Gelezen in ‘Spatial Opportunities of Exhibition Centers’ (2013) van R Vermeulen:
Afgelopen week promoveerde Rick Vermeulen aan de Universiteit van Amsterdam op ‘Spatial Opportunities of Exhibition Centers’. Zijn promotor was hoogleraar Willem Salet. Rick is planoloog bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam. Zijn onderzoek betreft een historische studie van beurs- en congrescentra in Amsterdam (RAI), Frankfurt, München en Milaan (foto), hun vestigingseisen en hun toekomstplannen, alles volgens de theorie van de padafhankelijkheid. Die van München en Milaan, schrijft hij, had hij gekozen omdat ze hadden geopteerd voor nieuwbouw op een perifere locatie, die van Frankfurt en Amsterdam omdat ze uitbreiding en vernieuwing op de oude plek midden in de stad prefereerden. Vermeulen heeft geprobeerd de divergerende ruimtelijke strategieën in deze dynamische sector met name door analyse van de vier op het spoor te komen.
Dynamisch is de sector zeker, want tussen 1997 en 2006 was het aantal bij de ICCA geregistreerde conventies toegenomen van 3.716 tot 5.838, in Europa van 1.320 in 2001 gegroeid naar 2.248 in 2011. Hun vermogen om een stedelijke economie aan te jagen is de afgelopen jaren door steden dan ook herontdekt. Vooral steden die toeristisch goed in de markt liggen kunnen van beurzen en congressen stevig profiteren. Hotels kunnen in de stille seizoenen met congresgangers hun kamerbezetting opvoeren; horeca en winkelstand krijgen nieuwe impulsen. Las Vegas en Hawaii hebben om die reden de afgelopen jaren grote congrescentra gebouwd. Geen wonder dat in de jaren 80 en 90 nieuwe conventiecentra als paddenstoelen uit de grond resen, liefst in verloederde delen van de binnenstad. Vaak waren die initiatieven allesbehalve vraag gestuurd, maar door lokale overheden in grootschalige herontwikkelingen betaald en afgedwongen. Er ontvouwde zich een ware rat-race tussen steden, met lege hallen tot gevolg. Internationalisatie en specialisatie zorgden later voor divergerende oplossingen: enerzijds grote nieuwbouwcomplexen in de periferie, nabij vliegvelden en autosnelwegen, anderzijds zich geleidelijk vernieuwende beurscomplexen op de oude locatie in of nabij binnensteden. Dit tweeslachtige patroon heeft Vermeulen in zijn dissertatie proberen te verklaren. Tal van factoren blijken in het spel. Juist die complexiteit maakt het interessant het bijzondere verschijnsel te bestuderen.
Gezien in Wenen op 19 september 2011:
De vrouw die met me het vliegtuig binnenstoof bleek oogarts te zijn. Ze had vijf dagen in Wenen doorgebracht voor een duur oogartsencongres. Nu vloog ze terug naar huis. Het regende pijpenstelen. “Weinig nieuws”, meldde ze me nog, terwijl ze de vliegtuigtrappen oprende, “het is alsof de medische bedrijven hun nieuwste technologie niet willen prijsgeven.” Congressen, had ik even eerder geleerd, zijn de cashcow van Wenen. En thuisgekomen lees ik op de website van O+S – de Amsterdamse statistische dienst – een bericht van 11 augustus 2011 waarin staat dat Wenen opnieuw de grootste congresstad ter wereld is. Amsterdam staat nog net in de top tien. Na Wenen komen eerst Barcelona, Parijs en Berlijn. Die top vier is al jaren in beton gegoten, maar het Spaanse Madrid is bezig met een onstuimige opmars, dat wel. Amsterdam helaas niet, ook al groeit de congresmarkt in de wereld met liefst 9 procent per jaar. In het Strategisch Marketingplan van de Nederlandse hoofdstad lees ik dat de mensen die erover gaan tussen 2009 en 2012 twintig extra congressen naar Amsterdam willen halen om van de moeizaam bevochten plaats 9 naar plaats 8 te komen. Aan de luchthaven zal het niet liggen; die van Amsterdam is vijfmaal groter dan die van Wenen. (We zouden dus gerust met een kleinere luchthaven toekunnen.) Nee, het zit hem in de stad en in de agenda’s van de Nederlandse regering, die liever lege containers wil verslepen dan dure congresgangers faciliteren.
In Wenen hoorde ik overigens over de schaduwkanten van zo’n hoge notering. Het Weense stadsbestuur rekent jaar in jaar uit op die mooie plaats 1. Staat Wenen niet bovenaan de wereldlijstjes, dan wordt getwijfeld aan de benchmark. Ook München klaagde over ditzelfde fenomeen; ook haar stadsbestuur gaat er telkens voetstoots van uit dat de Beierse stad tenminste in de top drie staat van om het even welk stedenlijstje. Deze ongekende luxe en rijkdom kent Amsterdam helaas niet. De Nederlandse hoofdstad mag blij zijn als ze niet verder daalt op de ranglijsten van wereldsteden. En nogmaals, aan de bereikbaarheid ligt het niet. Asfalt en landingsbanen in overvloed. Het gaat om comfort, goed eten, hoogwaardige kennis, cultuur en andere grootstedelijke kwaliteiten. In dat soort zaken gelooft de Nederlander niet.
Gelezen in Het Parool van 18 april 2008:
Onder de kop ‘Stad is populair bij grote congressen’ meldt Het Parool dat Amsterdam het in 2007 goed deed op de internationale congresmarkt. Met 82 congressen in het korte congresseizoen scoorde de stad plaats 9, wereldwijd. Zeker, dat is niet slecht. Maar het is een oneven jaar, en dan zou Amsterdam beter moeten scoren. Want veel congressen worden eens in de twee jaar gehouden en toevallig is dat de meeste keren in een oneven jaar. In congresjaar 2005 stond Amsterdam nog op plaats zeven, met 86 congressen. En Madrid staat nu op plaats 10, terwijl die twee jaar geleden nog op plaats 19 stond. De Spaanse hoofdstad gaat over twee jaar Amsterdam zeker voorbij. En Lissabon, Boedapest, Berlijn, Barcelona en Wenen doen het beduidend beter. Wat is het probleem? Het gaat in Amsterdam vooral om een chronisch tekort aan hotelkamers. Hierdoor verhogen de hotels bij grote drukte de prijzen van hun kamers. Amsterdam prijst zich zodoende uit de markt. Niet handig.
Gelukkig heeft de stad nu een ‘hotelloods’ aangetrokken en een redelijk ambitieuze hotelnota het licht doen zien, maar zal dat snel genoeg zoden aan de dijk zetten? Dit lijkt mij een punt van nationale aandacht. Die aandacht lijkt mij ook geboden omdat Nederland het als geheel steeds slechter op de internationale congresmarkt doet, ondanks een lichte stijging van het aantal congressen. Binnen Europa doen Italië en Oostenrijk het veel beter. Zou men op het Ministerie van Economische Zaken zich zorgen maken? Of blijft men daar gokken op de mainports en de greenports en blijft men verre van de stedelijke economieën? We houden het in de gaten en kijken uit naar de nota Randstad 2040.
reacties