Gehoord in het Universiteitstheater te Amsterdam op 15 januari 2020:
Op de derde dag van Masterstudio ‘The Common City’ bij de Universiteit van Amsterdam was Timothy Moss een van de sprekers. De Brit Moss is verbonden aan het IRI THESys van de Humboldt Universiteit in Berlijn. IRI THESys staat voor Integrative Research Institute on Transformations of Human-Environment Systems – een hele mond vol. Moss – van huis uit historicus – doet onderzoek naar institutionele veranderingen in stedelijke infrastructuren, ook hun ruimtelijkheid betrekt hij daarin. In Amsterdam sprak hij over de ‘energie commons’. Vroeger, vertelde hij, behoorde energievoorziening tot de publieke goederen, maar de afgelopen decennia is alles geprivatiseerd. Sommigen willen terug naar de oude situatie, maar dat kan niet meer. Biedt de commons uitkomst? Om dit te onderzoeken moet volgens hem verschil worden gemaakt tussen commoning bij grondstoffen (olie, steenkool, gas, elektriciteit), infrastructuren (leidingen, netwerken) en omgevingen (atmosfeer, landschappen, water). Bij elk is sprake van grote institutionele uitdagingen. Infrastructuren zijn sowieso ‘club goods’: je kunt ze moeilijk afsplitsen. Fijntjes wees Moss erop dat in de meeste literatuur de geografie ontbreekt. Die maakt het nóg ingewikkelder.
Als casus nam Moss Berlijn. Daar is het dossier energie hevig in beroering. Deels komt dit door de Duitse Energiewende, die grote veranderingen aanjaagt. Daarnaast loopt de concessie voor het Berlijnse elektriciteitsgrid op zijn einde. Burgers weten dit. Zij klagen over het weinig enthisch handelen van de commerciële energiebedrijven en verzetten zich. Verzet hoort ook bij de moderne geschiedenis van Berlijn: tijdens de Koude Oorlog was er onder de bevolking hevig verweer tegen de bouw van twaalf centrales in de bossen van West-Berlijn. Het gedrag van overheden is nog lang niet vergeten. Wantrouwen drijft dus de burgers. Het zijn lokale sociale burgerbewegingen die de kans zien om vormen van commoning in de stedelijke energievoorziening te introduceren. Moss noemde twee voorbeelden. In de Berlin Energy Ronde Tafel werken veertig lokale groepen stadsbreed samen. Daarnaast is er de coöperatieve Bürger Energie Berlin die delen van het grid wil kopen – meer dan 12 miljoen euro heeft ze nog niet opgehaald. Energiebedrijven als Vattenfall proberen op de beweging in te spelen. Ook de Berlijnse overheid reageert. Maar netwerken kun je beter niet opsplitsen. En de overheid wordt allerminst vertrouwd. Een typisch geval van “when the commons meet the public.” Wie is hier het collectief? Wie wordt buitengesloten? De komende periode zal spannend worden in Berlijn.
Gelezen op NU.nl van 25 september 2015:
Bron: Binnenlands Bestuur
In Nederland lijkt iedereen ineens hard aan een zogenoemde energietransitie te werken. Er is heus kabinetsbeleid, er is een Klimaatberaad, er zijn nationale Klimaattafels, er zijn overal warmteregisseurs aangesteld, er is zelfs een SER Energieakkoord, alle gemeenten en provincies moeten aan de bak. Wat is er gebeurd? De opstand in Groningen tegen de gasboringen heeft in Den Haag grote opschudding veroorzaakt. Heel Nederland moet plots van het gas af. De energietransitie heeft de trekken van een nationaal deltaplan, maar dan een plan zonder veel middelen. Vergeten daarbij wordt dat het energiegebruik nogal verschilt per woning en per regio. Saillant is dat het elektriciteits- en gasverbruik per woning in de grote steden aanzienlijk lager is dan elders in het land. Uit cijfers van het CBS blijkt bijvoorbeeld dat het gasverbruik van woningen in Amsterdam en Rotterdam rond de 850 kubieke meter ligt, terwijl het nationale gemiddelde op 1.200 kubieke meter ligt. In Amsterdam is het elektriciteitsverbruik het laagst: 2.350 kWh van alle gemeenten in Nederland. Waar rond de grote steden stadsverwarming is, is het verbruik ook lager, zoals in Purmerend en Almere. De verklaring van het opmerkelijke verschil is eenvoudig. Inwoners van de grote steden beschikken gemiddeld over minder vierkante meters woonruimte en leven vaker in appartementen. Wonen in de grote stad is gewoon duurzamer.
Een vrijstaande woning, meldt het CBS, verbruikt dubbel zoveel energie als een stedelijke appartement. Dat vond ik opmerkelijk. Ook uit recent Amerikaans onderzoek blijkt dat ruimtelijke ordening een flinke invloed heeft op het energieverbruik dat nodig is voor het verwarmen, koelen en verlichten van woningen, kantoren en andere gebouwen. Hier de link naar het onderzoek: ‘Global scenarios of urban density and its impacts on building energy use through 2050‘ . De grote lijn is dat het energieverbruik per persoon lager is als de bevolkingsdichtheid hoger is. Bijkomend effect van een hogere dichtheid is dat mensen vaak kleiner gaan wonen, omdat grond en woningen duurder zijn. En wie kleiner woont, verbruikt minder energie. Op het platteland, zo las ik in Binnenlands Bestuur, stoken mensen niet alleen meer vierkante meters, ze gebruiken ook nog eens gemiddeld méér elektrische apparaten. En dan hebben we het nog niet eens over het geringere autobezit in grote steden en het hogere aandeel openbaar vervoer. Kortom, je kunt dus flink energie besparen met bewuste stadsplanning. Door het ruimtelijke beleid te richten op groei van de grote steden in de Randstad kan de regering bevorderen dat er structureel flink op energieverbruik wordt bespaard. Gek dat in die hele nationale energietransitiediscussie daar nou niets over wordt opgemerkt. Alsof er geen grote steden en geen ruimtelijke ordening bestaan.
Gelezen ‘The Great North Korean Famine’ (2002) van Andrew Natsios:
Iedereen heeft het over Noord-Korea, kernwapens, Kim Jong-un en Donald Trump. Maar niemand heeft het over de hongersnood van Noord-Korea. Nog midden jaren negentig stierven miljoenen Noord-Koreanen als gevolg van puur voedselgebrek. In 1996 sloot het communistische regime de noordoostelijke regio hermetisch af van de buitenwereld om Pyongyang van voedsel te kunnen blijven voorzien. De aanleiding was dat Rusland zijn exporten rigoureus had teruggeschroefd; energieleveranties liepen terug met 75 procent, ook kunstmest werd niet meer geleverd. Tot overmaat van ramp werd het land juist in die periode geteisterd door droogte en overstromingen. De blokkade duurde meer dan twee jaar. Het aantal doden schat Andres Natsios, auteur van ‘The Great North Korean Famine’ op 2,5 tot 3,5 miljoen slachtoffers op een bevolking van 23 miljoen. Deze hongersnood, ook wel bekend als ‘The March of Suffering’, heeft de bevolking volledig getraumatiseerd. Volgens Natsios heeft het regime hierdoor ernstig aan gezag ingeboet en raakte ook de bevolking ervan overtuigd dat zij niet langer deel uitmaakte van een ‘superieure’ beschaving. China sprong in 1993 bij, maar werd zelf al snel geconfronteerd met tegenvallende graanoogsten. Sindsdien kent het land zo’n driehonderd voedselmarkten van boeren die zelf hun producten verkopen.
In Pyongyang, destijds een metropool van meer dan drie miljoen inwoners, moet de situatie naargeestig zijn geweest. Volgens The New Yorker bleef de stad al die jaren een soort Potemkin metropool van standvastig socialisme, waarbij daklozen en hongerenden dagelijks hardhandig uit het straatbeeld werden verwijderd door militairen, terwijl het partijkader keurig zijn rantsoen vers eten kreeg. Na 1998 raakte de toestand weer genormaliseerd, maar nog altijd heerst er voedselschaarste. In 2016 gingen Anna Fifield, Linda Davidson en Jason Aldag van The Washington Post in de Noord-Koreaanse hoofdstad poolshoogte nemen. Ze ontwaarden nieuwe hoogbouw, amusementsparken en zwembaden, maar in de buitenwijken zagen ze mensen nog altijd honger lijden. Ook de hoogbouw vonden ze allerminst aantrekkelijk. Voortdurend viel de elektriciteit uit, en vastzitten in een lift is geen pretje. De rest schreef ik in mijn boek ‘The toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ (2016). Met het voorbeeld van Pyongyang maakte ik duidelijk dat een stad een achterland nodig heeft voor voedsel, energie, grondstoffen en water. Zonder wingewest sterft een stad in hele korte tijd. Dit gegeven ligt aan de basis van de spanningen tussen Noord- en Zuid-Korea en de Verenigde Staten, met een kernwapencrisis als inzet.
Gelezen in ‘Koninkrijk vol sloppen’ (2010) van Auke van der Woud:
Tussen 1870 en 1900 groeiden de steden in het westen van Nederland ineens als kool. Amsterdam, aldus historicus Auke van der Woud in ‘Koninkrijk vol sloppen’ (2010), kreeg in drie jaar tijd, tussen 1880-1883, liefst 100.000 nieuwe inwoners erbij. De instabiliteit van die instroom was overigens wel groot, want tegelijk vertrokken er 70.000. Een positief saldo dus van 10.000 nieuwe Amsterdammers elk jaar. Nederland volgde in dat opzicht industriële grootmachten als Engeland en Duitsland. In die tijd ontstond het beeld van de grote stad als een gezwel dat op zijn landelijke omgeving parasiteert. De trek naar de stad werd zelfs rechtstreeks in verband gebracht met de landbouwcrisis. Volgens Van der Woud hadden die twee tendensen maar zeer gedeeltelijk met elkaar te maken gehad, maar het beeld was geboren en het bleek onweerstaanbaar: steden waren hongerige octopussen die het platteland verslinden en globalisering werd als de zondebok gezien. Allerlei marxistische en socialistische theorieën circuleerden die steden gingen zien als puur economische verschijnselen. Kritische intellectuelen keerden zich tegen de grote stad. De bezorgdheid over de stedengroei en de nieuwe stedelijke samenleving was volgens Van der Woud overigens typisch Europees, want in Amerika waren weinig critici te vinden die de grote stad als een tumor beschouwden.
Van der Woud wijst erop dat de wetenschappelijke onderbouwing van de parasiterende grootstad met name geleverd werd door Darwins evolutietheorie. Steden werden, net als planten en dieren, als organismen gezien die zich ontwikkelden tot een steeds hogere complexiteit. Er was sprake van een ‘survival of the fittest’. Volgens negentiende eeuwse geografen en economen kostte die stedelijke groei veel energie: energie die steden, net als bomen en planten, via infrastructuur uit hun omgeving naar zich toe zogen. Het beeld van de grootstad als vraatzuchtige monster was geboren. Maar Van der Woud stelt in zijn boek daar een heel ander beeld tegenover. Dat beeld is in de eerste plaats cultureel, niet economisch. De grootstad, schreef hij, was voor veel mensen in de eerste plaats een zintuiglijke ervaring en juist daarin school een grote aantrekkingskracht. “Grote stad, wereldtentoonstelling van snoep, machines, schrijfpapier, geplukte eenden, meikaas, glaswerk, strohoeden, kamizolen, rubberen slangen, taarten en lakense jassen.” Eind negentiende eeuw was de metropool de plaats waar de moderne beschaving werd geboren. Wonen in een stad, dikwijls klein, benauwd en vierhoogachter, was voor de meeste mensen een geschenk uit de hemel.
Gelezen in ‘Triumph of the City’ (2011) van Edward Glaeser:
De opbloei van Singapore was niet mogelijk geweest zonder de airco. De stichter van de stadstaat Lee Kwan Yew schreef in 1965 airconditioning zelfs voor in alle overheidskantoren om zo een efficiënte overheidsbureaucratie te kweken. Lees hierover Katy Lee in Vox van 23 maart 2015 (‘Singapore’s founding father thought air conditioning was the secret to his country’s success’). In Dubai ervoer ik onlangs hetzelfde. Inwoners van deze moderne woestijnstad verkeren uitsluitend in gekoelde ruimtes zonder ook maar één moment de hitte buiten te hoeven verduren. Zelfs auto’s fungeren hier als gekoelde cellen, meer nog dan als transportmiddel. Zonder airco zouden zulke megasteden nooit van de grond zijn gekomen, hun economieën niet zo succesvol zijn geweest. Dit is ook wat de econoom Edward Glaeser schreef over de Amerikaanse steden in de zuidelijke staten in zijn ‘Triumph of the City’. Glaeser: “The rise of the American Sunbelt in the postwar period owes much to the availability of cheap, cool air.” Airco is een regelrechte doorbraak, vergelijkbaar met de introductie van de lift eind negentiende eeuw. Maar het betekent wel een enorme aanslag op het energieverbruik op aarde, ook nog eens precies op de plaatsen waar water vaak uiterst schaars is. Stel dat alle Afrikaanse en Indiase steden de komende decennia uitgroeien tot succesvolle megasteden door massaal gebruik van airconditioning, wat betekent dit dan voor het totale energie- en waterverbruik?
Wanneer Glaeser een schatting probeert te maken van alle CO2-uitstoot door huishoudens, dan telt hij alle emissies bij elkaar op die verband houden met autorijden, elektriciteitsverbruik, verwarming en koeling, en voegt daar openbaar vervoer aan toe. Het hoeft niet te verbazen, schrijft hij, dat steden beduidend groener zijn dan buitenwijken of het platteland. Maar de verschillen tussen metropolitane gebieden zijn nog groter. “Coastal California is by far the greenest part of the country. The Deep South is by far the brownest.” De kloof tussen het warme zuiden en het gematigde noorden van de VS is zelfs dramatisch. En New York blijkt een van de groenste steden, ook door zijn enorme omvang en dichtheid. Airconditioning is hier de onderscheidende factor. Eigenlijk, concludeert Glaeser, zouden metropolen in de gematigde zone veel sneller moeten groeien dan die in de hete, droge Sunbelt. Dat ze dat niet doen wijt hij aan het restrictieve ruimtelijke beleid in de eerste. Steden in de gematigde zone willen niet groeien en ook niet verdichten, ze koesteren het platteland, wijzen migranten af, kiezen liever voor spreiding. Afwijzing van stedelijke groei beschouwen ze zelfs als duurzaam. Wat een misvatting. En zo groeien uitgerekend de woestijnsteden, waar airco aan een snelle opmars bezig is en waar drinkwater uitgeput raakt.
Gehoord in Novotel, Amsterdam, op 6 juli 2017:
Vorige week opende het Amerikaanse Equinix zijn derde datacenter op Science Park in Amsterdam, goed voor liefst 120.000 servers. De dag erna organiseerde Vastgoedjournaal een seminar over de snel expanderende markt voor datacenters in Nederland in het Amsterdamse Novotel. Was het toeval? Buck Consultants presenteerde er zijn marktverkenning. Die loog er niet om. Amsterdam, aldus Maurice Kuipers, staat in de top vier van Europese steden met concentraties van datacenters. In energieverbruik gemeten staat Amsterdam, na Londen, zelfs op plaats twee. Met 17% groei per jaar groeit de Nederlandse hoofdstad ook nog eens sneller dan zijn concurrenten (Londen, Frankfurt en Parijs). De markt zelf groeit exponentieel. De komende vijf jaar wordt rekening gehouden met een verdriedubbeling van het wereldwijde dataverkeer. Liefst 98% van de groei in Nederland, voorspelt Buck Consultants, zal plaatsvinden in Amsterdam. Alleen zogenoemde hyperscales zullen zich buiten de hoofdstad vestigen. De komende vijf jaar is dat niet meer dan één. Het succes van Amsterdam hangt sterk samen met de aanwezigheid van AMS-IX bij NIKHEF: de grootste internetknoop ter wereld in de Watergraafsmeer. Verder is de redundantie van het Nederlandse elektriciteitsnet van superieure kwaliteit en is Schiphol, waar de logistieke sector snel digitaliseert, wel heel nabij. Datacenters zijn een vestigingsvoorwaarde voor de nieuwe digitale economie. Door deze nieuwe infrastructuur verandert Amsterdam in een mondiale Techhoofdstad, met Londen, Parijs en Frankfurt. Heeft iemand dit in de gaten?
Zeker, datacenters slurpen energie. Nu al zijn DC’s in Amsterdam goed voor 11 procent van alle energie die bedrijven in de regio verbruiken. De capaciteit van het regionale energienet echter zit helemaal aan zijn plafond. Daar komt bij dat klanten van datacenters in toenemende groene stroom eisen. Zelf werken ze hard aan betere prestaties van hun servers. Niettemin doemt hier een groot en urgent probleem op, dat dit keer niet met ruimtelijke spreiding zal zijn op te lossen. Datacenters laten zich namelijk niet verplaatsen. De snel groeiende energiebehoefte zal dit keer in de Amsterdamse regio moeten worden opgevangen, in de vier clusters van datacenters die zich er razendsnel vormen: Amsterdam Science Park, Amsterdam Zuidoost, Amsterdam Westpoort en de Haarlemmermeer. Precies hierop wees René Buck als dagvoorzitter bij zijn moderatie van de middag in het Novotel: Amsterdam is de nieuwe Nederlandse Mainport, hierin moet de komende jaren fors worden geïnvesteerd. Waarbij hij refereerde aan het recente advies van de Raad voor Infrastructuur en de Leefomgeving: ‘Mainports voorbij’ (2016). Werd dit in Den Haag vorig jaar nog weggehoond, in het Novotel in Amsterdam was de stemming heel anders. Dit jaar vestigden Netflix en Uber zich in Amsterdam; Oracle telt nu al 400 medewerkers; bij Booking.com gaat het om 2800 mensen. Jeroen Lokerse van Cushman & Wakefield zei het laatst in de krant: “Wij Nederlanders zien die kwaliteiten van de stad niet altijd zo, maar millennials, de bron van talent bij technologiebedrijven, zien Amsterdam als de beste stad om te wonen en te werken in de wereld.” (Het Parool 13 mei 2017) Brainport in Eindhoven is goed, maar de echte mainport van de toekomst ligt in en rond de Watergraafsmeer.
Gelezen in Het Parool van 11 maart 2015:
Alweer bijna vergeten. Op 27 maart 2015 legde een stroomstoring een groot deel van Noord-Holland plat. De oorzaak was een probleem in een hoogspanningsstation van Tennet in Diemen. Verkeerslichten werkten niet meer, mensen zaten vast in de lift, treinen vielen uit, vliegtuigen bleven aan de grond, geldverkeer was onmogelijk, ziekenhuizen schakelden over op noodstroomvoorzieningen; datzelfde gold voor de radio en televisie-studio’s in Hilversum en …. datacenters. Een miljoen huishoudens in en rond Amsterdam had urenlang geen stroom. Nog maar kort daarvoor, op 11 maart, had het Parool een bericht over de snelle toename van het stroomverbruik in uitgerekend deze regio geplaatst. Dat kwam, aldus de krant, met name door de vele nieuwe datacenters en ICT-bedrijven die zich op dit moment in en rond de hoofdstad vestigen. Tussen 2010 en 2013 was sprake van een groei van liefst 15,8 procent.
De gegevens waren opmerkelijk. Dit is wat ik las: de totale ICT-branche in Nederland verbruikte in 2013 in totaal 2,7 miljoen kilowattuur aan stroom – evenveel als het verbruik van 900.000 huishoudens. Bijna de helft daarvan (43%) werd verbruikt in de provincie Noord-Holland. Ter vergelijking: in Zuid-Holland is dit aandeel slechts 12,7 procent. In Rotterdam, Den Haag en Utrecht daalde het nota bene, in Den Haag zelfs met een vijfde. Brabant werd niet genoemd. Van alle stroom die Noord-Holland verbruikt gaat nu al 9,4 procent naar de ICT-sector. Het verschil met de rest van Nederland wordt snel groter. Aan de cijfers van het veranderende stroomverbruik zie je dat de Amsterdamse regio binnen Nederland steeds meer als het economische trekpaard fungeert en hier en daar zelfs de trekken krijgt van een Silicon Valley. De grote gangmaker is de Amsterdam Internet Exchange, een van de belangrijkste internetknooppunten ter wereld. In dit licht bezien is de kwetsbaarheid van de stroomvoorziening zoals op die 27ste maart 2015 een majeur punt van aandacht. Nu nog glasvezel. En, vanwege de opslingering, een grotere maatvoering van de stad.
Gelezen in NRC Handelsblad van 1 november 2013:
Een mooi verhaal. De 27-jarige Luise Neumann-Cosel woont in Berlijn. Ze voerde afgelopen twee jaar actie voor democratisering van het stroomnet in en rond de Duitse hoofdstad. Beter gezegd, ze wil geen atoomenergie. In plaats van te demonstreren richtte ze een coöperatie op die meedingt naar de concessie voor de energievoorziening van Berlijn. Die komt in 2014, na twintig jaar, vrij. ‘BurgerEnergie Berlin’ denkt 100 miljoen euro nodig te hebben om het net van Berlijn te kopen. Vorige maand had ze al acht miljoen binnen via haar leden. “Als burgers het stroomnet in handen hebben, kunnen we overschakelen naar duurzame energie en tegelijkertijd de winst die nu naar aandeelhouders gaat, investeren in meer groene stroom of uitkeren aan de leden.” BergerEnergie Berlin wil ‘een eerlijke regionale kapitaalbelegging’ voor burgers zijn. Net als andere energienetten is het Berlijnse elektriciteitsnet door de overheid geprivatiseerd. De kans bestaat nu dat de inwoners na twintig jaar het net weer terugkopen en zelf in beheer nemen.
Hoe reageerde het stadsbestuur? Begin november werd in Berlijn een referendum over het stroomnet gehouden. Neumann-Cosel won overtuigend, maar de opkomst bleek te laag; haar burgerinitiatief kwam 21.000 stemmen tekort. Toch kan haar initiatief grote invloed hebben op de politiek, al was het maar grootstedelijk. Er zijn nu al regio’s in Duitsland die honderd procent groene stroom leveren. Sommige steden – München, Frankfurt – lopen daarin voorop. Maar Neumann-Cosel gaat verder. Ze wil zelfs geen stroom meer van windparken in zee. Die produceren, zegt ze, energie op de plek waar niemand die nodig heeft. Er moeten miljarden worden geïnvesteerd om die zogenaamd groene energie te transporteren. Ze gelooft in zonne-energie en in warmte-krachtkoppeling. Haar streven is een decentrale energieopwekking en een democratisering die veel verder reikt dan energieafname alleen. “De hele stad praat nu over energiepolitiek.” Berlijn moet een polis van burgers worden.
Gehoord op 22 april 2012 tijdens vlucht Amsterdam-Moskou:
Mijn medepassagier was een Canadees, afkomstig uit Calgary. Hij was op weg naar West-Siberië. Om naar olie te boren. Het was voorjaar, dus het werk ging weer beginnen. Ik schatte hem zeker vijftien jaar jonger dan ik. Tot eind juli zou hij daar blijven, in een stad van amper 200.000 inwoners aan de rivier de Ob. Dertig jaar geleden was daar nog niets. Als je de stad uit reed zag je nog steeds helemaal niets, in alle richtingen zeker vier uur lang geen woning of boerderij te zien. Het deerde hem niet. Calgary was weliswaar een grote stad, maar Canada was immens groot en met zijn 35 miljoen inwoners overwegend leeg want dunbevolkt. In West Siberië verbleef hij al vijf jaar, zes maanden daar, zes maanden bij vrouw en kinderen thuis. Het was zijn laatste jaar. Hij had er genoeg van, al zou hij zijn leven lang naar olie blijven boren. Er was immers meer dan genoeg olie in de wereld, zeker in Oost-Siberië, waar de grootste velden ter wereld lagen. Boortechnieken – zijn specialisme – verbeterden snel, waardoor bijvoorbeeld ook in China oliewinning binnen bereik zou komen. Dat moest ook wel, want de olieconsumptie in de wereld stijgt snel, heel snel.
Moskou vond hij een bizar grote stad die geplaagd wordt door wilde verstedelijking. De sprawl rond Amerikaanse steden, zei hij, verbleekt vergeleken met die rond Moskou. De verschillen tussen stad en land zijn in Rusland ook extreem. En net als in de Verenigde Staten is de middenklasse weggevallen en wordt de groeiende stedelijke onderklasse aan zijn lot overgelaten. Het land is groot en rijk en kan met gemak in zijn eigen behoeften voorzien. Het bezit olie en grondstoffen in overvloed, er zijn enorme zoetwatervoorraden en ook aan hout is geen gebrek. De bevolking krimpt weliswaar, maar is omvangrijk, werkt hard en is geschoold en geëmancipeerd. Het enige wat Rusland neerdrukt is de corruptie, de gebrekkige organisatie en vooral de extreme verschillen in rijkdom. Waarom, vroeg mijn Canadees zich af, laten de Russen zich door een kleine minderheid als slaven behandelen? Vergeleken bij Rusland en Amerika vond hij Europa een toonbeeld van beschaving. De Europese steden waren in zijn ogen prettig, ontspannen en fijn om in te leven. Amsterdam vond hij geweldig. Iedereen wandelt of fietst er. Zijn vrouw is dol op Amsterdam. Hun trouwdag hebben ze er gevierd. Daarna waren ze doorgevlogen naar Rome. In Rome, besloten ze, zouden ze wel willen wonen, maar ook in Amsterdam “Bij mooi weer zit iedereen gewoon buiten te genieten in de zon.” In Amerika draait alles om de klok, is iedereen voortdurend aan het werk, bezig om op tijd op zijn afspraak te komen. In Rusland ook. Maar niet in Amsterdam. En Amsterdam, voegde hij eraan toe, is opgeruimd, zo netjes, zo schoon.
Gelezen in NRC Handelsblad van 19 maart 2011:
Het grote vraagstuk van steden is hun energievoorziening. Natie-staten proberen in de energiebehoefte van hun inliggende steden te voorzien, maar ze bedrijven daartoe veelal riskante geopolitieke spelletjes. Soms zijn ze zelfs hoogmoedig en willen ze niet minder dan ‘de gasrotonde van Europa’ zijn; daartoe bouwen ze een Eemshaven vol met kolengestookte elektriciteitscentrales (?). Steden daarentegen willen liever in energetisch opzicht autarkisch zijn. Windenergie wordt daarom door hen omarmd, maar soms ook kernenergie. De Japanse steden hebben sterk de voorkeur voor de laatste optie. Vandaar al die kerncentrales langs de Japanse kust. Niet handig als daar jaarlijks tsunami’s op de oevers beuken, maar begrijpelijk is het wel: juist de oostkust van Japan is dichtbevolkt. Daar bevinden zich de grootste steden: Tokio, Kobe, Osaka, Kyoto, Nagasaki.Vijfenvijftig kerncentrales wekken er 35 procent van de stroom op.
Bij mij rees de vraag waarom niet alle Japanse kerncentrales aan de veilige westkust gebouwd zijn. Daar heb je geen tsunami’s. NRC Handelsblad gaf afgelopen weekeinde indirect een antwoord op die vraag. Het is de Japanse geografie die dit verhindert. Het langgerekte land kent een vrij ondoordringbare, bijna tropische bergketen. ‘Er zijn amper hoogspanningsverbindingen over en weer.” Kerncentrales aan de Japanse Zee zouden hun opgewekte energie over die bergketens naar de steden moeten transporteren. Dat doen ze dus niet. Je zou daarom nog verder willen gaan en willen voorstellen: waarom bouwen de Japanners niet hun steden aan de westkust, in plaats van aan de gevaarlijke oostkust? Het voorstel is even absurd als het voorstel om de hele laaggelegen Randstad te verplaatsen naar de hogergelegen zandgronden achter de IJssel. We weten allemaal dat er eens een vloedgolf kan komen, een dodelijke combinatie van springtij, westerstorm en hoge rivierenstanden. Toch zal iedereen je glazig aankijken als je het zegt.
reacties