Gehoord in de Stadstimmertuin te Amsterdam op 24 maart 2015:
Het Reuring! Café van de Vereniging voor Overheidsmanagement deed de provincie aan, dit keer Amsterdam. De Stadstimmertuin was veranderd in een Haagse salon. Er speelde een band, de ‘Wizzards of AZ’, er was drank en er waren mooie vrouwen. Moderator Mark Frequin maakte er een vrolijk boel van. Frequin is Directeur-Generaal op het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Den Haag. Zijn gastheer was Arjan van Gils, gemeentesecretaris van Amsterdam. Het onderwerp dat deze laatste had gekozen was: ‘De proactieve overheid’. Als gasten had hij uitgenodigd Jos van der Lans (publicist), Paul van der Velpen (directeur GGD), Manfred van Doorn (trainer) en Zef Hemel (hoogleraar). Met leuke limericks leidde hij ze in. Waarover spraken zij? Over de wereld aanvankelijk, maar de zaal bracht het gesprek snel terug naar Amsterdam. Het ging over de grote gemeentelijke reorganisatie. Leidde die tot een proactieve overheid? Hemel zei dat hij niet precies wist wat Van Gils eronder verstond, maar dat hij er een voorstander van was. Op het podium deed hij later een demonstratie van wat volgens hem proactief is: in een hele snelle beweging zijn smartphone tevoorschijn halen om zich vervolgens via Twitter op de hoogte te stellen van de laatste ontwikkelingen in de wereld. Het kwam niet aan.
De zaal roerde zich. Teveel oude mannen in het panel, vond men. Een opgewonden jongedame in het publiek – bestuurskundige en zelf ambtenaar – sprak lang en nadrukkelijk over de noodzaak van efficiency en bedrijfsmatige sturing. Ze noemde het ‘austerity’. Alsof dat proactief is. Frequin gaf haar alle ruimte. Van Gils knikte instemmend. Burgers, reageerde hij, vragen aan de gemeente overal, op iedere plek, steeds hetzelfde: één gemeentereiniging, één aanpak van de overlast, één loket, één soort van dienstverlening. Hemel daarentegen prees de complexiteit van de grote stad. Hoe complexer, hoe rijker. Neemt de complexiteit toe, dan hoef je minder van bovenaf te sturen, moet je juist improviseren. Het systeem corrigeert zichzelf. Complexiteit verklaart ook waarom Amsterdam zo succesvol is en Rotterdam en Enschede veel minder. Waarop een andere jonge vrouw – ook ambtenaar – vertelde over de teloorgang van experimenten met buurtbegrotingen en andere lokale innovaties in Oost als gevolg van de reorganisatie en het opheffen van de stadsdelen. Wat kwam ervoor in de plaats? Een standaardaanpak, bedacht in het stadhuis. Laatste vraag uit het publiek: wat is nou eigenlijk proactief?
Gelezen in The New York Times van 8 januari 2014:
Seth Kaplan van John Hopkins University schreef afgelopen week in The New York Times over Nigeria, of eigenlijk over Lagos, Nigeria. Of liever nog: het artikel gaat over het falen van staten en over steden die opmerkelijk beter presteren. Miljoenenstad Lagos wordt in ieder geval beter bestuurd dan het land Nigeria waar het deel van uitmaakt. Hoe dat komt? Omdat, aldus Kaplan, staten te ver afstaan van de bevolking en van de lokale problemen. Erger, op nationaal niveau vecht men elkaar de tent uit om het vele belastinggeld en is de kans op corruptie groot, terwijl op stedelijk niveau alledaagse problemen direct worden opgelost. Ook blijken stedelingen zich makkelijker te kunnen organiseren dan de inwoners van een fragiele staat. Bovendien weten stadsbestuurders beter dat er geld in het laadje komt wanneer zij de problemen in hun stad daadkrachtig oplossen. Terwijl politieke elites in de Nigeriaanse hoofdstad elkaar op leven en dood bestrijden om de inkomsten uit de olievelden, werkt het bestuur van het 21 miljoen inwoners tellende Lagos aan openbaar vervoervoorzieningen, vuilnisophaaldiensten, drinkwater, economisch vestigingsklimaat en groenvoorziening.
in 1999 kwam de omslag. Nigeria schakelde over op een democratie en in Lagos werden de eerste vrije verliezingen gehouden. In Nigeria ging het daarna mis, maar in Lagos werden resultaten geboekt. Niet dat Kaplan gelooft dat Lagos het zwakke en snel groeiende Nigeria kan redden. Wel meent hij dat zwakke staten als Nigeria, Jemen, Congo, Pakistan, India enzovoort er goed aan zouden doen om meer verantwoordelijkheden op stedelijk niveau te beleggen en belastingregimes verregaand te decentraliseren. Ook steden in India (Hyderabad) en Colombia (Medellin) noemt hij als voorbeelden van steden die het gewoon beter doen dan de staten waartoe zij behoren. "The city is now the main driver of growth and stability across Africa, the Middle East and South Asia. And the example of Lagos shows that countries can begin to work better when their cities are well governed and thriving." Ik zou er nog aan willen toevoegen dat steden het intelligentiepotentieel van hun inwoners doorgaans beter benutten door ook werkelijk naar hen te luisteren en daardoor meer contact hebben met de realiteit. Je vraagt je af of deze principes niet voor alle landen en steden in de wereld gelden. Waarom alleen in zwakke natie-staten? Omdat het daar meer evident is dat stadsbesturen beter presteren?
Gelezen in The Economist van 22 september 2012:
Onder de kop ‘Political Petri dishes’ deed The Economist onlangs verslag van experimenten met vernieuwend lokaal bestuur in Groot Brittannië. Als gevolg van een megabezuiniging op het Gemeentefonds van liefst 28 procent over vijf jaar, gemeten vanaf 2010, moeten Britse gemeenten zichzelf opnieuw uitvinden – of zichzelf opdoeken. ‘The Big Society’ van premier Cameron wordt vanuit Westminster via grootschalige publieke bezuinigingen eenvoudig van bovenaf doorgevoerd. Cynici spreken ook wel van ‘The Big Easy’. Door de bezuinigingen gedwongen heeft men in Barnet bijvoorbeeld ‘EasyCouncil’ ingevoerd en naar het voorbeeld van low budget vliegmaatschappij EasyJet vrijwilligerswerk in de plaats gesteld van gemeentelijke dienstverlening. In het linkse West-Londen hebben de gemeenten de koppen bij elkaar gestoken en gezamenlijk een grootschalige reorganisatie doorgevoerd waarbij het middelmanagement eruit vloog. Suffolk ging over tot maximale outsourcing en noemt zichzelf voortaan een ‘virtuele overheid’. En het linkse Islington probeert de schade ‘eerlijk’ te verdelen door de hoge ambtenarensalarissen drastisch te verlagen.
Het hele land kijkt vooral naar Londen, waar op lokaal niveau de meeste experimenten plaatsvinden. Daar gaan de meeste factfinding delegations naar toe. Waarom Londen? Londen, aldus The Economist, heeft de grootste aantrekkingskracht op jong politiek talent. In heel Engeland is slechts 18,5 procent van de lokale bestuurders jonger dan 50 jaar, maar in Londen ligt dit percentage beduidend hoger: 32,8 procent. “London councillors are more likely to hold a degree and are more motivated by political beliefs than their counterparts elsewhere. Their proximity to the city’s public-relations firms, national newspapers and thinktanks makes it easier to create and spread complex ideas.” En Lambeth is het centrum van een Co-operative Councils Network. The Economist vindt het allemaal goed. “Councils are close to the people they serve; they know where money is well spent and where it is not. They are, in short, well-placed to think up new ways of doing things.” Let op mijn woorden: binnenkort gaan de Nederlandse gemeenten massaal op factfinding mission naar Londen. Of naar Amsterdam, binnen Nederland de stad met het meeste politieke talent.
Gehoord in Moskou op 26 mei 2012:
De komende masterclass van de Dienst Ruimtelijke Ordening in Amsterdam zal zich afspelen in Parijs. Afgelopen week spraken we over Groot Parijs in verhouding tot Groot Amsterdam. Het gesprek herinnerde me aan Vincent Fouchier, adjunct-directeur van IAU Ile de France, die ik ontmoette in Moskou tijdens de Moscow Competition. Eerder al schreef ik op deze blog over zijn Moskouse lezing. Wat me nu nog meer opviel was dat Fouchier erop wees dat de groeikernenpolitiek van Parijs ooit een typische staatsaangelegenheid was geweest, net als in andere landen. Zelfs het regionale plan van Groot-Parijs was na de oorlog telkens door de Franse staat gemaakt. Voor het eerst echter mag de Parijse regio dit plan nu zelf maken. Het is bijna gereed. Men heeft het bottom-up ontwikkeld, op de zware infrastructuur na. Die laatste wordt nog altijd door de staat bedisseld. Het plan wordt door alle stakeholders gedragen. En wat de mensen willen? Ze willen vooral meer woningen in Parijs tegen lagere prijzen. Ze willen niet meer in de geplande nieuwe steden wonen, ze willen juist verdichting, liefst zo dicht mogelijk bij de oude stad. Ook willen de Parijzenaren die in de regio wonen minder afhankelijk worden van de auto.
De besluitvorming is ook al op de helling. Die is helemaal gedecentraliseerd en wordt tegenwoordig in een ingewikkelde uitwisseling tussen meer dan duizend gemeenten samen met moederstad Parijs voorbereid (kaartje Zandbelt VandenBerg). De centralisatie van de besluitvorming in Frankrijk die plaatsvond in de jaren tachtig van de twintigste eeuw is helemaal teruggedraaid. Destijds was iedereen tegen Parijs, de laatste jaren is iedereen van Parijs gaan houden. Onder president Hollande hoopt men op verdere decentralisatie, want medewerking van de staat is daarvoor vereist. Het liefst zag men de totstandkoming van een krachtige regionale autoriteit. Het doet denken aan de recente brief van de burgemeesters van de vier grote Nederlandse steden aan het demissionaire kabinet waarin deze om meer beleidsruimte vragen. Kortom, er is ook in Parijs een ‘bottom-up-beweging’ gaande.
Gehoord op 14 juni 2012 in Amsterdam:
Hans Boutellier, directeur van het Verwey-Jonker Instituut, hield gisteravond een lezing over ‘Stedelijke Vernieuwing in de improvisatiemaatschappij’. Hij deed dat tijdens de jaarvergadering van het algemeen bestuur van het Forum voor Stedelijke Vernieuwing bij Stadgenoot in de Sarphatistraat in Amsterdam. Voor zijn lezing putte hij rijkelijk uit zijn recent verschenen boek (‘De improvisatiemaatschappij’, 2011). Wat hij vooral deed was een diagnose stellen van onze tijd, die hij als ‘een ander type wereld’ typeerde. Die wereld was niet meer solide, wel complex, in hoge mate netwerkachtig, richtingloos. Hij sprak van ‘complexiteit zonder richting’. Veel mensen ervaren haar als chaotisch en verwarrend. Enerzijds lijkt zij overgereguleerd, anderzijds moeten mensen juist meer zelfredzaam zijn. Toch kent die nieuwe wereld meer structuur – een hogere organisatiegraad – dan wij denken. Boutellier vergeleek haar met een zwerm spreeuwen. Hij sprak van ‘small worlds in a big society’. Aan de basis van deze complexe wereld zonder richting legde hij het internet, dat informatie, contacten, personen van over de hele wereld samenbrengt in een klein doosje: een computer op zakformaat die iedereen bij zich draagt.
Boutellier sprak niet over steden, wel over instituties. Geen wonder, want de hele zaal zat vol met vertegenwoordigers van bekende instituties. Die reorganiseren zich suf, om alle veranderingen bij te benen. Helpen doet het allemaal niet. Stuk voor stuk verkeren ze in een permanente crisis. Zelfs de rechterlijke macht staat op zijn grondvesten te schudden. Boutellier adviseerde de instituties om terug te keren naar hun kern en zich af te vragen waartoe ze op aarde zijn. Het deed me denken aan de kerntakendiscussie van jaren geleden. Maar bij Boutellier paste het in de behulpzame metafoor van de jazzimprovisatie. Wat we het beste kunnen doen in deze verwarrende situatie, zei hij, is leren improviseren, ons sterker richten op de buitenwereld, ons eigen instrument goed bespelen, een helder thema kiezen, niet teveel kaders stellen, experimenten toelaten, lichte vormen van leiderschap introduceren, dialoog, fysiek contact, plezier beleven aan het samenspel met anderen. Zijn voorstel riep als vanzelf bij de zaal het verleidelijke alternatief op van de sterke staat die volgens Singaporees model een duidelijke koers bepaalt en iedereen daarin meeneemt. Bernard Wientjes. Maxime Verhagen. Een sterke man. Een heldere lijn. Niet links, niet rechts, maar recht door zee. Boutellier leek er verlegen mee. Jazz of marsmuziek? Het wereldwijde web mag het zeggen.
Gelezen in de Volkskrant van 1 september 2011:
In het Zuidhollandse provinciehuis in Den Haag werd gisteren een vergelijking gemaakt tussen Londen en de Randstad. Jaap Modder was een van de sprekers. Ik kon er niet bij zijn. De uitkomsten van de vergelijkende studie, uitgevoerd door de London School of Economics en het Planbureau voor de Leefomgeving, vallen samen met berichten in de Volkskrant over de impasse in het denken over de bestuurlijke organisatie van de Randstad. Zestig rapporten hierover liggen in datzelfde Den Haag al jaren in de la. Het eerste verscheen in 1947. Toen concludeerde de commissie Koelma ‘een bestuurlijk gat’ tussen de grote steden en hun buurgemeenten. Het laatste dateert van 2007 – het rapport van de commissie Kok. Die commissie stelde vast dat de Randstad ‘van niemand is’. Er moest een Randstadautoriteit komen. Aanleiding voor de recente krantenberichten zijn de komende gesprekken tussen premier Rutte en de bestuurders van de Randstad die in het Catshuis zullen worden gevoerd. Rutte heeft immers in het regeerakkoord een opschaling van de provincies in de Randstad beloofd. Om de zogenaamde ‘bestuurlijke drukte’ te verkleinen. De Volkskrant: “Op Europees niveau, oordelen alle commissies, zijn provincies te klein. Binnen Europa ontstaan nu ‘assen’ (sterke economische regio’s) rond Londen, Parijs en in het Ruhrgebied. De Randstad zou daarmee kunnen concurreren, maar dan moet er volgens de rapporten wel een bestuur op het niveau van de Randstad komen. Een fusie van besturen dus.” Is dat de oplossing?
Hoe valt de vergelijking met Londen uit? Concurreert de Randstad werkelijk met Londen? Eén ding is zeker: voor Londen (7,4 miljoen inwoners) is de Randstad (6,1 miljoen inwoners) ècht geen partij. Een vergelijking tussen een metropool en een verzameling stadjes en steden is op dit moment gewoon niet opportuun. Als Nederland in 1960 had besloten om van het Westen des Lands een echte metropool te maken, was de vergelijking nu wellicht zinvol geweest. Maar het toenmalige kabinet en alle kabinetten daarna hebben het niet aangedurfd. Ze maakten destijds wel degelijk de vergelijking tussen Londen en het Westen des Lands, maar oordeelden negatief over Londen en verkozen voor Amsterdam, Den Haag en Rotterdam decentralisatie en kleinschaligheid. Heel bewust werden rond de grote steden kleine randgemeenten geplamuurd, ook om het ‘rode monster’ te temmen. Grootstedelijkheid stond gelijk aan verpaupering en maatschappelijke ellende. Dat liever niet. Sindsdien is de wereld ingrijpend veranderd. Ondanks decennia van bestuurlijke schaalvergroting is er echter nog geen randgemeente rond de vier grote steden gefuseerd, dit gebeurde en gebeurt alleen ver weg van de grote stad. Trouwens, op provinciale schaalvergroting zit niemand te wachten. Wel op metropolitane besturen. Kijk, dan is een vergelijking met Londen en bijvoorbeeld de elf Duitse metropoolregio’s wèl opportuun. Eind jaren negentig hebben de Britse en de Duitse regeringen metropoolbesturen in het leven geroepen. Groot-Londen kreeg toen een burgemeester. Al deze grootstedelijke gebieden groeien nu onstuimig en boeken economische successen. In Nederland echter verzandde de discussie over stadsprovincies in een bestuurlijk moeras.
Gelezen in manuscript van Niek de Boer op 19 januari 2011:
Deze week een bezoek gebracht aan de provincie Flevoland. De provincie telt zes gemeenten. Met uitzondering van Urk is elke gemeente ruim bemeten en voorzien van een echte stad. In een nog niet gepubliceerd artikel van emeritus-hoogleraar stedenbouw Niek de Boer dat ik onlangs onder ogen kreeg, wordt een lans gebroken voor een gemeentelijke herindeling in Nederland. Niet de gebruikelijke herindeling die tot fusies leidt van gemeenten kleiner dan 20.000 inwoners, maar een die leidt tot ‘doeltreffende gemeenten’. Wat verstaat de hoogleraar daaronder? “We moeten de gemeente zien als een ruimtelijke organisatie gericht op de ontplooiing van de samenleving. Dat vereist meer dan een aantal inwoners met een grens eromheen.” In de ogen van De Boer zijn de huidige gemeentegrenzen nog altijd te krap. Elke gemeente zou moeten bestaan uit een echte stad met instellingen en voorzieningen en een wijde landelijke omgeving. “Het niveau van een complete gemeente wordt bepaald door het draagvlak van de centrale kern.” Bij het huidige welvaartspeil, voegt hij daar aan toe, vereist dat een flinke stad. “Heel belangrijk is de uitstraling van het stadscentrum met zijn concentratie van voorzieningen, instellingen, attracties en activiteiten.” Een simpele fusie tussen drie, vier gemeenten levert nog geen sterk bestuur op. Kleine gemeenten zouden zich moeten aansluiten bij een grote stad. Bang om opgeslokt te worden hoeven ze niet te zijn. Grote steden waken over hen en zullen een sublokaal verzorgingsniveau nastreven. “Dan gaat het om heel wat meer dan de dagelijks boodschappen.” Alles helder.
De Boer, van huis uit een ordelijk en systematisch denker, ziet veel beknelde steden op regionaal niveau. Hun begrenzing zou veel ruimer moeten. Vaak liggen steden in elkaars nabijheid. Samenwerken is dan het motto, maar samengáán zoals bij Knooppunt Arnhem Nijmegen acht hij zinloos. Dan wordt ‘een soort chaos’ nagestreefd. Utrecht rekent hij niet bij de grote steden. Utrecht is wel de machtigste stad van het regionale niveau. Er zijn in Nederland slechts drie grote steden: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Helaas zijn ze, zeker als je ze vergelijkt met steden als Stockholm en Kopenhagen, slecht georganiseerd. Alle drie liggen ernstig bekneld. “Vreemd genoeg werd die situatie in stand gehouden door een landelijke politiek gericht op ‘sterke randgemeenten’. In wezen waren deze parasitair.” De Boer pleit voor drie grote stadsprovincies in het Westen. “Ze worden gekenmerkt door een centrale grote stad met een gedifferentieerde city, daarnaast een stad van regionaal niveau, een satellietstad en een of twee steden van lokaal niveau.” Normale provincies zijn hier onmogelijk omdat, aldus De Boer, er sprake is van teveel secundaire steden. “Als we ingaan op de samenstelling van de drie grotestadsprovincies realiseren we ons dat er niet bewust naartoe gewerkt is.” Zullen we dit maar een eufemisme noemen?
Gelezen in Politics, Planning and Homes in a World City (2010) van Duncan Bowie:
The London Plan (2004) was het eerste regionale strategische plan dat gereed kwam onder de nieuwe wetgeving van de Britse Labourregering van premier Tony Blair. De Londense planoloog Bowie verbaast zich nog altijd over het feit dat The London Plan van Ken Livingstone zonder noemenswaardige controverse in slechts vier jaar gereed kwam. Eigenlijk waren er helemaal geen pijnpunten geweest, oppositie ertegen was er nauwelijks gevoerd. Hoe speelde de kersverse burgemeester dat klaar? Bowie’s verklaring is deels van technische aard: er kon door de pas aangetreden ambtenaren van de Greater London Authority heel gemakkelijk worden voortgeborduurd op een eerder planningsdocument van de London Planning Advisory Committee van Martin Simmons. Door bovendien de hoogleraren Drew Stevenson en Robin Thompson aan te trekken als adviseurs stuitte het plan niet op weerstand van de Britse vakgemeenschap. Daarnaast brak de onafhankelijke burgemeester met de standaardpraktijk in Groot Brittannië om met planproducten tegenspraak uit te lokken. Livingstone koos uitdrukkelijk voor het consensusmodel. Ten slotte zocht de burgemeester aansluiting bij dominante spelers in het economische veld: de ondernemersverenigingen in Groot-Londen. Ondertussen vergat hij niet met verschillende andere belangengroepen rekening te houden: die van de woonbonden en, door middel van een stevige Green Belt-politiek, de machtige duurzaamheidspartijen die het platteland rond Londen willen bewaren.
De enige die dwars lag was de Britse regering. Ook na 2000 had Whitehall nog veel macht ten aanzien van de stadsontwikkeling van Londen – via wet- en regelgeving -, maar ook bepaalde ze in hoge mate de financiering van ruimtelijke programma’s. Sterker, het hele bouwwerk van planologische bemoeienis van de regering met de hoofdstad dat voor het aantreden van Livingstone bestond, bleef ook daarna gewoon intact en ontwikkelde eigen beleid parallel aan de werkzaamheden van het team dat in opdracht van de burgemeester aan ‘The London Plan’ werkte. Kwam het doordat Blair niet blij was met de figuur van Livingstone op de burgemeesterszetel? Bowie laat zich er niet over uit. Hoe dan ook, toen het plan gereed kwam was de tegenwerking nog allerminst voorbij. “GOL-planners appeared to check every sentence of the draft London Plan against every national planning policy document and formally object to every statement that was not fully consistent.” Dit werd nog bemoeilijkt doordat de voor Londen verantwoordelijke staatssecretaris veel wet- en regelgeving gedurende het totstandkomingsproces wijzigde of aankondigde te zullen wijzigen maar dit vervolgens niet deed. Terwijl de planologen van de burgemeester wanhopig probeerden de documenten in lijn te brengen met rijksbesluiten, keurden de ambtenaren van de departementen beleidsteksten gewoon af, afhankelijk van de voortgang van eigen wetgevingstrajecten. Achteraf heette de totstandkoming van The London Plan buitengewoon succesvol, maar wie direct betrokken was geweest wist wel beter. Een sterk staaltje van bestuurlijke drukte in het Verenigd Koninkrijk. Overbodige bureaucratie. Niet nodig. Jammer.
Gelezen in de Volkskrant van 13 juni 2009:
De politieke partijen maken zich op voor de provinciale verkiezingen van maart 2011. Anders kan het opstappen van Femke Halsema en de politiek uitspraken van haar opvolgster, Jolande Sap, over linkse samenwerking niet worden verklaard. Niet dat de Haagse partijen erg in de provincies geïnteresseerd zijn, het gaat hen slechts om de samenstelling van de Eerste Kamer, die door Provinciale Staten wordt bepaald. En daar mogen de rechtse partijen, de PVV voorop, straks geen meerderheid krijgen. Dat die rechtse partijen nou net het economische structuurbeleid, het water-, natuur- en ruimtelijke ordeningsbeleid naar de provincies hebben gedecentraliseerd, achten zij minder relevant. Dat was in Den Haag toch al iets voor backbenchers. Het zal de centrum-linkse partijen straks danig opbreken. Voor de PVV heeft Hero Brinkman, afkomstig uit Midden-Beemster, zich in Noord-Holland gekandideerd. Hij ruikt de overwinning.
Het is nog maar anderhalf jaar geleden dat Maarten Keulemans van de Volkskrant, kort na de Europese verkiezingen, zich in het politieke stemgedrag van kiezers verdiepte en tot de ontdekking kwam dat er een zogenaamd ‘Wildersdorp’ bestaat. “Het telt zo’n vijfentwintigduizend inwoners. Nog geen vijf procent is er allochtoon, en moslims zijn er nauwelijks. Maar ook liggen de dorpen haast zonder uitzondering een kilometer of 20, 30 af van een grotere, allochtoonrijke stad. De ideale afstand voor xenofobie blijkbaar.” Hij ontdekte nog iets anders: “In het epicentrum, de ground zero van de allochtonenconcentratie, daalt het aantal PVV-stemmers weer. Vandaar dat Wilders in steden als Amsterdam en Utrecht veel minder stemmen kreeg dan in Wijdewormer, Niedorp of Den Ilp.” Zijn conclusie was dat er voor het kabinet maar één ding op zat: “snel die dorpen bij de stad betrekken.” Een jaar later deed het kabinet-Rutte precies het omgekeerde. Het keerde zich van de grote stad af, besloot tot het opdoeken van de stadsregio’s en tuigde de provincies zwaarder op. Het zet de Wildersdorpen daarmee op tegen de grote stad. Het wordt in maart bikkelen geblazen.
Gelezen in Financial Times Deutschland van 29 oktober 2010:
Terwijl wij ons in Hamburg vergapen aan de stedelijke welvaart, staan de Duitse kranten bol van het goede economische nieuws. Dankzij een sterk expanderende export groeit de Duitse economie weer sterk, daalt de werkloosheid en daalt ook de Duitse overheidsschuld. Het conjuncturele klimaat binnen de Eurozone, zo lees ik in de FT, is in Duitsland met 113,5 het hoogst. Onderaan bungelt Griekenland. Nederland profiteert van de Duitse opleving, maar komt niet verder dan 100,3 – minder dan Oostenrijk (111,6), België (108), Finland (107,9), Frankrijk (106,3) en zelfs Malta (105,6). De werkloosheid is in Nederland weliswaar iets lager dan in Duitsland, maar dat geldt weer niet voor Hamburg. In deze Duitse hanzestad is nog geen twee procent van de bevolking werkloos. De verwachting is dat ook de komende jaren de Duitse economie sterker zal groeien dan die in de rest van de Eurozone.
Iedereen probeert het succes van de Duitse economie toe te schrijven aan zijn eigen maatregelen. Vaak worden monetaire maatregelen genoemd. Uiteindelijk is het natuurlijk allemaal te danken aan de sterke Duitse maakindustrie, maar er is nog iets anders. Niemand heeft het nog opgemerkt, maar wat ik zo opvallend vind is dat de economische groei van het land samenvalt met de relatief sterke groei – zeg maar gerust: opbloei – van de grote Duitse steden. Was het niet midden jaren negentig dat Berlijn de wet op de metropoolregio’s afkondigde? Vanaf dat moment fungeren elf metropoolregio’s officieel als relatief zelfstandige bestuurlijke eenheden die ambitieuze grootstedelijke plannen maken. HafenCity in Hamburg is er een voorbeeld van. Wat in Nederland niet lukte – de introductie van de stadsregio’s –, dat lukte Duitsland wel. Sindsdien gaat het de meeste grote Duitse steden voor de wind. En zoals u weet: de economie wordt gemaakt in steden. Grote steden wel te verstaan.
reacties