Mobiliteitscrisis op komst

On 13 maart 2020, in economie, wonen, by Zef Hemel

Gelezen in The Atlantic van 9 september 2019:

Afbeeldingsresultaat voor shrink new york chicago los angeles

Bron: BloombergQuint

In The Atlantic verscheen vorig najaar een bericht over bevolkingsverlies in de drie grootste Amerikaanse steden. In ‘Why Are America’s Three Biggest Metros Shrinking?’ ging Derek Thompson op zoek naar de achtergronden van de opmerkelijke recente bevolkingskrimp in New York, Los Angeles en Chicago. In 2018 verloor New York 277 inwoners per dag. In Chicago was dat 161 per dag, in Los Angeles 201 per dag. En dat terwijl deze metropolen als de grote winnaars na de financiële crisis van 2008 uit de bus kwamen en er sprake leek van een stedelijke renaissance. Hun aantrekkingskracht op hoogopgeleide kenniswerkers is onmiskenbaar. Maar hun evidente succes – door de groei en aanwezigheid van veelbelovende techfirma’s en andere zakelijke bedrijven – heeft wel tot gevolg gehad dat hun centra in korte tijd overkookten. Zelfs hoogopgeleiden worden nu de grote steden uit gedreven. Waar gaan zij naar toe? Thompson: naar de tech-steden in het zuiden zoals Houston, Dallas, San Antonio, Austin. Die steden groeien razendsnel. Tot voor kort werd dit vertrekoverschot gecompenseerd door internationale immigratie – zowel hoog- als laagopgeleid –, maar daaraan komt nu een einde. De grote vraag is waarom?

Thompson houdt het simpel: die kleinere techsteden in het zuiden hebben domweg goedkopere woningen in de aanbieding. En ook hun centra bieden nu hipstercafé’s en goede muziek. Waarom nog in zo’n grote metropool proberen te blijven? Voor Chicago is het duidelijk: achteraf blijkt daar sprake van een korte opleving in een trend van aanhoudende krimp. Vooral de Afro-Amerikaanse middenklasse ontvlucht daar de slechte buurten, pakt zijn biezen en trekt naar het zuiden. Iets soortgelijks doet zich voor in Los Angeles: de middenklasse kan de dure stad niet meer betalen en trekt weg. Zowel in Chicago, Los Angeles als New York is het vooral de zwarte middenklasse die de grote steden verlaat en die naar het zuiden migreert. Thompson spreekt van een ‘Reverse Great Migration’. Hij vraagt zich af wat dit voor het politieke landschap in de zuidelijke staten zal betekenen. “In the 2020s, as in the 1960s, it may be said that movements begin with movers.” Bovenal begrijpt hij niet waarom de drie grote steden niet veel meer woningen bouwen. Hun belastingen gaan omhoog, terwijl die in Florida omlaag gaan, maar gebouwd wordt er niet, althans niet voor de middenklasse. Inderdaad, als ook Amsterdam te duur wordt en niet voldoende middeldure woningen bouwt, zal ook hier de middenklasse wegtrekken. In feite is dat al aan de gang. De grote vraag is waar deze naartoe gaat. In ieder geval blijft het werk achter. Ik voorspel u een mobiliteitscrisis.

Tagged with:
 

Anecdotal evidence

On 2 januari 2020, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Vital Little Plans’ (2016) van Samuel Zipp en Nathan Storring:

Gerelateerde afbeelding

Tijdens de kerstdagen met veel genoegen ‘Humboldts Gift’ (1973) van Saul Bellow herlezen. Het verhaal over de vriendschap tussen de New Yorkse dichter Von Humboldt Fleisher en de Chicagose schrijver Charlie Citrine leest, opnieuw, als een epos van twee imposante mensenlevens. Het verhaal met zijn vele flashbacks speelt rond de kerstdagen. Citrine is zestig jaar, Humboldt allang begraven. Voor Bellow was het een verhaal over Amerika in de twintigste eeuw. Voor mij is het een verhaal over twee steden: New York en Chicago. Ongemerkt noteerde ik alle beschrijvingen van Chicago; het deed me denken aan mijn student-assistentschap in Groningen. Mijn docent destijds was Wander de Jong, hoofddocent Amerikakunde bij Sociale Geografie. De Jong had mij uitverkoren omdat ik in studentenblad ‘Girugten’ regelmatig over streekromans schreef en over wat die geografen zoal kunnen leren. In deze streekgebonden kennis was hij geïnteresseerd. Een jaar lang moest ik van hem Amerikaanse streekromans lezen en ontleden. Het heeft me nooit meer losgelaten. Nu las ik bij Bellow over het klimaat van Chicago (intens koud in de winter), de ondergrond (stranden en moerassen uit de ijstijd), de bebouwing (“grote delen van Chicago raken in verval en storten in. Sommige worden herbouwd, andere blijven gewoon liggen. Het is net een filmmontage van opkomst en neergang en opkomst.”). Ik waande me weer in de bibliotheek van het WSN-gebouw op het Groningse Paddepoel. Een vreemde gewaarwording.

De Amerikaanse stedenbouwkundige Jane Jacobs had er een naam voor: ‘anecdotal evidence’; maar dat ontdekte ik pas later. In ‘Efficiency and the Commons’ (2001), afgedrukt in ‘Vital Little Plans’, wees zij haar toehoorders in Toronto op de tekortkomingen van het denken uitsluitend in efficiency. Verantwoording van resultaten moet, maar niet per se in geld, inzet van middelen, tabellen, lijsten, gestandaardiseerde overzichten. Het is goed om statistieken te hebben, maar anekdotische bewijsvoering is vaak beter en scherper. Jacobs: “It’s like novels. If you want to find out about a part of the world you haven’t personally experienced, you probably will get a better idea from a good novel than you will from any nonfiction.” Hoe dat kan? Omdat romans verzamelingen zijn van anekdotische bewijsvoering. We moeten, aldus Jacobs, veel duidelijker kijken wat er gebeurt met al die individuen, niet in cijfers maar als verhalen. En dat bracht me weer naar de Oude Kerk op de Amsterdamse wallen. De gesprekken met de tachtig mensen in het huisje van Gerda op het Oudekerksplein afgelopen voorjaar hebben me zoveel duidelijk gemaakt. Hun levensverhalen waren allemaal zoveel beter en scherper dan al die analyses en statistieken over de binnenstad. Hun verhalen heb ik gebruikt bij het componeren van de toekomstvisie voor de Amsterdamse binnenstad. En die visie, die heeft de vorm van een roman. Was ik maar Saul Bellow.

Tagged with:
 

The enemy is noise

On 23 september 2015, in boeken, by Zef Hemel

Read in ‘There is simply too much to think about’ of Saul Bellow (2015):

 

The first essay in the bulk of nonfiction of the great American novelist Saul Bellow, assembled in ‘There is simply too much to think about’, is called ‘Starting out in Chicago’. It’s about how the young man started writing novels in the Windy City in the thirties, at the time of the Great Depression. This is how Bellow described Chicago in his adolescent youth: “A colossal industrial and business center, knocked flat by unemployment, its factories and even its schools closing, decided to hold a World’s Fair on its shore of Lake Michigan, with towers, high rides, exhibits, Chinese rickshaws, a midget village in which there was a midget wedding every day, and other lively attractions including whores and con men and fan dancers.” Several millions of dollars were spent on the Fair of 1933, but it didn’t produced jobs. Bellow remembered how president Roosevelt later, “seeing how much trouble unhappy intellectuals had made in Russia, Germany and Italy between 1905 and 1935”, started to pay the jobless youth “for painting post office murals and editing guidebooks.

More descriptions of an industrial Chicago in the thirties: “I would have kissed the floor of a café. There were no cafés in Chicago.” More depressing even: “In my own generation there were those immigrants who copied even the unhappiness of the Protestant majority, embracing its miseries, battling against Mom; reluctant, after work, to board the suburban train, drinking downtown, drinking on the club bar, being handed down drunk to the wife and the waiting station wagon like good Americans.” These are the notes he made in 1974-75. There was no poetry in his hometown, that’s for sure. “The enemy is noise.” What did he mean by that? “By noise I mean not simply the noise of technology, the noise of money or advertising and promotion, the noise of the media, the noise of miseducation, but the terrible excitement and distraction generated by the crisis of modern life.” The crisis of modern life? Bellow studied sociology and anthropology. In 1937 he finished his study. As a writer and anthropologist he decided to describe melting melting pot Chicago, for which you have to read ‘The Adventures of Augie March’. On poverty, on discrimination, on late-nineteenth century capitalism. A must read.

Tagged with:
 

Planning Chicago

On 30 april 2014, in boeken, planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Planning Chicago’ (2013) van D.Bradford Hunt en Jon DeVries:

In 2011 doekte Chicago – met 2,7 miljoen inwoners de grootste stad van het Amerikaanse Middenwesten – zijn Department of Planning doodleuk op. Er moest worden bezuinigd, de stad was bijna bankroet. Kort daarvoor had Chicago nog geprobeerd de Olympische Spelen naar zich toe te halen. Alles had burgemeester Daley uit de kast getrokken om zijn bid te laten winnen. Het stadsbestuur meende werkelijk dat Chicago de status van een ‘World City’ verdiende en wilde dat de Olympische Spelen dit zouden onderstrepen. In 2009 werd echter duidelijk dat Chicago geen schijn van kans maakte. Ondertussen trok de financiële crisis diepe sporen: na een decennium van hernieuwde groei verloor ‘The Windy City’ toch weer inwoners. De tegenstellingen tussen zwart en blank – toch al groot in Chicago – werden alleen maar groter. Ook het aantal banen nam af, veel sterker dan in de andere tien grootste Amerikaanse steden. Ruimtelijke ordening werd gezien als overbodige luxe.

De nieuwe burgemeester, Rahm Emanuel, probeert sindsdien vooral met handelsmissies en ‘Chicago Inbusiness’-achtige instellingen nieuwe bedrijven naar Chicago te halen, wat soms ook lukt, maar de structurele gebreken van de grootstedelijke economie verhelpen deze acties niet. Het mag symbool staan voor de recente aanpak van het stadsbestuur: men doet maar wat, er is geen verband tussen de vele kortetermijnacties. Dat is althans het standpunt van Bradford Hunt en Jon DeVries, verbonden aan Roosevelt University in Chicago, in het recent verschenen ‘Planning Chicago’. Hun toegankelijke boek kan gelezen worden als een aanklacht. Voor de twee wetenschappers staat de ondergang van de gemeentelijke planologische dienst symbool voor een kortzichtige stadspolitiek die meer kapot maakt dan verbetert. Overal in Amerika en daarbuiten liggen de stadsplanners onder vuur en worden planningsapparaten ontmanteld. Bardford Hunt en De Vries wilden laten zien hoe schadelijk dit is en wat planners in het verleden voor een stad als Chicago hebben betekend. In dat laatste zijn ze uitstekend geslaagd. Hun boek verscheen aan de vooravond van het jaarcongres van de APA, de American Planners Association. De vraag is of ook niet-planners hun mening delen en of ze het boek van de twee überhaupt hebben gelezen.

Tagged with:
 

Icoonprojecten

On 27 april 2014, in economie, planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Planning Chicago’ (2013) van John Bradford Hunt en Jon Devries:

In januari 2011 werd de Dienst Ruimtelijke Ordening van Chicago, de op twee na grootste stad van de Verenigde Staten, opgeheven. Al eerder bleek de planning in de industriële grootstad aan het Michigan Meer aan erosie onderhevig. De tien jaar voorafgaand aan de crisis werden gekenmerkt door een stadsontwikkeling die bovenal financieel gedreven was. Achteraf kan je zeggen dat het bestuur toen al de ruimtelijke planners aan de kant had geschoven. De politiek negeerde ze, de bevolking kende ze niet meer, de gemeentelijke diensten werkten niet meer met ze samen. Planners met hun plannen werden maar als hinderlijk ervaren. De stad werkte nu louter vanuit projecten en grondexploitaties, de zogenaamde TIF’s (Tax Increment Financing). Binnen de grenzen van een TIF werden voorziene waardestijgingen als gevolg van ruimtelijke investeringen in een fonds gestort, vooraf konden uit dat fonds de investeringen worden gefinancierd. Het grondbedrijf was omgevormd tot een soort bank, deze bleek in het pokerspel een cruciale speler en trok alle politieke en ambtelijke macht naar zich toe. Alles draaide om waarde-creatie.

De nieuwe werkwijze kwam erop neer dat de stad op grote schaal geld leende en er feitelijk mee speculeerde, dat wil zeggen: in haar uitgaven liep ze stelselmatig op toekomstige waardestijgingen vooruit. Tussen de vele TIF’s was geen verband in de zin dat er een coherent plan aan ten grondslag lag. En het ergste was, het moest wel beter gaan met de stad om de groeiende uitgaven te kunnen dragen. Steeds meer publiek geld ging naar symboolprojecten die het gevoel zouden geven dat het goed ging met de stad. Het kostbare, door filantropen medegefinancierde Millennium Park (2004) in het centrum is daarvan een treffend voorbeeld. In die politiek paste ook de kandidatuur van Chicago voor de Olympische Spelen in 2009. Toen de financiële crisis uitbrak stortte dit politieke en financiële kaartenhuis ineen. In werkelijkheid bleek het veel minder goed te gaan met de stad. Ze verloor veel inwoners en banen en de lokale economie bleek allesbehalve gezond, maar dat werd in al die jaren gemaskeerd. Ook het IOC koos uiteindelijk niet voor de ‘Windy City’. Ironisch genoeg vierde Chicago in datzelfde jaar het feit dat honderd jaar eerder het grote plan van Daniël Burnham gereed was gekomen. Twee jaar later besloot de nieuwe burgemeester om alle planners naar huis te sturen. In plaats daarvan koos hij voor handelsmissies en stimuleringsregelingen voor ‘groene daken’, volgens de auteurs ‘symboolprojecten’. Met Chicago gaat het ondertussen niet goed.

Tagged with:
 

Chiraq

On 29 januari 2014, in muziek, sociaal, by Zef Hemel

Gelezen in XXL Magazine van 22 januari 2014:

Vertelde ik trots dat ik eindelijk de recensie van ‘Planning Chicago’ (2013) van Bradford Hunt en DeVries af had, vroeg de Canadese planner Mitchell Reardon, bij me op bezoek, of ik ook over ‘Chiraq’ had geschreven. Pardon? Chiraq? Het blijkt te gaan om meest recente bijnaam van de ‘Windy City’. Chiraq, bedacht door rappers, staat over het hoge aantal moorden dat gepleegd wordt in Chicago – bijna even veel als in heel Irak: 4.265 moorden in Chicago tussen 2003 en 2011, 4.442 doden in Irak in dezelfde periode. De stad in het Middenwesten van de Verenigde Staten, voegde Mitchell eraan toe, heeft de allures van Bagdad, met zones waar het veilig is en grote delen waar het uiterst gevaarlijk en luguber kan zijn. Nee, daarvan hadden de twee wetenschappers van Roosevelt University in hun boek niet gerept. In XXL Magazine lees ik dat er sinds 7 januari twee documentaires rouleren over het fenomeen ‘Chiraq’. ‘Chiraq’ gaat over de achttienjarige Lil Jojo, een rapper die op straat werd vermoord nadat hij een video had geüpload. Een tweede documentaire, ‘’The Field’, gaat over ‘voilence, hip-hop and hope in Chicago’ . Beide moet ik zien.

Nu begrijp ik pas waarom Chicago bevolking verliest en waarom ook de Afrikaans-Amerikaanse bevolking de stad massaal de rug toekeert (achttien procent maar liefst vertrok). Terwijl het gerevitaliseerde centrum van het gesegregeerde Chicago (blanke) inwoners wint en de gebieden eromheen een proces van gentrification doormaken, lopen sommige (zwarte) buitenwijken domweg leeg. De stad telt 12.000 daklozen, en ook dat aantal groeit. Door de financiële crisis staat 40 procent van de zwarte huiseigenaren ‘onder water’. Wat concluderen Bradford Hunt en DeVries? “The gloomy data from the past decade imply that Chicago’s renaissance is incomplete and that the city’s population and job bases will continue to shift dramatically, as they have for the past 30 years. Was the global city built on sand? No, but the likelyhood remains high that a strong central area will eventually be surrounded by declining neighborhoods on the city’s fringes, creating a new set of planning problems.” De gemeente mist een ‘planning department’, dat nota bene in 2011 is wegbezuinigd.

Tagged with:
 

Dure bezuiniging

On 20 januari 2014, in boeken, politiek, ruimtelijke ordening, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Planning Chicago’ (2013) van D. Bradford Hunt en Jon DeVries:Werd door de redactie van S&RO gevraagd een recensie te schrijven van ‘Planning Chicago’. Las ter voorbereiding een interview met de auteurs, Bradford Hunt en Jon DeVries, verbonden aan Roosevelt University in Chicago, gepubliceerd op Planetizen 10 april 2013. Hun boek, 340 bladzijden dik, gaat over de naoorlogse planningsgeschiedenis van Chicago, de twee na grootste stad van de Verenigde Staten. De industriële ‘Windy City’ gedraagt zich als het Rotterdam van de USA. Ze voelt zich al jaren eeuwige tweede, zeker op dit moment. New York, in de jaren tachtig verlost van haar haven, heeft de omslag naar de postindustriële tijd succesvol weten te maken, maar van Chicago kun je dat niet zeggen. Wel gaat het de laatste jaren beter met de stad en er komen weer meer toeristen. Het prachtige Millennium Park in het centrum staat symbool voor deze wederopstanding. Maar voor Bradford Hunt en DeVries is dat allemaal twijfelachtig. Hun analyse steekt dieper: het ontbreekt de stad aan een langetermijnvisie en ze heeft geen eigen planningsapparaat meer dat ruimtelijk kan sturen. De Dienst Ruimtelijke Ordening werd in januari 2011 afgeschaft.

Wat hiervan de consequentie is, illustreren de auteurs in het interview fijntjes aan de hand van het zo bejubelde Millennium Park. Het park, zeggen ze, is in werkelijkheid de voltooiing van het honderd jaar oude plan van Daniel Burnham, dus het gaat terug op de tijd dat de stad nog planmatig opereerde. In werkelijkheid verliep de totstandkoming van het park chaotisch. Het was een opeenstapeling van blunders. Hunt: “It started being built as a parking garage, and portions had to be rebuilt when they decided that it would be topped with art. It was a chaotic implementation of the last piece of the Burnham Plan.” De schrijvers hopen dat wordt onderkend dat dit soort kostbare problemen voortkomen uit een gebrek aan publieke ruimtelijke ordening. “Frankly, a lot of cities have seen planning as one of those places where they can cut budgets.” (De situatie deed me denken aan de kwestie van het Rotterdamse Museumpark). De nieuwe burgemeester van Chicago Emmanuel is een sluwe vos, maar zijn groene dakenoffensief is louter symbolisch en zijn politiek is die van de korte termijn, aldus de twee. Daarom waarschuwen ze. De stad die op zijn Dienst Ruimtelijke Ordening bezuinigt zal op den duur geconfronteerd worden met hele grote problemen. Hunt: “It will lead to some expensive decisions in the long term".</

Tagged with:
 

Chicago, Los Angeles, Amsterdam

On 10 juli 2012, in wetenschap, by Zef Hemel

Gehoord in de Oude Lutherse Kerk in Amsterdam op 27 juni 2012:

In zijn oratie, getiteld ‘Urban Perspectives of the World’, beschreef de nieuwe hoogleraar sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam, Jan Nijman, op 27 juni in de aula aan het Spui de hernieuwde belangstelling voor grootstedelijk onderzoek. Nijman, die meer dan vijfentwintig jaar in Miami Florida doceerde, is tegenwoordig directeur van het ‘Centre for Urban Studies’ in Amsterdam. Hij coördineert er het multidisciplinaire onderzoek naar steden, een onderzoeksveld dat zeker dertig Amsterdamse hoogleraren en meer dan veertig promovendi samenbrengt. ‘Urban Studies’ is een van de vijftien speerpunten in het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Nijman wees op de nieuwe condities van stedelijke groei en expansie die steden tot een belangwekkend veld van nieuw onderzoek maken.

Interessant was de passage waarin Nijman de opmerkelijke rol van Chicago in het stedelijke onderzoek duidde. Gedurende een groot deel van de twintigste eeuw kwam inderdaad vrijwel alle belangwekkende sociaal-wetenschappelijke onderzoek inzake steden uit één stad, namelijk de ‘Windy City’ in het Midden-Westen van de Verenigde Staten (Ernest Burgess, Herbert Mead, Robert Park, Louis Wirth). In de jaren negentig werd deze rol overgenomen door Los Angeles (Mike Davis, Allen Scott, Edward Soja, Michael Storper), maar Nijman wees er fijntjes op dat LA deze functie slechts betrekkelijk kort heeft vervuld. Hij had er ook een verklaring voor. Het kwam, zei hij, doordat wetenschappers aan de westkust hoofdzakelijk over Los Angeles zelf publiceerden. Toen andere steden in de wereld LA niet langer zagen als de stad van de toekomst, was het snel met de faam van haar onderzoekers gedaan. Dat zal Amsterdam niet overkomen, voegde hij er onmiddellijk aan toe. Amsterdamse onderzoekers zullen over stedelijke verschijnselen in alle wereldsteden publiceren. Hij dichtte de Nederlandse hoofdstad met zijn vele stadsonderzoeken daarin goede kansen toe. “Our city has all the requisites to ‘model’ in this urban-global world. And our Centre for Urban Studies is very well positioned, with an impressive range of expertise, local and global, for the kind of balanced strategy required to play a leading role in the field, world-wide.”

Tagged with:
 

De stad opkrikken

On 23 maart 2012, in economie, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 8 februari 2012:

Twee artikelen uitgeknipt en naast elkaar gelegd: een recensie van ‘World 3.0’ van Pankaj Ghemawat, de ander een interview met Pascal Lamy. Ghemawat is econoom in Barcelona, Lamy is topman van de Wereldhandelsorganisatie WTO. Beiden bieden een mondiaal perspectief en zijn niet bang voor grote getallen. Ghemawat leert ons dat slechts 20 procent van het bruto wereldproduct wordt geëxporteerd, dus 80 procent is nog altijd lokaal. Lamy vertelt dat Europa voor 65 procent met zichzelf handelt, Azië voor 55 procent, Noord-Amerika meer dan 40 procent en Latijns-Amerika 30 procent. Meer dan vijftig procent van de wereldhandel in producten betreft halffabrikaten, componenten. Met de globalisering valt het dus nog wel mee. Niet alles wordt tegenwoordig in China gefabriceerd. Grenzen, aldus Ghemawat, hebben dus nog steeds betekenis. “Iedere procent extra geografische afstand leidt tot een procent minder handel.” Deregulering, voegt hij eraan toe, is dus rampzalig.

Beide artikelen deden met denken aan het briljante artikel van de Amerikaanse econoom Paul Krugman uit New Perspective Quarterly (1995), getiteld ‘De lokalisering van de wereldeconomie’.  Krugman voert daarin twee Amerikaanse steden ten tonele: Los Angeles en Chicago. Hij ontdekte dat de exportbasis van beide steden in hoge mate gespecialiseerd is en dat het merendeel van de economie zich binnen de steden afspeelt. Dit noemt hij ‘de paradox van de wereldeconomie’. Daarmee bedoelt hij dat de internationale handel, als percentage van de wereldproductie, nu niet veel groter is dan een eeuw geleden. Voor mondiale concurrentie hoeven mensen dus ook niet zo bang te zijn. Doordat machines op afstand halffabrikaten produceren, kunnen steden zich vrijmaken en richten op de niet-tastbare dingen. Diensten bijvoorbeeld. Of kunsten. En kennis. Diensten zijn lokaal. En kennis kan ver reizen zonder dat een stad deze verliest. Grote steden als Los Angeles en Chicago lijken onderhand geheel los te staan van hun fysieke omgeving. Grondstoffen hebben ze bijna niet meer nodig. “De elf miljoen inwoners van het moderne Los Angeles zijn daar vanwege elkaar; als je de hele stad zou kunnen opkrikken en duizend kilometer verplaatsen, zou de economische basis nauwelijks zijn aangetast.” Hun economieën gaan steeds meer op elkaar lijken. Die worden abstract. Voor Nederland geldt dit alles niet; wij spelen liever voor doorvoerland van overwegend halffabrikaten. Steden hebben wij niet nodig.

Tagged with:
 

Collectieve intelligentie

On 28 februari 2012, in participatie, planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Planning in the Public Domain’ (1987) van John Friedmann:

Hoe werken mensen samen in steden? Wanneer Richard Sennett de figuur van opbouwwerker Saul Alinsky (1909-1979) opvoert, doet hij dat om te laten zien dat er ook andere vormen van samenwerking bestaan dan consensusvorming aan de top. In ‘Together’ (2012) staat Alinsky en zijn aanpak in de Southside in Chicago model voor een coöperatieve werkwijze van onderop. Diens benadering, schrijft hij, is informeel, losjes, mensen samenbrengen, hen informeren, een open dialoog voeren. Sennett begrijpt het wel: “unite-and-fight has to be rethought, because clarity and precision do not animate local communities.” Vervolgens citeert hij Alinsky: “There are no fixed chronological points or definite issues. The demands are always changing; the situation is fluid and ever-shifting; and many of the goals are not in concrete terms of dollars or hours…” Ziedaar een werkwijze die verre van efficiënt is, maar wel buitengewoon effectief. Sennett spreekt zelfs van “dialogical exchange with a vengeance.” Wat bedoelt hij daarmee? Het is: het achterkamertjes-onderhandelen van het top-down samenwerkingsmodel, met zijn interne conflicten en rituelen die gezichtsverlies moeten voorkomen, wordt erdoor te kijk gezet.

Ook de Amerikaanse planner John Friedmann voert Saul Alinsky op in ‘Planning in the Public Domain’ (1987), zijn overzichtswerk van de twintigste eeuwse planning. Ditmaal staat Alinsky model voor een planningbenadering die een ideologie ontbeert. Alle andere vormen van sociale mobilisatie zijn juist sterk ideologisch gedreven, aldus Friedmann. “What ideology, if any, can an organizer have in a free society, working for a free society?”, citeert Friedmann Alinsky. “A free man working for an open society is in a serious dilemma. To begin with he does not have a fixed truth, he has no final answers, no dogma, no formula, no panacea.” Was Alinsky een nihilist? Nee, want hij schrijft: “In the end, [the free-society organizer] has one all-consuming conviction, one belief, one article of faith – a belief in people, a complete commitment to the belief that if people have the power, the opportunity to act, in the long-run they will, most of the time, reach the right decisions.” Friedmann wijst er op dat Alinsky het eigenbelang van mensen vooropstelt, waarop hij concludeert dat het hem er kennelijk alleen om te doen was de zwarte onderklasse van Chicago te geven waar ze recht op had. Was het zo banaal? Volgens mij was Alinsky ‘collectieve intelligentie’ op het spoor. Alleen, hij leefde nog in een wereld van grote ideologische tegenstellingen en kon alleen vanuit groepsbelangen opereren. Anno 2012 zijn we van die tegenstellingen eindelijk verlost. Wat rest, is geloof in mensen en in bottom-up processen die ons tot intelligent gedrag aanzetten. Of we geloven zelfs dat niet, en resteert alleen nog het geld. 

Tagged with: