Urban Commons

On 18 september 2014, in participatie, politiek, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Rebel cities’ (2012) van David Harvey:

Hoofdstuk 3 van ‘Rebel Cities’ van de Amerikaanse links-radicale geograaf David Harvey vind ik het interessantste hoofdstuk in een verder boos en verbolgen boek dat verscheen kort na de Occupy-beweging. Het gaat over ‘the creation of the urban commons’. Is het nog mogelijk, vraagt Harvey zich hardop af, iets gezamenlijks te ondernemen in de grote stad na de enorme golf van privatiseringen, buitensluitingen, bewakingen en overheidscontroles? Kleine burgerinitiatieven ziet hij nog wel, maar waar zijn de grote gebleven, die bijvoorbeeld in staat zijn de klimaatverandering te keren? En vele zijn trouwens niet werkelijk open. En wat nog erger is, neoliberale politiek bevordert juist decentralisatie en autonomie, uitgerekend om grotere ongelijkheid te bevorderen.

Radicale decentralisatie ziet Harvey nog steeds als een middel om weer ‘commons’ te organiseren. Staatsinterventie wijst hij resoluut af. Steden moeten het zelf doen. Maar kunnen die zichzelf organiseren zonder dat ze concurreren en er grotere ongelijkheid ontstaat? Hier refereert Harvey aan Murray Bookchin. Het blijkt te gaan om een boek uit 1992, getiteld ‘Urbanization Without Cities’. Bookchin ziet de oplossing in netwerken van steden, ‘a confederal network of municipal assemblies’. Deze lossen hun problemen gezamenlijk op. "Power thus flows from the bottom up instead of from the top down, and in confederations, the flow of power from the bottom up diminishes with the scope of the federal council ranging territorially from localities and regions to ever-broader territorial areas." Harvey vindt het een werkbare gedachte. Hij zou wel eens gelijk kunnen krijgen. Volgende week vergadert de Amerikaanse filosoof Benjamin Barber in de Amsterdamse Stopera met vijftig burgemeesters, waaronder de Amsterdamse, in een ‘Global Parliament of Mayors’. Ben benieuwd wat ze gaan bespreken.

Tagged with:
 

Abuis

On 27 augustus 2010, in filosofie, planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in The Condition of Postmodernity (1990) van David Harvey:

Hoogtepunt vandaag was een debat met een BNSP-werkgroep (Bond van Nederlandse Stedenbouwkundigen en Planologen) over de staat van de Nederlandse planningmachine. En dat na een ochtend vergaderen met de sociale sector van Amsterdam, die tot op pandniveau de maatschappelijke voorzieningen wil afstemmen op de lokale vraag. Mijn stelling werd natuurlijk aangevochten. Die luidde: de huidige Nederlandse planningmachine is nog steeds op modernistische leest geschoeid, terwijl ze al decennia postmodern zou moeten zijn. Modernistisch wil zeggen: optimistisch, doordrongen van vooruitgangsgeloof, op sociale gelijkheid gericht, strevend naar de vervulling van alle menselijke behoeften, plan- en projectmatig, conceptueel, grootschalig, (zichzelf overschattend), efficiënt, instrumenteel, met veel aandacht voor techniek en groen. Postmoderne planning, naar het voorbeeld van het werk van Jane Jacobs, heeft veel meer oog voor de kwaliteiten van congestie, geschiedenis, gelaagdheid, verval, verschil, fragmentatie, chaos, oefening, improvisatie, experiment. De eerste hoort nog sterk bij de verzorgingsstaat en wordt tegenwoordig met ‘linkse dogma’s’ in verband gebracht, de tweede past meer bij het steeds dominanter wordende (neo)liberale denken. Als de Nederlandse planners niet meebewegen, dan gaan ze eraan, klonk het omineus van mijn kant. Dan maken de neoconservatieven straks korte metten met de planningmachine, iets waar ze overigens al jaren mee bezig zijn. Men keek mij ongelovig aan.

Ben ik abuis? Wat schreef David Harvey ook alweer over planning? “In the field op architecture and urban design, I take postmodernism broadly to signify a break with the modernist idea that planning and development should focus on large-scale, metropolitan-wide, technologically rational and efficient urban plans, backed by absolutely no-frills architecture.” Daar tegenover stelt hij postmodernisme als een opvatting die een conceptie van het stedelijk weefsel als noodzakelijkerwijze gefragmenteerd cultiveert, “a ‘palimpsest’ of past forms superimposed upon each other, and a ‘collage’ of current uses, many of which may be ephemeral.” Harvey noemt Jane Jacobs als een van de vroegste postmoderne denkers over de stad. Haar protesten tegen de afbraak van Pennsylvania Railroad Station in New York (1910) in 1963 en de vervanging van dit station door Madison Square Garden waren niet ingegeven door monumentenbehoud, maar door afkeer van het modernisme dat ervoor in de plaats kwam. Om met Vincent Scully te spreken: “One entered the city like a god, one scuttles in now like a rat.” Terwijl modernisten de ruimte zien als iets dat sociale doelen dient en daarmee dienstbaar is aan het sociale project, zien postmodernisten de ruimte als iets onafhankelijks en autonooms. Postmodernisten accepteren de complexiteit van de stad en proberen die niet te beheersen. Goed observeren leert hen dat de stadsomgeving bestaat uit “an intricate system of organized rather than disorganized complexity, a vitality and energy of social interaction that depend crucially upon diversity, intricacy, and the capacity to handle the unexpected in controlled but creative ways.” Dat schreef Harvey twintig jaar geleden. Ik geloof dat Nederland vergeleken bij Amerika, nog altijd decennia achterloopt.