Gelezen in NRC Handelsblad van 8 november 2019:
In 2014 tuigde de Franse filosoof Pierre Rosanvallon een project op dat hij ‘Raconter la vie’ noemde. Burgers werd gevraagd over hun alledaagse leven te vertellen. Op die manier wilde de hoogleraar aan het Collège de France tot een ‘narratieve democratie’ proberen te komen. Over zijn methode schreef hij een manifest: ‘Le parlement des invisibles’. Toen ik het las moest ik aan mijn werk in de Amsterdamse Oude Kerk, afgelopen voorjaar, denken. Daar heb ik met tachtig burgers gesproken die ieder mij hun levensverhaal vertelden, en eerder al namen mijn studenten narratieve interviews af met vierenveertig willekeurige burgers in achttien verschillende buurten in de binnenstad. Conclusie van Rosanvallon na al die verhalen: ‘Een indruk verlaten te zijn brengt veel Fransen tot wanhoop.” In de Oude Kerk bekroop mij hetzelfde gevoel. Ik duidde het aan als vervreemding. “Onder vervreemding wordt een onprettig gevoel verstaan, een geestelijke afstand die mensen voelen tot hun omgeving.” Rosanvallon’s narratieve democratie is bedoeld om de bestaande representatieve democratie te vervangen. Die werkt niet meer. Met autoriteit spreken helpt in ieder geval niet. Rosanvallon hoopt op experimenten met burgerjury’s. Mijn voorstel om de binnenstad in achttien buurten te verdelen waarbij in elke buurt bewoners, ondernemers, pandeigenaren onder leiding van een gekozen supervisor over de vorderingen spreken vertoont daarmee overeenkomsten. Met een jaarlijkse oploop in de Oude Kerk om telkens de balans op te maken. Ook een parlement der onzichtbaren.
Rosanvallon voorspelde de gele hesjes. Onlangs werd hij door correspondent Peter Vermaas in NRC Handelsblad daarover geïnterviewd. In ‘Macron is totaal in de war’ schetst de filosoof de chaos waarin het Elysee sindsdien verkeert. Aanleiding is de verschijning van ‘De democratie denken’, de Nederlandse vertaling van zijn nieuwste boek. Kern: wereldwijd zijn steeds meer mensen teleurgesteld in de democratie. Burgers voelen zich niet gehoord. Ze hechten steeds minder aan verkiezingen en wantrouwen de politiek. Oorzaak: “De samenleving laat zich niet meer definiëren door sociale omstandigheden die bepalen wat voor beroep je hebt of hoeveel je verdient, maar eerder door structurerende sociale situaties met een meer individuele relatie tot het bestaan.” Denk daarbij aan eenzaamheid, een grote afstand moeten afleggen naar je werk, geen betaalbare woning kunnen vinden, een echtscheiding meemaken of lijden aan een verwoestende ziekte. Rosanvallon spreekt van fragmentatie en toenemende complexiteit. Op de achtergrond speelt de teloorgang van het technologisch optimisme en het verlies van de aantrekkelijkheid van de grote sociaaldemocratische planningsconcepten van na de Tweede Wereldoorlog. De politiek met zijn doelrationeel handelen werkt niet meer. Ik ben benieuwd naar hoe het afloopt met de Amsterdamse binnenstad.
Gelezen op CNN Travel op 29 augustus 2019:
Bron: Statista
U wilt gaan reizen? Naast uw favoriete top-drie van topattracties die u altijd al wilde bezoeken en de kwaliteit van de lokale keuken, speelt voor u vooral één ding: is het er wel veilig? Zo begon CNN Travel onlangs haar introductie van de nieuwste benchmark van wereldsteden, gerangschikt op mate van veiligheid. Sinds drie jaar wordt deze specifieke benchmark opgemaakt door The Economist Intelligence Unit te Londen. Zestig steden wordt doorgelicht op digitale veiligheid, gezondheidszorg en hygiëne, veiligheid van transport en persoonlijke veiligheid. Ook de veerkracht van steden wordt gemeten, dat wil zeggen hoe een stad weer opveert na een aanslag of ernstige tegenslag. In totaal worden 57 indicatoren betrokken. Veel vormen van veiligheid, schrijven de samenstellers, hangen sterk met elkaar samen. Eigenlijk gaat de index over hoe goed een stad wordt bestuurd. Al drie jaar staat megastad Tokio solide op plaats een. Japan in het algemeen doet het steevast goed. Dat verbaast niemand. De Japanse samenleving is in hoge mate geordend. Ze wordt op de voet gevolgd door Singapore. Ook dat is alleszins begrijpelijk, want iedereen weet hoe goed deze stad ruimtelijk wordt gepland. (En ja, zelfs op het weggooien van kauwgom staat daar een flinke boete). Nummer drie is Osaka, opnieuw Japan. Tot dusver is de lijst niet verbazingwekkend. Nee, de grote verrassing deze zomer betrof, naast de val van Hongkong, de nieuwkomer op plaats vier: Amsterdam. Niemand had dit ooit verwacht. Amsterdam?? Het grote nieuws ging afgelopen week als een lopend vuurtje de hele wereld over.
Amsterdam scoort beter dan Parijs of Londen, het keurige Wenen of het aangeharkte Kopenhagen. Hoe kan dat nou? Ik spitte het rapport er eens op na. Volgens de onderzoekers wordt Amsterdam inderdaad uitstekend gerund, alle instanties werken er goed samen, het gemeentebestuur doet het voortreffelijk, iedereen is alert en sterk toekomstgericht. Opmerkelijk is steeds de nadruk die in het rapport wordt gelegd op onderlinge samenwerking. Want veiligheid en veerkracht hangen sterk af van de wijze waarop instanties en bevolking met elkaar communiceren, elkaar willen begrijpen. Veiligheid organiseren noemt men een sociale activiteit, gevoed door een geëngageerde bevolking en een transparant bestuur, uitmondend in geïntegreerde gezamenlijke planning (integrated joint planning). Juist in planning munt Amsterdam uit. Amsterdam als het Europese Singapore. Een mooier compliment kan een wereldstad zich nauwelijks wensen. Is het Amsterdamse gemeentebestuur nu niet ongelooflijk trots en blij? Niets van gemerkt. Ergens las ik een reactie van een Amsterdamse burger: zo’n hoge score zal wel weer leiden tot een sterke toename van expats, migranten en, o jee, toeristen.
Gelezen in ‘The Mega-City in Latin America’ (1996) van Allison Rowland en Peter Gordon:
Bron: Newgeography.com
Mexico City telt op dit moment liefst 22 miljoen inwoners en behoort daarmee tot de grootste megasteden ter wereld. Projecties gingen tot diep in de jaren ‘90 nog uit van een groei naar 25 tot 27 miljoen inwoners, waarbij gevreesd werd dat de sterk uiteengelegde stad chaotisch en onbestuurbaar zou worden, maar de jaarlijkse groei van bijna 6 procent die inzette in de jaren ‘50 tot ‘70 liep in de jaren ‘80 snel terug tot minder dan 2 procent. Volgens Allison Rowland en Peter Gordon was dit te danken aan de nationale industriepolitiek van president Salinas waardoor banen niet meer uitsluitend in de Mexicaanse hoofdstad werden gecreëerd, maar ook in andere steden. Zelf denk ik dat de omvang van de megastad een natuurlijk maximum had bereikt en dat eind twintigste eeuw de stad eindelijk de bevoegdheid kreeg om zichzelf te besturen. Tot diep in de twintigste eeuw was dit een staatsaangelegenheid, toebedeeld aan de president. In 2000 trad Andrés Manuel López Obrador aan als burgemeester van Mexico City. In de vijf jaar dat hij de megastad bestuurde werden vrije busbanen aangelegd op de belangrijkste corridors en werd het stadscentrum opgeknapt met geld van de bevriende miljardair Carlos Slim. De New Yorkse oud-burgemeester Rudy Giuliani adviseerde Obrador over een zero-tolerance beleid, waarna de criminaliteit in de stad snel terugliep. In 2004 werd hij als de een na beste burgemeester ter wereld gekozen door het World Mayor Forum. Afgelopen jaar is Obrador na drie mislukte pogingen tot president van Mexico gekozen. Een portret van hem stond deze week in The Economist.
Afgelopen week verbleef ik een aantal dagen in Coyoacán, Mexico City. De uitgestrekte megastad voelde inderdaad veel veiliger, het openbaar vervoer is sterk verbeterd, de openbare ruimte in het centrum oogt fraai, er is veel (t0t de tanden bewapende) politie zichtbaar op straat, de stadsreiniging werkt aan afvalscheiding, er is een begin gemaakt met internationaal toerisme, hoogbouw doet zijn intrede, kortom in minder dan twintig jaar is de kwaliteit van leven in deze krankzinnige miljoenenstad aanzienlijk verbeterd. En het bijzondere is dat in december afgelopen jaar in Mexico City een vrouwelijke burgemeester is aangetreden: Claudia Sheinbaum (56 jaar), die behoort tot de linkse partij van Obrador en die met een stevige anti-corruptie campagne de meerderheid van stemmen kreeg. Ze belooft meer democratie en burgerlijke vrijheden en wil de oproerpolitie omvormen tot een normaal politiecorps. Daarnaast wil ze bouwbesluiten steviger handhaven en beter toezien op corruptie in de bouwindustrie. Mexico City ligt in een aardbevingsgebied, bovendien is de bodem instabiel, waardoor gebouwen gemakkelijk instorten. Bij haar aantreden kondigde Sheinbaum de aanschaf van 800 nieuwe autobussen en 100 nieuwe trolleybussen aan. Ook maakte ze 245 miljoen dollar vrij voor uitbreiding van het metrosysteem en gaat ze kabelbanen aanleggen naar de slums in de stedelijke periferie. Onder Obrador was Sheinbaum wethouder voor milieuzaken. Ik las het in een Mexicaanse krant. Ondertussen maakte Het Parool bekend dat Amsterdam afstevent op 1 miljoen inwoners. De Vereniging Deltametropool twitterde nerveus dat ze mijn visie hierop afwacht. Moet ik werkelijk reageren?
Gelezen in ‘Paris, métropole introuvable’ (2017) van Christian Lefèvre:
Deze week een inspiratiecollege gegeven aan studenten Urban Management van de Hogeschool van Amsterdam over de metropool Amsterdam bezien vanuit het mondiale. De andere bijdrage, van Martin van der Maas, ging over Amsterdam en haar bewoners. De laatste klonk vertrouwd in de oren, de eerste bleek vrijwel onbekend. Dat is ook niet zo vreemd. Amsterdam ziet zichzelf niet als onderdeel van de grote wereld, denkt hoofdzakelijk lokaal, positioneert zich regionaal of nationaal, en zelfs vaak dat niet. Dat probleem deelt ze met Parijs. Deze zomer las ik er een boekje over. In ‘Paris, métropole introuvable’ beschrijft Christian Lefèvre hoeveel moeite het de Franse hoofdstad kost om internationaal te denken en zichzelf als wereldstad te positioneren en te besturen. Parijs, met 12 miljoen inwoners, is een absolute ‘Global City’, maar het lokale bestuur is daartoe allerminst geëquipeerd. Anders dan Londen of New York opereert Parijs bijna provinciaals, is het bestuur sterk naar binnen gekeerd, ziet het zichzelf hoogstens als een van de ‘stedelijke regio’s’ in nationaal verband. De aansluiting bij de rest van de wereld weet de Franse metropool maar niet te leggen. Lefèvre, die hoogleraar is aan de Ecole de l’Urbanisme te Parijs, verbaast zich hierover en beschrijft hoe de afgelopen twintig jaar een notie van globalisering het Parijse stadhuis via de achterdeur binnendrong.
In het hoofdstuk ‘Une métropole peu préparée à la globalisation’ laat Lefèvre zien hoe bijna tegen beter weten in Parijs in de Tweede Wereldoorlog tot een machtige mondiale speler uitgroeide. Jarenlang probeerde de Franse regering aan de hoofdstad overheidsmiddelen te onthouden, die ze elders in het land besteedde. Vanaf 1955 werden zelfs bedrijven aangemoedigd om zich niet in Parijs te vestigen. Parijs had tot 1977 ook geen burgemeester. Lefèvre spreekt van straffen: Parijs moest worden gestraft voor haar dominante positie en haar arrogante gedrag. Elders heeft hij het over het ‘in de steek laten’ van Parijs. De burgemeester van Parijs, illustreert hij met een fraai citaat, moest zich niets verbeelden; hij was net zo’n burgemeester als al die andere burgemeesters. Lefèvre laat zien hoe vanaf 2000 hierin verandering komt. De president van de republiek, Nicolas Sarkozy, begint Parijs te zien als een troef in het spel van mondialisering. Maar ook dan wordt ze door de staat gebruikt. Elke poging van de Parijse regio om een eigen bestuur op te tuigen wordt door de president en zijn opvolgers getorpedeerd. De macht van Parijs moest hoe dan ook worden gebroken. Het politieke steekspel rond Parijs, concludeert Lefèvre, heeft een interne cultuur opgeleverd die slecht bestand is tegen het proces van mondialisering. Zeker op het niveau van Ile de France is er geen collectieve autoriteit. Met alle gevolgen van dien. In Amsterdam is het niet anders.
Gehoord bij BNR Nieuwsradio te Amsterdam op 5 juni 2018:
Bron: Cushman & Wakefield
Begin deze week begon de Provada, de grote vastgoedbeurs in de RAI in Amsterdam. Provada groeit, maar is nog net iets kleiner dan de MIPIM in Cannes. Ze noemt zich de tweede vastgoedbeurs van Europa. Direct op maandag ging er een persbericht uit van Cushman & Wakefield, wereldwijd adviseur in commercieel vastgoed. De kop luidde: ‘Nieuw-Amsterdam’. Die dag zou directeur Jeroen Lokerse een Visie Nieuw-Amsterdam overhandigen aan Jan van Zanen, burgemeester van Utrecht, tevens voorzitter van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Nieuw-Amsterdam bleek een oproep tot het samenvoegen van de steden in de Randstad tot één grote stad met één bestuur “die een integrale visie op woningbouw, leefbaarheid, duurzaamheid en infrastructuur ontwikkelt en van daaruit richting geeft aan versterking van de internationale positionering van Nederland en de optimale afstemming tussen wonen, werken, verkeersstromen, toerisme, opleiding en infrastructuur.” Het bedrijf hoopte dat Van Zanen het debat hierover zou willen entameren en een onderzoek zou starten naar “mogelijke agglomeratievoordelen van Nieuw-Amsterdam, een stad die bij samenvoeging meer dan 7 miljoen inwoners telt.” Gaat Van Zanen dat werkelijk doen?
Die ochtend nog zat ik, samen met Peter Savelberg, in de uitzending ‘Ask me anything’ van BNR Nieuwsradio om een uur lang over de toekomst van de Randstad te praten. In het programma riep Jörgen Raymann de luisteraars op om vragen aan ons te stellen. Dit keer mochten de luisteraars ook suggesties doen en ideeën leveren voor zo’n Nieuw-Amsterdam. Wat bleek? De suggesties stroomden op Facebook en Twitter binnen, mensen uit het hele land belden. Het onderwerp leeft sterk, het waren uitsluitend mannen die belden, er kwam een vrachtwagenchauffeur aan het woord die vertelde dat hij net over de grens met België en Duitsland echte grote steden als Brussel en Keulen had aangetroffen, soms wel met twee miljoen inwoners, maar dat Nederland zulke grote steden niet kende, wat hij heel merkwaardig vond. Veel mensen gaven aan dolgraag in Amsterdam te willen wonen. Iemand stelde voor om de nieuwe stad ‘John Cruijff City’ te noemen. Maar het mooiste telefoontje kwam uit Tokio, Japan. Dat gebeurde nadat ik in de uitzending de vergelijking met Tokio had gemaakt. De vragensteller zei dat hij al zeker veertien jaar in Tokio woonde en dat hij met een Japanse vrouw was getrouwd. Hij werkte in de financiële sector, waar hij een goed salaris verdiende. Tokio vond hij duur, maar ook leefbaar, iedereen fietste er en gebruikte het openbaar vervoer, er was geen criminaliteit, wel georganiseerde misdaad, de straten waren schoon, maar het was wel allemaal ‘beton’ en de metro puilde uit. Dus begreep hij niet dat Tokio nastrevenswaardig zou zijn. Wel moest hij toegeven dat hij al veertien jaar naar volle tevredenheid in de Japanse megastad woonde en werkte. Daarna verbrak Raymann de verbinding. De vorige uitzending, zei hij me, belde er iemand uit Groenland.
Gelezen in ‘Amsterdam van verzorgingsstad naar participatiestad’ (2014) van Bob Kassenaar:
Kreeg onlangs een exemplaar van het boek van Bob Kassenaar in handen. Deze trouwe en gepokt en gemazelde ambtenaar van de bestuursdienst van de gemeente Amsterdam ging in 2014 met pensioen. Aansluitend schreef hij een dik boek over veertig jaar werken bij de gemeente, helemaal vanuit het perspectief van het stadhuis. Centraal thema: hoe te komen tot een lerende organisatie. Mooi onderwerp. Goed geschreven ook. Een lerende organisatie lijkt ook mij buitengewoon belangrijk. Maar bij een veelkoppige gemeentelijke organisatie is dat heel moeilijk omdat er elke vier jaar nieuwe bazen aantreden die telkens weer het wiel willen uitvinden. En al die bazen hebben hun eigen diensten die ze maar wat graag tegen elkaar in stelling brengen. Kassenaar verbijt zich dan ook voortdurend. Meerjarige strategie of regie laat staan lessen leren uit gemaakte fouten, het is, stelt hij, gewoon onmogelijk in gemeenteland.
In hoofdstuk 3.4 wijdt hij uit over de opgave van ‘samenhang en structuur’. Volgens Bob heeft de gemeente op dit terrein een slechte reputatie en heeft ze ook in al die jaren niets geleerd. Wat is het probleem? ‘Groupthink’ ligt hier voortdurend op de loer. Er is volgens hem ook geen ‘countervailing power’ in de ruimtelijke sector. Planningsoptimisme is het gevolg. Planningsoptimisme wordt hier gevoed door een dominante projectenstructuur en door de grote invloed van marktpartijen. En toen, in 2004, kwam er tot overmaat van ramp ook nog Zef Hemel bij de gemeente Amsterdam werken, die visionair bleek te zijn (blz 221). “Volgens die visie komen alle projecten die nu op stapel staan, in de toekomst tot volle bloei.” Alle projecten? Over wat voor visie hebben we het dan? Bob vond het in ieder geval verschrikkelijk. Zijn conclusie: “Het organiseren van tegenkracht in Amsterdam is even cultuurvreemd als het werken met alternatieven.” Werkelijk? Mijn tienjarige ervaring heeft mij juist geleerd dat alle diensten en stadsdelen in Amsterdam elkaar voortdurend tegenwerken: de countervailing power blijkt uitstekend te zijn georganiseerd. Een gedeelde visie zou partijen juist bij elkaar hebben gebracht. O ja, en leren is niet hetzelfde als regie voeren vanuit het stadhuis.
Gelezen in ‘De energieke samenleving’ (2011) van Maarten Hajer:
In Den Haag spreken ze al jaren over een nieuwe sturingsfilosofie. Een van de aardigste boekjes die de afgelopen jaren daarover zijn verschenen, is ‘De energieke samenleving’ (2011). Auteur: Maarten Hajer, in het dagelijks leven directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving te Den Haag. Het boekje gaat over een schone economie en hoe deze te bereiken. Hiertoe is een nieuwe planning nodig, aldus Hajer. Die nieuwe planning begint in de stad. En de kern van die andere, nieuwe planning is: gebruik maken van de creativiteit en het leervermogen in de stedelijke samenleving. Dat is een samenleving van mondige burgers met, aldus Hajer, “een ongekende reactiesnelheid, leervermogen en creativiteit.” Dus niet meer een overheid die lastige burgers corrigeert, maar een overheid die goed luistert en de samenleving mobiliseert. ”De vraag in dit rapport is, kortom, hoe de overheid de kracht van de energieke samenleving kan laten werken op de weg naar duurzaamheid.”
Hajer stelt dat het dikwijls blijkt te gaan om heel lokale belangen die gewone mensen vaak beter begrijpen dan hogere overheden en die op zichzelf weer vrij eenvoudig te koppelen zijn aan mondiale vraagstukken zoals voedselveiligheid en klimaatverandering. Begin dus lokaal, is zijn devies. Van onderop kunnen vervolgens weer nieuwe beelden ontstaan met regionale identiteiten, passend in een groter geheel. Wat Hajer in het boekje voorstelt is een vorm van ‘radicaal incrementalisme’ waarbij het Rijk duidelijke doelen stelt, zijn bevoegdheden decentraliseert , zijn data met iedereen deelt en verder vooral partijen ondersteunt en helpt. Hajer: “Met een duidelijke stellingname kan de overheid veel energie mobiliseren wanneer zij zich erop richt de grote publieke uitdagingen te koppelen aan de directe leefomgeving van de burger.” Midden in die omslag zitten we nu. Er moet nog veel meer worden gedecentraliseerd, geluisterd en geholpen. Ziedaar ook de nieuwe Agenda Stad van het Nederlandse kabinet. Alleen, datzelfde moeten de steden doen: duidelijke doelen stellen, decentraliseren, luisteren en helpen. Over een week begint in Amsterdam aflevering 4 van De Nieuwe Wibaut, de praktijkleergang met een nieuwe sturingsfilosofie voor gemeenteambtenaren. Radicaal, incrementeel.
Gehoord in de Stadstimmertuin te Amsterdam op 14 januari 2015:
Op initiatief van Hugo Fernandes Mendes, Chief Science Officer van de gemeente Amsterdam, sprak Henk de Jong, oud-gemeentesecretaris van Amsterdam, onlangs ten overstaan van ruim honderd Amsterdamse ambtenaren over ‘Wie (be)stuurt de stad?’ De lezing was een beknopte versie van zijn Van Slingelandtlezing van 9 oktober 2014, gehouden voor de Vereniging voor Bestuurskunde te Den Haag. Zef Hemel was gevraagd te reageren. De stelling van De Jong kwam hierop neer: steden kunnen de grote vraagstukken van deze tijd niet zelf oplossen; daarvoor hebben ze de hogere overheden nodig. In Benjamin Barber’s stelling dat burgemeesters in staat zijn de wereld te redden (‘If Mayors Ruled The World’) geloofde hij niet. Bestuurskundige De Jong adstrueerde zijn stelling met voorbeelden uit New York, waar hij de afgelopen twee jaar consultant was geweest. De slagkracht van de gemeentelijke instellingen in deze machtige metropool bleek danig tegen te vallen; zonder de hulp van de staten New York en New Jersey en de federale overheid in Washington waren ze tot weinig in staat. Veel hybride organisaties en privaat initiatief liggen er aan de basis van projecten. Een private organisatie als Regional Plan Association (RPA) maakt bijvoorbeeld langetermijnplannen voor de agglomeratie. In de richting van de huidige gemeentesecretaris Arjan van Gils: “Als Amsterdam een RPA had gehad, konden we de Dienst Stadsontwikkeling nu mooi opheffen!”
Hemel draaide de redenering om: hogere overheden zijn niet in staat om de grote problemen van dit moment op te lossen. Daarvoor hebben ze de steden nodig. Het mislukken van het Kyoto-protocol (1997) vormde voor hem het bewijs. De machtsblokken in de wereld speelden het destijds hard; China deed niet mee, terwijl het systeem van emissierechten de rijke landen bevoordeelde. In ‘Seeing like a State’ (1998) heeft James Scott, hoogleraar Politieke wetenschappen aan Yale, trouwens al laten zien waarom staten oplossingen niet naderbij kùnnen brengen. Hogere overheden simplificeren, standaardiseren en schakelen gelijk; ze werken met abstracte kennis en missen daardoor de specifieke lokale kennis die nodig is voor het oplossen van complexe vraagstukken. Steden kunnen dat wel. Hun impact op de omgeving – de stedelijke invloedssfeer – is bovendien groot, op hun wingewesten, waar zij hun grondstoffen, voedsel, water, energie en arbeidskrachten van betrekken, is die impact zo mogelijk nog groter. De slagkracht van burgemeesters schuilt niet in hun bevoegdheden en taken, die inderdaad beperkt zijn, maar in het duiden en richting wijzen. Steden besturen zichzelf, van onderop.
Gelezen in ‘Antifragile’ (2013) van Nassim Nicolas Taleb:
De natie-staat maakt fragiel, terwijl de stad-staat juist antifragiel maakt. Dat stelt de Libanees-Amerikaanse wiskundige Taleb in zijn nieuwste boek, ‘Antifragile’. Hij geeft daarom de voorkeur aan de laatste. De staat, schrijft hij, lijkt veilig en stabiel, maar is het niet. Zij reageert traag op dynamiek, staat ver af van concrete gebeurtenissen, denkt abstract en is te groot. De stadstaat, kleiner, concreter, alledaagser en platter, is wendbaarder en creëert voortdurend nieuwe opties. Zo’n lokaal georiënteerd politiek systeem is daardoor beter bestand tegen Zwarte Zwanen. Zwitserland is voor Taleb het bewijs. De naam van de president van deze Alpenstaat is onbekend, er is geen regering, de macht berust bij de vele kantons en de steden, maar Zwitserland is wel een rijk land en een veilige haven voor velen. Voltaire en zelfs Lenin woonden er lange tijd.
Geen regering? Zwitserland kent geen grote centrale regering, de kantons zijn bijna soevereine mini-staatjes, verenigd in een confederatie, de onderlinge verschillen zijn groot. Taleb: “Note for now that this is the last major country that is not a nation-state, but rather a collection of small municipalities left to their own devices.” Heel prettig voelt dit overigens niet, en het Zwitserse klimaat, aldus Taleb, is verre van intellectueel, maar het decentrale regime beschermt het land wel tegen de romantiek van utopieën en andere grote ideeën. Alles is dicht bij de grond, dicht bij de burgers, de lokale ophef gaat over kleine alledaagse dingen, de dictatuur komt er van onderop. Spannend en vernieuwend is het allemaal niet, eerder saai. De koekoeksklok is de grootste Zwitserse vinding, aldus Taleb (en zelfs deze, voegt hij eraan toe, is niet in Zwitserland uitgevonden). Echter, de politieke constellatie van het Alpiene stedenverband waarborgt, nogmaals, wèl de grootste stabiliteit. Zwitserland doorstaat roerige tijden met gemak, wordt er zelfs elke keer beter van. Het voorbeeld deed me denken aan de Hollandse Republiek uit de Gouden Eeuw. Waar is die gebleven?
Gehoord in La Defense, Parijs op 20 en 21 november 2014:
Door de ambassades van Nederland in Parijs en die van Frankrijk in Den Haag was er afgelopen week een grote tweedaagse conferentie over de toekomst van de stad belegd in Parijs, in het CNIT. Het Nuffic in Den Haag had bovendien ruim dertig jonge getalenteerde studenten en PhD’s uit verschillende universiteitssteden in de twee landen uitgenodigd om deel te nemen. Deze jonge mensen kwamen uit Lille, Lyon, Marseille, Bordeaux, Parijs, Eindhoven, Nijmegen, Enschede, Utrecht, Leiden, Amsterdam. In werkelijkheid bleken veel studenten en afgestudeerden afkomstig uit Italië, Pakistan, Palestina, Marokko, Canada, China enzovoort, want zo zit de wereld tegenwoordig in elkaar. Een pre-conferentie op de donderdagochtend maakte de gemoederen onder de jonge talenten los. Wat die grootstedelijke toekomst betreft, die bleek vooral ‘smart‘. Want het Smart City-spook waart rond, ook door Europa.
De aanleiding: in januari had de Franse president Hollande een bezoek gebracht aan ons land. Korte tijd later was premier Manuel Valls in zijn voetspoor getreden. In Amsterdam hadden ze afgesproken om de inhoudelijke samenwerking tussen de twee landen te intensiveren. De conferentie was er het resultaat van, met de beide ambassades fungerend als een soort ‘stadsambassade’. Wat er uit kwam? In zes workshops wisselden de steden hun ervaringen bij het implementeren van slimme technologieën uit, Parijs en Amsterdam voorop. De beide keynote sprekers Dirk-Jan van den Berg, voorzitter van het College van Bestuur van de TU Delft (over AMS), en Remy Dorval, directeur van Fabrique de la Cité, noemden de toekomst van onze steden als het belangrijkste onderwerp op de actuele beleidsagenda. Natiestaten, aldus de twee, zullen de steden alle ruimte moeten geven om de wereld te redden, want de eerste is allang niet meer het handelende niveau. En in de steden, voegden de deelnemers daaraan toe, zijn het de burgers die daar een beslissende invloed moeten krijgen. Niemand die dit tegensprak.
reacties