Dromen najagen

On 23 oktober 2017, in boeken, stedenbouw, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Ondanks de zwaartekracht’ (2017) van Suzanna Jansen:

Afbeeldingsresultaat voor ondanks de zwaartekracht

Suzanna Jansen schreef een mooi boek over twee mensen die in het machinetijdperk aan een nieuwe wereld bouwden, Steffa Wine en Cornelis van Eesteren, de eerste balletdanseres, de tweede stedenbouwkundige. Beider levens komen samen in woonwijk Slotermeer in Amsterdam, de geboortegrond van Suzanna Jansen. Steffa opende er een balletschool, Cornelis werd van het geheel de ontwerper – de man van de strenge rechte lijnen. “Wat gebeurt er als je je dromen najaagt?” Van Eesteren, die ik in 1982 persoonlijk leerde kennen en die ik drie jaar lang regelmatig opzocht in zijn bungalow in Buitenveldert om over zijn levenswerk te praten, verdiende al langer een biografie. Nu is er eentje. Nu ja, een halve. In het boek komt Van Eesteren naar voren als een ernstige man. Een harde werker. Een tobber ook, die instort en maandenlang met ernstige rugklachten bed moet houden nadat hij het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam heeft voltooid en kort voordat de tentoonstelling van CIAM in het Stedelijke Museum over de functionele stad zal worden geopend. “Hij nam zichzelf heel serieus,” typeerde vriendin Titia Frieling hem. Hij wilde, schreef Jansen, niet minder dan ‘de aarde organiseren’, te beginnen met de Sloterdijkermeerpolder. En dan die ongerijmdheid: tot z’n 33ste woonde hij nog bij zijn ouders in Den Haag, ondertussen reisde hij de Europese avant-garde achterna, af en toe zijn Zwitserse geliefde in de armen sluitend.

Geloven in je eigen dromen, het jezelf absoluut niet makkelijk maken.  Suzanna Jansen vindt het prachtig en neemt het tot uitgangspunt van haar boek. Ik lees vooral over een van zichzelf overtuigde, ernstige en erg veel van zichzelf vergende man. Want opnieuw, halverwege de jaren vijftig, krijgt Van Eesteren last van hoge bloeddruk, oppervlakkige ademhaling, hartpijnen en slapeloosheid. Er komt steeds meer kritiek op zijn werk, zijn leidinggevende positie in Amsterdam moet hij opgeven. Zijn aandacht verlegt hij naar de IJsselmeerpolders, waar hij in 1959 de opdracht krijgt Lelystad te ontwerpen. Maar na vijf jaar ruzie volgt zijn oneervol ontslag. Men gelooft niet in zijn ontwerp. “Ineens was Cor uitgerangeerd. Zo snel kon het gaan.” Maar het ergste moest toen nog volgen. In 1974 overleed zijn vrouw in een hotel in Luzern. Hartinfarct. Van Eesteren was er niet bij. “Cor moest verder zonder Fritz, nog bijna veertien jaar.” Ergens halverwege die veertien jaar ontmoette ik hem. Onderuit gezakt zijn werkkamer in Buitenveldert vertelde hij me over het stroomdal van de Rijn. Achter hem een portret van zijn Fritz.  Zij, geboren aan de oevers van de Bodensee, en hij, een kind uit Kinderdijk. Zijn ontwerp van Amsterdam en de IJsselmeerpolders, vertelde hij me, pasten in dat grote geheel. Zo begon ook ik te dromen.

Tagged with:
 

Manfred Bock 1943-2017

On 22 februari 2017, in geschiedenis, stedenbouw, wetenschap, by Zef Hemel

Gehoord op zondagavond 19 februari 2017:

 afbeelding Manfred Bock in de Droogbak, 1983

Zaterdag 18 februari 2017 overleed Manfred Bock, emeritus-hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. De in Hamburg geboren Bock, die in 1983 cum laude promoveerde op H.P.Berlage en de Beurs in Amsterdam, was een autoriteit op het gebied van klassiek historische onderzoek naar de moderne architectuur in Nederland. Begin jaren ’80 van de twintigste eeuw ontwikkelde hij tevens belangstelling voor de geschiedenis van de stedenbouw en zelfs van de ruimtelijke planning. Dat laatste was iets nieuws, dat zeker verband hield met zijn vriendschap met stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren (1897-1988), wiens archief Bock jarenlang bewerkte en met zijn team grondig onderzocht. Mijn eigen onderzoek naar de bijdrage van Van Eesteren aan de vormgeving van het landschap van de IJsselmeerpolders maakte deel uit van dit omvangrijke onderzoeksproject, dat door de Nederlandse staat werd gefinancierd. Bock was mijn promotor en leermeester. Van weinig mensen heb ik meer geleerd.

De belangrijke wetenschappelijk productie van Bock viel samen met de opleving van de Nederlandse architectuur, voorafgaand aan de episode-VINEX, zeg maar van begin jaren ’80 tot midden jaren ‘90. Dat was allerminst toevallig. Bock in Amsterdam en Ed Taverne in Groningen bliezen de latere bouwhausse aan met aansprekend historisch bronnenonderzoek. Na de Amsterdamse School en Berlage richtten de twee begin jaren ‘80 hun pijlen op het modernisme. De belangstelling voor het Nieuwe Bouwen, gewekt in een aantal schitterende tentoonstellingen die plaatsvonden in 1982 in vier Nederlandse musea, was vooral hun verdienste en zou een hele generatie jonge Nederlandse architecten blijvend inspireren. Het archief van Van Eesteren en andere archieven uit het ter ziele gegane Amsterdamse Documentatiecentrum voor de Bouwkunst stonden daarin centraal. Ons land zou er nu heel anders hebben uitgezien als deze twee grote wetenschappers in die periode niet zo productief waren geweest. Binnenkort, op 17 maart, opent er in het Amsterdamse Stadsarchief een tentoonstelling, getiteld ‘Een betere stad 1935-2017’, gewijd aan de realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Manfred Bock had zich geen mooier afscheidscadeau kunnen wensen.

Tagged with:
 

Manhattan aan de Amstel

On 28 juli 2008, in politiek, by Zef Hemel

Gelezen in Joop den Uyl, Dromer en Doordouwer van Annet Bleich (2008):

Het zevende hoofdstuk van Annet Bleichs biografie over de politicus Joop den Uyl gaat over zijn jaren als Amsterdamse wethouder. Den Uyl wordt erin afgeschilderd als een ambitieuze wethouder met een uitgebreide portefeuille (economie, stadsontwikkeling èn haven), die in brainstormsessies zijn ambtenaren opstuwt tot grote hoogten en die, later, op zijn Amsterdamse jaren zal terugkijken als zijn beste en leukste tijd. Den Uyl toont zich vooral visionair die van Amsterdam een kosmopolitisch centrum wil maken. Dat nu is in Nederland, nog altijd, verdacht.

Bleich moet er ook niet veel van hebben. Niet voor niets geeft ze het zevende hoofdstuk de titel mee van ‘Manhattan aan de Amstel’, wat al een veroordeling inhoudt. Gretig citeert ze ook Roel de Wit, die Den Uyl als wethouder ruimtelijke ordening zal opvolgen en die een beweging terug zal inzetten naar kleinschaligheid en decentralisatie. En ook Theo Quené, destijds plaatsvervangend directeur van de Rijksplanologische Dienst, komt aan het woord, die de visie van Den Uyl achteraf bestempelt als ‘erg grootschalig’. Het zijn allemaal tijdgenoten van Den Uyl die, bewust of onbewust, hun historische gelijk proberen te halen. Bleich geeft ze echter groot gelijk. Ze noemt Den Uyl ten slotte ‘een kind van zijn tijd’, maar het klinkt als: ‘Den Uyl zat helemaal fout, maar daar kon hij niets aan doen, want in die tijd dachten meer mensen zoals hij. Het is een standpunt dat een beetje ouderwets aandoet. Ikzelf zou anno 2008 eerder hebben gekozen voor een herwaardering van het gedachtegoed van de wethouder Den Uyl. Niet dat zijn zware inzet op de haveneconomie en de herstructurering van de negentiende eeuwse wijken in aanmerking komen voor herwaardering. En ook niet zijn geringe waardering voor het culturele erfgoed. Juist daarin toonde hij zich een kind van zijn tijd. De economische structuur van de steden maakte toen een omslag en er waren begin jaren ’60 maar weinigen die begrepen in welke richting de nieuwe economie moest worden gezocht. Nee, Den Uyl verdient herwaardering voor zijn interesse in metrobouw, voor zijn reizen naar Stockholm om de kunst van goede stedenbouw af te kijken en voor zijn ambitie om de centrumfunctie van Amsterdam met kracht te versterken. Als Den Uyl dat was gelukt, dan had Amsterdam er nu beter voorgestaan.

Tagged with: