Stad als evolutionaire versneller

On 30 augustus 2013, in wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in The New York Times van 22 augustus 2013:

Onder de kop ‘As Humans Change Landscape, Brains of Some Animals Change, Too’ berichtte The New York Times afgelopen week over geruchtmakend onderzoek van evolutionair biologen van de Universiteit van Minnesota. Wat blijkt? Bij een aantal dieren, waaronder muizen en vleermuizen, is de hersenomvang groter wanneer ze in steden leven. Het verschil tussen de hersenomvang van dieren in de stad en dieren op het platteland blijkt bij sommige soorten liefst 6 procent te zijn. Zo’n verschil is significant. Die grotere hersenomvang betekent dat ze slimmer zijn en zich gemakkelijker aan hun omgeving weten aan te passen. Dit is volgens de onderzoekers ook verklaarbaar. Steden zijn complexe omgevingen. "Animals colonizing cities and towns have to learn how to find food in buildings and other places their ancestors hadn’t encountered." Conclusie: door het landschap te veranderen bespoedigen mensen de evolutie van dieren.

De onderzoekers zouden graag vergelijkbaar onderzoek willen doen in andere grootstedelijke gebieden in de wereld. De staat Minnesota is ook niet echt grootstedelijk te noemen. Misschien zijn de hersenen van muizen in Tokio (30 miljoen inwoners) wel groter nog dan die van hun soortgenoten in Minneapolis-St. Paul (3 miljoen inwoners). En ook roept het de vraag op of niet ook de hersenen van mensen zoals u en ik groter worden wanneer we in echt grote steden gaan leven. Zijn de hersenen van mensen in metropolen echt het allergrootste? Dat zou betekenen dat mensen in grote steden als gevolg van de grotere complexiteit en de vele prikkels over het algemeen slimmer zijn dan op het platteland. De grote stad als evolutionaire versneller.

Tagged with:
 

Blokje om

On 28 augustus 2010, in wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Elk jaar Darwinjaar’ (2010) van Tijs Goldschmidt:

Afgelopen week kreeg ik via de post een exemplaar van Tijs Goldschmidt’s Eindhoven University Lecture 16 december 2009  toegestuurd, met voorin een opdracht van de auteur. Goldschmidt spreekt van een ‘’blokje om’ in zijn lezing, dat te danken zou zijn aan mijn uitnodiging van destijds aan hem om voor het Forum voor Stedelijke Vernieuwing een lezing te houden over Darwin & The City. Die wonderlijke confrontatie in de Tijgerzaal van Artis tussen de evolutiebioloog Goldschmidt en de beide stadsecologen van Amsterdam, Martin Melchers en Remco Daalder, staat me nog helder voor de geest. Dus nu het weekeinde is aangebroken en de ambtelijke stukken even terzijde kunnen worden geschoven, zoek ik naar zijn ‘blokje om’ in de tekst. Al op de eerste bladzijde vind ik het. Het is te aardig om, zeker na de genoten vakantie, hier niet te citeren.

“Tijdens een reis een mooi, gek of bijzonder dier tegenkomen is meestal voldoende om mijn sluimerende evolutionaire belangstelling in volle hevigheid tot leven te wekken, maar zelfs een stadswandeling kan voldoende zijn. Zoveel vragen als een blokje om kan oproepen. Hoe is het mogelijk dat mensen in staat zijn relatief vreedzaam samen te leven in een miljoenenstad? Hoe kan het dat mensen, doorgaans zonder elkaar de hersens in te slaan, over het bomvolle Damrak in Amsterdam lopen? Of door de Kalverstraat, die ellenlange darm met winkeldivertikels waarin je boodschappen kunt doen. Chimpansees zouden dat nooit kunnen. Er zijn onvoldoende chimpansees op aarde om dit sowieso onwenselijke experiment uit te voeren, maar vast staat wel dat zij elkaar zouden aanvliegen en gillend gek zouden worden van chronische stress wanneer zij in dergelijke aantallen van punt a naar punt b zouden worden gestuurd. Homo sapiens is een afwijkende primaat en verontrustend succesvol als je alleen al kijkt naar het aantal individuen. Ik beweer zeker niet direct onderbouwde verklaringen te kunnen spuien voor de verschillen tussen mensen en hun nauwste verwanten, maar ik ben erg geneigd tot een evolutionaire benadering van dergelijke vragen.” Laat Werner Herzog het niet lezen.

Tagged with:
 

Cichlydisch

On 19 februari 2010, in theorie, by Zef Hemel
Gelezen op Evolutie.blog.com van 2 oktober 2000:
 
Vandaag ontmoette ik Marc Hanou. Ook hij was bij de lezing van Tijs Goldschmidt (Darwin in the City) aanwezig geweest. Hem was vooral het verhaal over de cichlyden bijgebleven. Cichliden zijn vissen en vormen ecologisch en evolutionair een buitengewoon succesvolle familie, die voornamelijk in de grote meren van Afrika en de rivierstelsels van Zuid- en Midden-Amerika vele soorten telt. Zelf heeft Marc een speciaalaquarium, geschikt voor cichlyden, vertelde hij me, en eigenlijk vindt hij dat elke planoloog een cichlydisch agquarium zou moeten hebben. Wablief?
Wat hem en mij in de lezing trof was de snelle verandering van soorten cichlyden door sexuele selectie. Ook stadsecoloog Remco Daalder had daar die gedenkwaardige avond aan gerefereerd. Thuis zoek ik het op. Op evolutie.blog.com vind ik een tien jaar oude, maar niettemin boeiende passage over de evolutie van cichlyden. Ik lees:
"De onderzoekers hebben ontdekt dat vissen met verhoogde roodgevoeligheid in water van meer dan 3 meter diep leven en de blauw-gevoelige individuen in water van minder dan 3 meter. Dit heeft te maken met de selectieve absorptie van licht in water en wordt bepaald door de diepte en eigenschappen zoals helder of troebel water. Het bijzondere van de situatie is dat de cichliden voorkeur hebben voor water met een bepaalde diepte, waardoor een ruimtelijke scheiding ontstaat. Tel daar bij op de verschillende voorkeuren van vrouwtjes (sexuele selectie) en je hebt ideale omstandigheden voor het ontstaan van twee soorten." Er zou zelfs sprake zijn van sympatrische soortvorming. "Dat is soortvorming waarbij individuen van twee populaties elkaar wel tegen kunnen komen, maar de kans daarop is kleiner omdat ze binnen hun verspreidingsgebied lokale ruimtelijke voorkeuren hebben."
 
Zou dit ook bij mensen kunnen gebeuren? Dat dus stadsmensen zich ruimtelijk scheiden van plattelandsmensen en dat bij sexuele selectie onder de stadsmensen zich versneld nieuwe soorten zullen vormen. Een soort van verhevigde evolutie dus. Zou dat de redding van de mensheid kunnen zijn?
Tagged with:
 

Pril

On 6 februari 2010, in theorie, by Zef Hemel
Gehoord in de Tijgerzaal van Artis op 3 februari 2010:
 Tijs Goldschmidt met een Nyemwezibeeld uit Tanzania    Foto Vincent Mentzel
Tijs Goldschmidt hield afgelopen week een fascinerende lezing over ‘Darwin in the City’. In de Tijgerzaal van Artis vertelde hij aan de leden van het Forum voor Stedelijke Vernieuwing over Darwins evolutietheorie. Of eigenlijk, zei hij, moeten we spreken van een hele reeks van samenhangende theorieën rond evolutie van het leven die gegroeid is sinds Charles Darwin zijn ‘On the Origin of Species’ naar buiten bracht. En Darwin, moesten we weten, had zelf nooit het woord ‘evolutie’ in de mond genomen; hij sprak hoogstens van modificatie (modification). Goldschmidt memoreerde dat Multatuli veelvuldig over Darwin voordrachten heeft gehouden en dat de negentiende eeuwse schrijver vast en zeker maar wat graag bij deze avond aanwezig had willen zijn zo hij nog geleefd had. Het was een mooi begin van een intrigerende rede.
We gingen miljoenen jaren terug in de tijd en beseften dat het verschijnsel mens als stadsbewoner slechts een tijdperk beslaat van een paar milimeter op een tijdschaal van vele kilometers leven op aarde. Duizenden jaren lang was de mens niets anders dan een jager-verzamelaar geweest; veel van de eigenschappen van de stedeling verwijzen nog altijd naar die lange voorgeschiedenis, zoals het feit dat mensen nog altijd niet in staat zijn sociale verbindingen aan te gaan met meer dan honderdvijftig mensen in hun omgeving – een aantal dat gelijk is aan de leden van een primitieve stam -, waarmee hij verwees naar de theorie van de Britse antropoloog Robin Dunbar, ook wel bekend als ‘Dunbar’s number’. De stadsbewoner kiest zijn eigen honderdvijftig, de rest negeert hij. Dat negeren, aldus Goldschmidt, is een vermogen dat de stedeling ontwikkeld heeft sinds hij in steden woont. Geen enkele verwante soort zou in miljoenensteden kunnen overleven. Chimpansees bijvoorbeeld zouden er gek worden. Het feit dat het de mens zo snel lukt getuigt van een groot aanpassingsvermogen, maar het achterliggende genetische gedrag dateert dus nog van duizenden jaren her. En ook het feit dat een mens zich kan voeden met zoveel verschillende bronnen – eieren, planten, zaden, dieren, vruchten – stelt hem als geen ander levend wezen in staat in zeer diverse milieus te overleven. Goldschmidt toonde de vele verschillende ingrediënten van de rijke Chinese keuken, waaronder levende kikkers. Het was overtuigend bewijs.
We zagen tijdschalen waarop soorten zich ontwikkelden; die ontwikkelingen schijnen in bepaalde perioden versneld te zijn gegaan, dit zijn de zogenaamde transitieperiodes. Maar versnelde transities kunnen zich ook in de ruimte voltrekken. Zo had Darwin gesteld dat de extreme soortenrijkdom op de Galapalos Eilanden verband moest houden met het isolement. Vogels waren sporadisch naar het volgende eiland gevlogen, waar zij in een nieuwe omgeving terecht waren gekomen; zo had het aantal soorten zich snel opgebouwd. Goldschmidt toonde enkele transities: het waren fossielen van vreemde overgangsverschijnselen. De theorie dat alle leven vanuit zee zou zijn ontstaan, waarna het aan land was gekomen of voor het luchtruim koos, illustreerde hij met fraaie beelden als gevleugelde vissen en reptielachtige zeemonsters, gevonden in het noorden van Canada. Bij sommige mensen, zei Goldschmidt, zie je nog een snee onder de oren in de hals – een spoor van kieuwen. En embyo’s van mensen lijken sprekend op die van konijnen, vissen en vogels. Maar er heeft ook landleven bestaan dat vervolgens weer naar zee terugkeerde. Zo zou de walvis – een zoogdier! – ooit de omgekeerde route hebben gevolgd: hij ging van land weer terug naar zee. We zagen een soort van slanke beer over de zeebodem lopen; dat zou een voorloper van de blauwe vinvis zijn geweest. De bewijsvoering hiervoor school in een reeks van skeletten van opeenvolgende soorten die eindigde bij het skelet van de bedoelde zoogdiervis. Ook dit zag er overtuigend uit.
 
Gedurende de lezing voelde ik me nederig worden; ons stedenbouwers, begreep ik, past grote bescheidenheid. De stadsmens is evolutionair gesproken een zeer prille figuur – hij komt net op aarde kijken – en als levend wezen genetisch nog volkomen onaangepast aan de stedelijke omstandigheden. Geen wonder dat het stadsleven zoveel spanning oproept of eigenlijk verbazingwekkend hoe makkelijk wij mensen ons in steden hebben gevestigd. Wij stadsbewoners gedragen ons nog altijd als waren we jager-verzamelaars. Goldschmidt toonde een foto van een aapmens in een savanne alsof we hem vanuit een helicopter spotten. Het was net echt. Cultuur, zei hij, stelt ons in staat om de snelle veranderingen in onze leefomgeving bij te houden – aanpassingen die genetisch duizenden jaren zouden vergen. Dit illustreerde hij met fraaie beelden van jaren zestig mannequins in het Parijse straatbeeld.
De evolutiebioloog eindigde zijn lezing met een verwijzing naar de overleden schrijver-bioloog Dick Hillenius. In ‘Wat kunnen wij van rijke mensen leren?’ (1986) had deze gesteld dat rijke mensen – dat zijn mensen die in staat zijn hun zin door te drijven – zich steevast terugtrekken in grote huizen met veel open ruimte eromheen. Gek. Het lijkt wel het gedrag van de jager-verzamelaar.
Tagged with:
 

Australische vis

On 30 juni 2008, in geschiedenis, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 29 mei 2008:

Een klein nichtje van me is acuut opgenomen in het ziekenhuis. Ze droogde te snel uit. Dezelfde dag valt m’n oog op een passage in ‘The Ghost Map’ van Steven Johnson over de gevolgen van cholera (niet dat m’n nichtje aan cholera zou lijden, gelukkig niet). Op bladzijde 38 lees ik dat die gevolgen neerkomen om dehydratie – snelle uitdroging van het menselijk lichaam. En ik lees verder: "Dying of dehydration is, in a sense, an abomination against the very origins of life on earth. Our ancestors evolved first in the oceans of the young planet, and while some organisms managed to adapt to life on the land, our bodies retain a genetic memory of their watery origin. Fertilization for all animals takes place in some form of water; embryos float in the womb; human blood has almost the same concentration of salts as seawater."

Weer een paar dagen later lees ik in NRC Handelsblad op de wetenschapspagina over de unieke vondst van een fossiel van een vis ergens in het noordwesten van Australië, "de oudste moeder ooit." Het blijkt te gaan om een gefossiliseerd vrouwtje van een 380 miljoen jaar oude pantservis, die in haar buik een embryo draagt aan een haarfijne navelstreng. "De vis, een nieuwe soort, is met afstand het oudst bekende dier waarvan aangetoond is dat ze levende jongen baarde." Australische paleontologen graven al tientallen jaren in de Gogo Rif Formatie in het noordwesten van het immense land. Ooit was dit een koraalrif voor de kust van het oercontinent Gondwana.

Van Vis tot Stedelijk Dier. De mens evolueert snel. Steeds sneller. Om over na te denken. Tijdens de vakantie. Aan zee.

Tagged with: