Gelezen in The New York Times van 22 augustus 2013:
Onder de kop ‘As Humans Change Landscape, Brains of Some Animals Change, Too’ berichtte The New York Times afgelopen week over geruchtmakend onderzoek van evolutionair biologen van de Universiteit van Minnesota. Wat blijkt? Bij een aantal dieren, waaronder muizen en vleermuizen, is de hersenomvang groter wanneer ze in steden leven. Het verschil tussen de hersenomvang van dieren in de stad en dieren op het platteland blijkt bij sommige soorten liefst 6 procent te zijn. Zo’n verschil is significant. Die grotere hersenomvang betekent dat ze slimmer zijn en zich gemakkelijker aan hun omgeving weten aan te passen. Dit is volgens de onderzoekers ook verklaarbaar. Steden zijn complexe omgevingen. "Animals colonizing cities and towns have to learn how to find food in buildings and other places their ancestors hadn’t encountered." Conclusie: door het landschap te veranderen bespoedigen mensen de evolutie van dieren.
De onderzoekers zouden graag vergelijkbaar onderzoek willen doen in andere grootstedelijke gebieden in de wereld. De staat Minnesota is ook niet echt grootstedelijk te noemen. Misschien zijn de hersenen van muizen in Tokio (30 miljoen inwoners) wel groter nog dan die van hun soortgenoten in Minneapolis-St. Paul (3 miljoen inwoners). En ook roept het de vraag op of niet ook de hersenen van mensen zoals u en ik groter worden wanneer we in echt grote steden gaan leven. Zijn de hersenen van mensen in metropolen echt het allergrootste? Dat zou betekenen dat mensen in grote steden als gevolg van de grotere complexiteit en de vele prikkels over het algemeen slimmer zijn dan op het platteland. De grote stad als evolutionaire versneller.
Gelezen in ‘Elk jaar Darwinjaar’ (2010) van Tijs Goldschmidt:
Afgelopen week kreeg ik via de post een exemplaar van Tijs Goldschmidt’s Eindhoven University Lecture 16 december 2009 toegestuurd, met voorin een opdracht van de auteur. Goldschmidt spreekt van een ‘’blokje om’ in zijn lezing, dat te danken zou zijn aan mijn uitnodiging van destijds aan hem om voor het Forum voor Stedelijke Vernieuwing een lezing te houden over Darwin & The City. Die wonderlijke confrontatie in de Tijgerzaal van Artis tussen de evolutiebioloog Goldschmidt en de beide stadsecologen van Amsterdam, Martin Melchers en Remco Daalder, staat me nog helder voor de geest. Dus nu het weekeinde is aangebroken en de ambtelijke stukken even terzijde kunnen worden geschoven, zoek ik naar zijn ‘blokje om’ in de tekst. Al op de eerste bladzijde vind ik het. Het is te aardig om, zeker na de genoten vakantie, hier niet te citeren.
“Tijdens een reis een mooi, gek of bijzonder dier tegenkomen is meestal voldoende om mijn sluimerende evolutionaire belangstelling in volle hevigheid tot leven te wekken, maar zelfs een stadswandeling kan voldoende zijn. Zoveel vragen als een blokje om kan oproepen. Hoe is het mogelijk dat mensen in staat zijn relatief vreedzaam samen te leven in een miljoenenstad? Hoe kan het dat mensen, doorgaans zonder elkaar de hersens in te slaan, over het bomvolle Damrak in Amsterdam lopen? Of door de Kalverstraat, die ellenlange darm met winkeldivertikels waarin je boodschappen kunt doen. Chimpansees zouden dat nooit kunnen. Er zijn onvoldoende chimpansees op aarde om dit sowieso onwenselijke experiment uit te voeren, maar vast staat wel dat zij elkaar zouden aanvliegen en gillend gek zouden worden van chronische stress wanneer zij in dergelijke aantallen van punt a naar punt b zouden worden gestuurd. Homo sapiens is een afwijkende primaat en verontrustend succesvol als je alleen al kijkt naar het aantal individuen. Ik beweer zeker niet direct onderbouwde verklaringen te kunnen spuien voor de verschillen tussen mensen en hun nauwste verwanten, maar ik ben erg geneigd tot een evolutionaire benadering van dergelijke vragen.” Laat Werner Herzog het niet lezen.

Gelezen in NRC Handelsblad van 29 mei 2008:
Een klein nichtje van me is acuut opgenomen in het ziekenhuis. Ze droogde te snel uit. Dezelfde dag valt m’n oog op een passage in ‘The Ghost Map’ van Steven Johnson over de gevolgen van cholera (niet dat m’n nichtje aan cholera zou lijden, gelukkig niet). Op bladzijde 38 lees ik dat die gevolgen neerkomen om dehydratie – snelle uitdroging van het menselijk lichaam. En ik lees verder: "Dying of dehydration is, in a sense, an abomination against the very origins of life on earth. Our ancestors evolved first in the oceans of the young planet, and while some organisms managed to adapt to life on the land, our bodies retain a genetic memory of their watery origin. Fertilization for all animals takes place in some form of water; embryos float in the womb; human blood has almost the same concentration of salts as seawater."
Weer een paar dagen later lees ik in NRC Handelsblad op de wetenschapspagina over de unieke vondst van een fossiel van een vis ergens in het noordwesten van Australië, "de oudste moeder ooit." Het blijkt te gaan om een gefossiliseerd vrouwtje van een 380 miljoen jaar oude pantservis, die in haar buik een embryo draagt aan een haarfijne navelstreng. "De vis, een nieuwe soort, is met afstand het oudst bekende dier waarvan aangetoond is dat ze levende jongen baarde." Australische paleontologen graven al tientallen jaren in de Gogo Rif Formatie in het noordwesten van het immense land. Ooit was dit een koraalrif voor de kust van het oercontinent Gondwana.
Van Vis tot Stedelijk Dier. De mens evolueert snel. Steeds sneller. Om over na te denken. Tijdens de vakantie. Aan zee.
reacties