De erfenis van Bolívar in Zuid-Amerika bleek autoritair; in Noord-Amerika was met de dood van John Adams en Thomas Jefferson in 1826 een conservatieve wind gaan waaien; de slavernij was er nog steeds niet afgeschaft. De conservatieve middenklasse regeerde. Dus besloot Humboldt na twintig jaar eindelijk Parijs voor Berlijn te verruilen.

Bij terugkeer vroeg hij zijn vriend Goethe, die inmiddels bijna 80 jaar oud was, waarom er van zo weinig innovatie sprake was in Pruisen. Goethe vond dat het metropolitane Parijs in dat opzicht veel meer mogelijkheden bood dan welke Duitse stad dan ook, Berlijn incluis. Met de ene wetenschapper in Berlijn, de andere in Königsberg en de derde in Bonn, was uitwisseling van wetenschappelijke kennis gewoon heel lastig. “Unlike Paris, he complained, where French thinkers were united in one great city, the problem in Germany was that everybody lived too far apart.” Humboldt gedijde in revolutionaire sferen – alleen de enorme kritische massa van Parijs kon hem die atmosfeer verschaffen. Ook toen hij weer in Berlijn woonde, keerde hij regelmatig voor maanden naar de Franse hoofdstad terug, waar hij een klein appartement aan de Seine bewoonde, met een slaapkamer, een bed en een bescheiden studeerkamer. Veel had hij niet nodig. De Parijse straten met hun grootstedelijke sfeer boden hem alles, ondanks de conservatieve bekrompen politiek van de royalisten. En zo is het nog steeds. In Europa leven de grote geesten te verspreid; buiten Londen en Parijs is er geen metropolitane conditie. En ook Europa is, net als de rest van de wereld, weer even conservatief als destijds. Onze tijd lijkt op die van 1827.

Tagged with:
 

No free lunch

On 8 februari 2017, in economie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘The New Geography of Jobs’ (2012) van Enrico Moretti:

Afbeeldingsresultaat voor moretti geography of jobs

Deze week weer begonnen aan een nieuwe serie colleges over ‘Global City-Regions’ aan de Universiteit van Amsterdam. Het is zoals Enrico Moretti in 2012 al schreef: globalisering als gevolg van technologische innovaties aan de ene kant en localisering aan de andere kant lijken twee zijden van dezelfde munt. In ‘The New Geography of Jobs’ beschreef deze hoogleraar economie aan de University of California Berkeley hoe stedelijke regio’s als gevolg van globalisering steeds meer uiteenvallen in succesvolle en falende economieën. Je kunt het ook anders zeggen. Hoe verder de globalisering voortschrijdt, hoe meer succes afhangt van het lokale. “More than ever, local communities are the secret of economic success.” Urbanisatie en globalisering, ze horen bij elkaar. Dat is niet minder dan een paradox. Onderwijs en onderzoek zijn daarin cruciaal. Maar, zo laat Moretti zien, een universiteit in jouw stad vestigen is zeker niet genoeg. En een ‘coole’ stad maken met veel restaurants en uitgaansgelegenheden helpt evenmin. Berlijn is hip, maar blijkt geen banenmotor, integendeel. Seattle was nooit hip, maar werd uiteindelijk een economisch trekpaard van jewelste. Waarmee Moretti maar wil zeggen: op wat Richard Florida beweert – zet in op wat een creatieve klasse aantrekt – valt veel af te dingen.

Pas wanneer een veelzijdig cluster zich heeft gevormd in een ‘dikke’ arbeidsmarkt, begint een universiteit of onderzoekscentrum werkelijk bij te dragen. Cornell en Yale domineren de rankings van beste universiteiten ter wereld, maar voor de economieën van New Haven en Ithaka betekenen zij vrijwel niets. Pas in echte grote handelssteden gevestigd, kunnen universiteiten iets toevoegen aan innovatie en de regionale arbeidsmarkt. Universiteit Twente, met andere woorden, helpt Hengelo en Enschede niet echt vooruit. Ook Washington University in St Louis is weliswaar een erg goede universiteit, maar desondanks krimpt de stad. De University of Washington in Seattle daarentegen is minder goed, maar draagt wel sterk bij aan de vernieuwende economie van deze groeiende stad aan de westkust van Amerika. Trouwens, in New York hebben de meeste hoogopgeleiden niet in de eigen stad gestudeerd, maar komen van elders. Moretti relativeert zelfs het belang van Stanford voor Silicon Valley. Regionale fondsen en industriepolitiek, ze werken niet. Dus wat helpt wel? Door mensen in achtergebleven buurten van de grote steden scholing en goed onderwijs te bieden begint er iets te stromen. Salarissen gaan omhoog, welstand wordt gecreëerd, buurten raken gerevitaliseerd, gentrificatie maakt de zittende bewoners rijk. Het beweegt van onderop en het vraagt om kritische massa. De overheid kan dus wel degelijk iets doen. There’s no free lunch. Maar veel wat de overheid doet blijkt tevergeefs.

Tagged with:
 

Revolutie in Berlijn

On 16 december 2014, in innovatie, kunst, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Le Corbusier’ (1960) van Peter Blake:

 

Opnieuw een treffend voorbeeld van het belang van nabijheid bij het aanvang nemen van nieuwe revolutionaire ideeënwerelden. Ditmaal over moderne architectuur. De belangrijkste architecten die aan de wieg stonden van de modernistische stroming in de architectuur in de twintigste eeuw – Le Corbusier, Walter Gropius en Mies van der Rohe – werkten alle op jonge leeftijd vanuit Berlijn, sterker, ze werken alle in één bureau, namelijk dat van Peter Behrens. De Fransman Corbu was amper drieëntwintig jaar toen hij overkwam uit Parijs, Mies, afkomstig uit Aken, was vierentwintig en Gropius, weggetrokken uit Noord-Duitsland, zevenentwintig jaar. We schrijven de jaren kort voor de Eerste Wereldoorlog. Behrens zelf was in 1907 van Darmstadt naar Berlijn verhuisd. Hij had daar een grote opdrachtgever gevonden: machinefabriek AEG. Hij was gaan wonen in een groot huis  op Neubabelsberg, vlakbij Potsdam. In de tuin had hij zijn eigen bureau gebouwd. Daarna was hij jonge architecten gaan werven die voor hem zouden werken.

Eind 1907 maakte de vierentwintigjarige Walter Gropius in Neubabelsberg zijn entree. Kort daarna arriveerde Mies. Drie jaar later volgde de iets jongere Le Corbusier. Die zou er overigens niet langer dan vijf maanden blijven werken. Maar het effect was immens. Peter Blake: “Ieder van deze jonge adepten zou iets heel speciaals van Behrens leren: Corbu technische organisatie en machinestijl; Mies classicisme; en Gropius de mogelijkheden om tot een industriële beschaving te komen.” Allen, aldus Blake, vonden daar, in Berlijn, de lemmata voor hun esthetische woordenlijst: kubussen, bollen, cilinders, kegels, enzovoorts. “Het was een feestelijke gewaarwording, deze ontdekking van een weidse nieuwe vormenwereld.” Die vijf maanden in de tuin in Neubabelsberg zouden later beslissend blijken voor het aanzien van de moderne architectuur.

Tagged with:
 

Energiewende

On 30 december 2013, in energie, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 1 november 2013:

Een mooi verhaal. De 27-jarige Luise Neumann-Cosel woont in Berlijn. Ze voerde afgelopen twee jaar actie voor democratisering van het stroomnet in en rond de Duitse hoofdstad. Beter gezegd, ze wil geen atoomenergie. In plaats van te demonstreren richtte ze een coöperatie op die meedingt naar de concessie voor de energievoorziening van Berlijn. Die komt in 2014, na twintig jaar, vrij. ‘BurgerEnergie Berlin’ denkt 100 miljoen euro nodig te hebben om het net van Berlijn te kopen. Vorige maand had ze al acht miljoen binnen via haar leden. “Als burgers het stroomnet in handen hebben, kunnen we overschakelen naar duurzame energie en tegelijkertijd de winst die nu naar aandeelhouders gaat, investeren in meer groene stroom of uitkeren aan de leden.” BergerEnergie Berlin wil ‘een eerlijke regionale kapitaalbelegging’ voor burgers zijn. Net als andere energienetten is het Berlijnse elektriciteitsnet door de overheid geprivatiseerd. De kans bestaat nu dat de inwoners na twintig jaar het net weer terugkopen en zelf in beheer nemen.

Hoe reageerde het stadsbestuur? Begin november werd in Berlijn een referendum over het stroomnet gehouden. Neumann-Cosel won overtuigend, maar de opkomst bleek te laag; haar burgerinitiatief kwam 21.000 stemmen tekort. Toch kan haar initiatief grote invloed hebben op de politiek, al was het maar grootstedelijk. Er zijn nu al regio’s in Duitsland die honderd procent groene stroom leveren. Sommige steden – München, Frankfurt – lopen daarin voorop. Maar Neumann-Cosel gaat verder. Ze wil zelfs geen stroom meer van windparken in zee. Die produceren, zegt ze, energie op de plek waar niemand die nodig heeft. Er moeten miljarden worden geïnvesteerd om die zogenaamd groene energie te transporteren. Ze gelooft in zonne-energie en in warmte-krachtkoppeling. Haar streven is een decentrale energieopwekking  en een democratisering die veel verder reikt dan energieafname alleen. “De hele stad praat nu over energiepolitiek.” Berlijn moet een polis van burgers worden.

Tagged with:
 

Berlijn aan de Rijn

On 6 november 2013, in participatie, politiek, stedenbouw, by Zef Hemel

Gehoord in Amsterdam op vrijdag 1 november 2013:

In de Open Bak van de leergang De Nieuwe Wibaut van de gemeente Amsterdam trad afgelopen vrijdagmiddag Paul de Bruijn op. De Bruijn is directeur van een bureau voor verbindende online communicatie in Arnhem. De tachtig deelnemers zou hij trakteren op een voordracht over Coehoorn Centraal, een nieuwe broedplaats voor culturele en creatieve bedrijvigheid in de binnenstad van de Gelderse stad, die hij samen met Peter Groot ontwikkelt. Hoe hij tegen stedelijke ontwikkeling aankijkt, illustreerde De Bruijn aan de hand van tal van voorbeelden uit Berlijn, een stad waar hij veel komt en die hij goed kent. Langs de Spree bijvoorbeeld was na de Wende door de overheid van bovenaf een mediakantorenstad gedacht, maar die is er nooit gekomen. Het liep allemaal anders. En dat is maar goed ook, vond De Bruijn. In een van bovenaf geplande stad geloofde hij niet. Energie krijgt een stad juist van allerlei burgerinitiatieven.

Een overgang naar Arnhem was nu gemakkelijk gemaakt. Want ook Arnhem lukte het niet om haar ambitieuze plannen rond het nieuwe centraal station, waaraan al tien jaar gebouwd wordt, van de grond te trekken. Ergens halverwege is het project stilgevallen. Het feestaardvarken van Florentijn Hofman noemde hij als voorbeeld van een zinderend alternatief: een kunstwerk van 150.000 ton beton, aangeboden aan de stad door Burgers Zoo die 100 jaar bestaat, in een parkje op een vage restlocatie waar buurtbewoners eerst een stukje Veluwe hadden aangelegd – kunst en park, alles met een tijdelijke vergunning en onveilig als speelplek, toch gedoogd – bij kinderen razendpopulair. In die categorie paste ook het Coehoorngebied, door de gemeente tijdelijk uitgegeven aan De Bruijn en Groot. Maar wat is tijdelijk? Met de buurtbewoners proberen de twee nu in de panden creatieve bedrijvigheid te ontwikkelen, maar dat niet alleen. Ook willen ze een nieuwe maakindustrie van de grond trekken door weer een verbinding te leggen tussen ontwerpen en maken en denken daarbij zelfs aan verbindingen met het nabije Ruhrgebied; en ook een park voor de buurt willen ze, dat ze in veertien dagen (sic!) zullen aanleggen. De Bruijn vertelde smeuïg over de gemeente. Die denkt nog steeds de stad van bovenaf te kunnen plannen. De Bruijn maakte daarbij onderscheid tussen het bestuur, de raad en de ambtenaren. De ambtenaren, vertelde hij, geloofden nog steeds in top-down planning. Hij illustreerde dit met een zinloze discussie over de plaatsing van een vlaggenmast op het dak, die volgens de ambtenaren 30 centimeter moest worden verschoven. Ook het bestuur wilde aanvankelijk niet met de heren in zee. Alleen de raad wil hen een kans geven. Horeca mag nog steeds niet op het Coehoornterrein. De Bruijn vond het onzin. Hij hoopte dat al dat gevestigde beleid snel sneuvelt. Het is toch geen taak van de gemeente om eenmaal gevestigde middenstand langjarig te beschermen? Daar wordt die maar lui van.

Sculptuur op de Zuidas

On 11 juli 2009, in kunst, by Zef Hemel

Gezien in W139 op 8 juli 2009:

Gisteren op bezoek bij Gijs Frieling, directeur van W139, het kunstenaarsinitiatief in de Warmoesstraat. Hij gaat iets doen voor ons in de Architectuur Biënnale dit najaar. Ik liep de hoge ruimte nietsvermoedend binnen, in afwachting van de komst van Gijs. Ik stond perplex. In de solotentoonstelling ‘belvédere’ van Trasberger die op dit moment te zien is in W139 staat het monumentaliseren van het recente verleden centraal. De titel is ontleend aan de goudkleurige Plymouth Belvédere die in 1959 in een betonnen sarcofaag werd neergelaten om vijftig jaar later als nieuw te worden opgegraven (quod non, want de behuizing lekte en de auto werd onlangs totaal verroest opgetakeld, ZH). W139 is door Trasberger bedekt met een grid dat teruggaat op tekeningen van het Italiaanse radicale architectencollectief Superstudio. Hun Continuous Monument was een kritiek op de toenmalige maakbaarheidsideologie. In dit grid plaatst Trasberger een aantal monumentale sculpturen waaronder een neon regenboog en een wandbeeld gemaakt van originele keramische elementen uit de gevel van het Hertie warenhuis in Berlijn. Vooral die laatste sculptuur wilde Gijs ons na afloop van het bezoek onder de aandacht brengen. Is dit niet iets voor de Zuidas?, vroeg hij. De hele Zuidas wordt ontwikkeld met vliesgevels die je zo weer kan vervangen door andere gevels. Dit kunstwerk zou daar een interessant commentaar op kunnen zijn. Inderdaad, zo’n commentaar – zo’n gelaagdheid – mist vooralsnog de Zuidas. Ze is te nieuw, te eendimensionaal, te monotoon. Daarmee verduidelijkte Frieling ook zijn standpunt ten aanzien van het kunstwerk dat hij voor de biënnale gaat maken:  hij wilde niet slechts schilderen op een door ons aan te leveren tafelblad, hij wilde de tafel zelf vormgeven.

Tagged with: