Parlement der onzichtbaren

On 29 november 2019, in bestuur, filosofie, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 8 november 2019:

Afbeeldingsresultaat voor rosanvallon parlement des invisibles

 

In 2014 tuigde de Franse filosoof Pierre Rosanvallon een project op dat hij ‘Raconter la vie’ noemde. Burgers werd gevraagd over hun alledaagse leven te vertellen. Op die manier wilde de hoogleraar aan het Collège de France tot een ‘narratieve democratie’ proberen te komen. Over zijn methode schreef hij een manifest: ‘Le parlement des invisibles’. Toen ik het las moest ik aan mijn werk in de Amsterdamse Oude Kerk, afgelopen voorjaar, denken. Daar heb ik met tachtig burgers gesproken die ieder mij hun levensverhaal vertelden, en eerder al namen mijn studenten narratieve interviews af met vierenveertig willekeurige burgers in achttien verschillende buurten in de binnenstad. Conclusie van Rosanvallon na al die verhalen: ‘Een indruk verlaten te zijn brengt veel Fransen tot wanhoop.” In de Oude Kerk bekroop mij hetzelfde gevoel. Ik duidde het aan als vervreemding. “Onder vervreemding wordt een onprettig gevoel verstaan, een geestelijke afstand die mensen voelen tot hun omgeving.” Rosanvallon’s narratieve democratie is bedoeld om de bestaande representatieve democratie te vervangen. Die werkt niet meer. Met autoriteit spreken helpt in ieder geval niet. Rosanvallon hoopt op experimenten met burgerjury’s. Mijn voorstel om de binnenstad in achttien buurten te verdelen waarbij in elke buurt bewoners, ondernemers, pandeigenaren onder leiding van een gekozen supervisor over de vorderingen spreken vertoont daarmee overeenkomsten. Met een jaarlijkse oploop in de Oude Kerk om telkens de balans op te maken. Ook een parlement der onzichtbaren.

Rosanvallon voorspelde de gele hesjes. Onlangs werd hij door correspondent Peter Vermaas in NRC Handelsblad daarover geïnterviewd. In ‘Macron is totaal in de war’ schetst de filosoof de chaos waarin het Elysee sindsdien verkeert. Aanleiding is de verschijning van ‘De democratie denken’, de Nederlandse vertaling van zijn nieuwste boek. Kern: wereldwijd zijn steeds meer mensen teleurgesteld in de democratie. Burgers voelen zich niet gehoord. Ze hechten steeds minder aan verkiezingen en wantrouwen de politiek. Oorzaak: “De samenleving laat zich niet meer definiëren door sociale omstandigheden die bepalen wat voor beroep je hebt of hoeveel je verdient, maar eerder door structurerende sociale situaties met een meer individuele relatie tot het bestaan.” Denk daarbij aan eenzaamheid, een grote afstand moeten afleggen naar je werk, geen betaalbare woning kunnen vinden, een echtscheiding meemaken of lijden aan een verwoestende ziekte. Rosanvallon spreekt van fragmentatie en toenemende complexiteit. Op de achtergrond speelt de teloorgang van het technologisch optimisme en het verlies van de aantrekkelijkheid van de grote sociaaldemocratische planningsconcepten van na de Tweede Wereldoorlog. De politiek met zijn doelrationeel handelen werkt niet meer. Ik ben benieuwd naar hoe het afloopt met de Amsterdamse binnenstad.

Tagged with:
 

Een afdaling in de maalstroom

On 1 maart 2019, in boeken, filosofie, politiek, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Waar kunnen we landen?’ (2017) van Bruno Latour:

Afbeeldingsresultaat voor waar kunnen we landen latour

Voor de Franse filosoof Bruno Latour is er geen twijfel mogelijk. In ‘Waar kunnen we landen?’ stelt hij vast dat de rijken op deze aarde de noodlottige klimaatverandering niet langer ontkennen.  Met de uitverkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten op 11 november 2016 werd duidelijk dat de leidende klassen tot de conclusie zijn gekomen “dat er op aarde niet genoeg plaats meer is voor henzelf én voor alle andere mensen.” De elites zoeken nu een goed heenkomen. Een gemeenschappelijke toekomst bestaat niet meer. Dit noemt hij het Nieuwe Klimaatregime. “Iedereen weet nu dat de klimaatkwestie tot de kern van alle geopolitieke issues behoort en dat ze rechtstreeks verbonden is met vraagstukken van onrechtvaardigheid en ongelijkheid.” Waarop hij de vraag stelt waar we kunnen landen. (Wel gek dat ik zijn boek juist in het vliegtuig op weg naar Mexico City las). Verdere globalisering, aldus Latour, heeft geen toekomst meer, maar lokalisering – het tegenovergestelde – ook niet. Immers, we kunnen niet terug in de tijd, want alles is al teveel veranderd, niet alleen de bodem, maar ook de tradities. Het enige wat werkt is een derde attractor buiten het klassieke politieke spectrum zoeken: het aardse. Dat betekent dat we weer kennis moeten verwerven over een hele reeks transformaties: “genese, geboorte, groei, leven, dood, bederf, metamorfoses.” Het subjectieve, het toevoegen van gevoelens aan koele kennis is dringend nodig.

Latour pleit ervoor om de wereld weer ‘bezield’ te maken. Wetenschap moet niet meer gaan over de analyse van productiesystemen: van materiële natuur, maar van verwekkingssystemen: van bezielde natuur. We moeten het ook niet meer over mensen hebben, maar over aardbewoners, dus ook dieren en planten. “Aardbewoners hebben namelijk het netelige probleem dat ze moeten ontdekken hoeveel andere wezens ze nodig hebben om te kunnen voortbestaan.” Wat te doen? Latour antwoordt dat we in de eerste plaats moeten gaan beschrijven: waaruit bestaat het aardse, wat maakt ons voortbestaan mogelijk, waar ben je het meest aan gehecht? Met wie kun je leven? Wie is voor zijn voortbestaan van jou afhankelijk? Met wie zul je de strijd moeten aangaan? Hoe kan een volgorde van belangrijkheid in al die agentia worden aangebracht? Dit beschrijven moet van onderop, via onderzoek, gebeuren. Latour gelooft dat het kan: “Ondanks de gaten die overal door de mondialisering zijn geslagen, waardoor het zo moeilijk is geworden de dingen waaraan we gehecht zijn op te sporen, valt nauwelijks te geloven dat we die klus tegenwoordig niet even goed zouden kunnen klaren.” Dit staat ons de komende tijd te doen: beschrijvingsarbeid voor alle bezielde wezens, het weer oppakken van de kwestie van de gemeenschappelijke wereld. Te beginnen met de binnenstad van Amsterdam.

Tagged with:
 

Dromen als opdracht

On 30 juli 2018, in boeken, filosofie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Expect Great Things’ (2017) van Kevin Dann:

Afbeeldingsresultaat voor kevin dann expect great things

Op 6 mei 1862 om 9 uur ‘s ochtends stierf in Concord, Massachusetts, Henry David Thoreau. De schrijver, 43 jaar oud nog maar, was al een tijdje ziek en hij wist dat zijn einde naderde. Menig vriend kwam hem nog even opzoeken. Die ochtend zeilde hij weg. Kevin Dann schreef een prachtige biografie over de Amerikaanse schrijver en filosoof, auteur van onder andere ‘Walden. Life in the Woods’ (1854). In ‘Expect Great Things’ (2017), verschenen tweehonderd jaar na zijn geboorte, gaat het vooral over Thoreau als mysticus. De wereld, het hele leven, was in de ogen van de schrijver iets wonderbaarlijks, iets dat tot in elk detail was vervuld van raadsels en mysterie. De werkelijkheid, in de eerste plaats de natuur, was vervuld van geesten. Elk seizoen was in de ogen van Thoreau bijzonder, bomen, stenen, schelpen, sterren, ze waren alle goddelijk en ook elk mens was een goddelijk wezen. Poëzie drukte daarom de werkelijkheid beter uit dan proza, vond de schrijver. Woorden zijn als zeldzame planten. Die moet je koesteren. Sympathie was een woord dat hij dikwijls gebruikte. Het was de kunst om betekenis aan je eigen leven te geven. Als iemand zich kon verwonderen over gebeurtenissen en details, dan was het Thoreau. Achter alles lag de mogelijkheid van een nieuw, rijker leven. Thoreau was niet alleen een mysticus, maar ook een optimist.

De wijze waarop de jonge transcedentalist, die goed bevriend was met Ralph Waldo Emerson, zijn korte leven leidde grensde aan pure extase. Het verhaal van Prometheus die het vuur stal van de goden om zo onafhankelijk te worden, boezemde hem al op jonge leeftijd grote belangstelling in. Volgens Dann was Thoreau vooral geïnteresseerd in het vuur opgevat als kennis en beschaving. Hij las veel. Niet minder dan zelf god worden was zijn doel. “The goal in all the mystery traditions was the freeing of the life body from the imprisonment of the physical body, to facilitate clairvoyance of the spiritual world.” Thoreau leefde spiritueel, alsof elke dag nieuw en vol betekenis was. Een ‘thrilled and expectant mood’ die hij cultiveerde bood hem de mogelijkheid om intens te leven. Sociaal leven was niet aan hem besteed. Hij koos bewust voor individualisme en ging liefst uit wandelen, alleen, dan trok hij zich terug in de natuur. Het getuigde van moed, aldus Dann, om je twee jaar op te sluiten in een hut in het bos en uitsluitend de menselijke verbeelding zijn werk te laten doen. Dan ga je pas de werkelijkheid zien. “There is just as much beauty visible to us in the landscape as we are prepared to appreciate, not a grain more.” Dagdromen en verbeeldingskracht helpen mensen om te zien en te ontdekken. Dromen is daarom belangrijker dan observeren. “Our truest life is when we are in dreams awake.” Alles is er al, je moet het alleen leren zien en kennen. Droom daarom het allermooiste en je zult het vinden. “In the long run, we find what we expect. We shall be fortunate then if we expect great things.” Dromen als opdracht. Om na te leven.

Tagged with:
 

Nieuwe werkelijkheden creëren

On 14 april 2018, in wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Metaphors we live by’ (1980) van G. Lakoff en M. Johnson:

Gerelateerde afbeelding

Objectiviteit is een mythe, net zoals subjectiviteit een mythe is. Met mythes is niets verkeerd, ze geven betekenis aan ons leven. Alle culturen gaan uit van mythes, mensen kunnen niet zonder. Aldus Lakoff en Johnson in ‘Metaphors we live by’ (1980). “And just as we often take the metaphors of our own culture as truths, so we often take the myths of our own culture as truths.”  Objectivisme heeft als bondgenoten wetenschappelijke waarheid, rationaliteit, nauwkeurigheid, eerlijkheid, en onpartijdigheid. Allemaal zeer belangrijk. Subjectivisme heeft als bondgenoten emoties, intuïtie, verbeelding, menselijkheid, kunst en een ‘hogere waarheid’. Ook die zijn nodig, objectivisme en subjectivisme elk in hun eigen domein. Dus waarom die angst voor metaforen? Het is, denken Lakoff en Johnson, de angst voor emotie en verbeelding. In de Industriële revolutie ging het Westen steeds sterker leunen op de ratio. De Romantici wezen rationaliteit juist af en hielpen de tegenstelling groot en onoverbrugbaar worden. Daarom komen de twee auteurs met een derde richting: de experiëntialistische synthese. “What the myths of objectivism and subjectivism both miss is the way we understand the world through our interactions with it.” Hoe begrijpen wij ons gedrag door de wijze waarop wij met de wereld interacteren?

Experiëntialistische synthese houdt in dat we ons bewust worden van de metaforen waarmee we leven en wat deze betekenen in ons alledaagse leven; voorts dat we de mogelijkheid hebben om nieuwe metaforen te ontwikkelen; dat we in het schakelen tussen metaforen flexibel worden (‘experiential flexibility’); dat we, ten slotte, betrokken kunnen raken in een oneindig proces van ons leven zien door telkens nieuwe alternatieve metaforen: “engaging in an unending process of viewing your life through new alternative metaphors”. Gedeeltelijk zijn de metaforen waarmee wij leven vastgelegd in rituelen. Door nieuwe metaforen te ontwikkelen zijn we in staat om nieuwe rituelen te introduceren en nieuwe werkelijkheden te creëren: “New metaphors are capable of creating new understandings and, therefore, new realities.” Dit bevrijdende gedachtegoed is nog lang geen gemeengoed, ook niet in de academische gemeenschap. Wat dat betreft is er nog een lange weg te gaan. Maar de mogelijkheden zijn volgens de auteurs schier eindeloos. Wat zijn de nieuwe mythes en metaforen van de ruimtelijke planning?

Tagged with:
 

Niet het beeld, maar de taal

On 4 april 2018, in filosofie, theorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Metaphors we live by’ (1980) van G. Lakoff en M. Johnson:

Afbeeldingsresultaat voor metaphors we live by

Taalkunde en filosofie ontmoeten elkaar in ‘Metaphors we live by’ van George Lakoff en Mark Johnson. Ik las het boek met veel plezier. In een groot aantal korte hoofdstukken halen de auteurs het fundament weg onder de westerse wetenschap en filosofie, namelijk de veronderstelling dat een objectieve or absolute waarheid zou bestaan. Het begint met de vaststelling dat onze taal bestaat uit metaforen. Die hebben lang niet altijd te maken met poëzie, verbeelding of retoriek. We zijn ons er nauwelijks van bewust, maar veel begrippen die we dagelijks gebruiken blijken ontleend aan oorlogsvoeren of aan tijdbeleving. Ook gebruiken we dikwijls metaforen die een oriëntatie of een richting aangeven. Of het zijn ontologische metaforen, waarbij we gebeurtenissen en emoties beschrijven als een ervaring met fysieke eenheden. Ontologische metaforen kunnen zelfs samenvallen met personen: ‘het leven heeft me bedrogen’ of ‘ kanker heeft hem te grazen genomen’. Metaforen blijken nauw samen te hangen met waarden in onze eigen cultuur. Ze beheersen onze taal, zetten ons aan tot actie en beïnvloeden de richting waarin we oplossingen voor vraagstukken zoeken. Metaforen bepalen hoe wij handelen. In elke cultuur is dit weer anders.

Als we arbeid en tijd als hulpbronnen beschrijven, dan gaan we arbeid en tijd ook als zodanig beschouwen. Dat werk ook spel kan zijn, wordt in dat geval lastig. Of dat nietsdoen productief kan zijn, wil er bij ons niet in. Zodra in een gesprek argumenten een rol gaan spelen, krijgt het de trekken van een strijd. Argumenteren in academische kring komt neer op vooronderstellingen aangeven, bewijsvoering zoeken, logische conclusies trekken. Het doel is om te winnen, de prijs tot beter begrip komen. Hier dienen zich verschillende metaforen aan, die alle een andere richting op wijzen: het argument als reis, als container, als gebouw. Als reis: beginpunt kiezen, stappen zetten, ergens arriveren. Als container: een inhoud veronderstellen, ergens gaten in schieten, een betoog dat niet standhoudt, iets dat centraal komt te staan. Als een gebouw: een raamwerk kiezen, iets stort in elkaar, of trilt, een redenering opbouwen, het fundament onder iets vandaan trekken. Ons abstracte denken vertalen we telkens in begrippen die we kunnen vatten. Onze keuze hangt af van ervaringen en van de cultuur waarin we leven. Onze keuze van de metafoor, kortom, heeft grote consequenties. Wat dit alles met ruimtelijke planning heeft te maken? Ook planologen kiezen hun metaforen. Lees de planologische rapporten er maar op na. Die metaforen bepalen tevens onze acties. Hoezo objectief? Onze steden en landschappen zijn de resultante van taal.

Tagged with:
 

Als een detective

On 19 juli 2017, in boeken, filosofie, sociaal, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Together’ (2012) van Richard Sennett:

Afbeeldingsresultaat voor together sennett

Tijd voor de zomervakantie. Even geen nieuwe blogs. Daarom is dit voorlopig mijn laatste. Hij gaat over samenwerken. Mensen zijn zo verschillend, de complexiteit van de samenleving is zo groot, arbeid raakt geflexibiliseerd, organisaties vallen uit elkaar, er zijn steeds minder gezamenlijke rituelen. Daardoor wordt het almaar moeilijker om met elkaar samen te werken. Over het plezier in samenwerken schreef de Amerikaanse socioloog Richard Sennett een boek. In ‘Together’ onderzoekt hij hoe mensen weer contact met elkaar kunnen maken en samen iets ondernemen. Als basis nam hij het idee van de Franse filosoof Montaigne dat wij de ander niet kunnen kennen. Daardoor begrijpen wij elkaar niet. Het enige dat erop zit is elkaar voortdurend te bevragen om zo misverstanden te voorkomen en fout gelopen relaties te repareren. Debat heeft geen zin. Dan neem je vooral stelling en zoek je je eigen gelijk. Dialogische praktijken zijn anders. Die werken het beste als ze empathisch zijn en informeel. Je bent bescheiden, nieuwsgierig naar de ander, staat open voor nieuwe inzichten, beweegt je in een onbekende omgeving. De aanpak is zoekend, je werkt met fragmenten van kennis. Het begint allemaal met goed luisteren. Eigenlijk, aldus Sennett, zouden we allemaal detective moeten zijn.

Sennett moet niets hebben van solidariteit of consensus. Dat leidt maar tot gesloten rijen. We hoeven het ook niet eens met elkaar te zijn om te kunnen samenwerken. Onderling begrip is veel belangrijker. In Norman Thomas (1884-1968), voorman van de Socialistische Partij in de VS, zag hij hoe een leider, net als Montaigne, dialogische praktijken ontwikkelde. Thomas nam niet plaats op een verhoging, maar zocht een plek in de groep, liefst in een cirkel; hij liet mensen nooit stemmen, maar gaf zwijgende mensen het woord; na afloop van bijeenkomsten pakte hij sommige mensen bij de arm; in vergaderingen volgde hij nooit de agenda, maar stond uitvoerig stil bij een of twee agendapunten; gesprekken liet hij zich ontwikkelen en transformeren naar telkens een ander niveau. Al deze procedures, schreef Sennett, waren gericht op informeel problemen oplossen en informeel problemen vinden. Iedereen werd uitgenodigd om te participeren. Thomas’ methode was gericht op ongedwongen plezier. En wat zijn standpunten nu precies waren deed er niet zoveel toe; hem ging het om het horen van zoveel mogelijk verschillende mensen. “For Montaigne, this was the point of dialogics – looking at things in the round to see the many sides of any issue or practice, the shifting focus making people cooler and more objective in their reactions.” Fragmentarisch, zoekend. Net als mijn blog.

Tagged with:
 

What is to be done?

On 25 november 2015, in filosofie, literatuur, by Zef Hemel

Read in ‘The Christal Palace’ (2005) of Peter Sloterdijk:

Peter Sloterdijk’s ‘In the World Interior of Capital’ (Het Kristalpaleis)  is a must read, especially at this very moment, after the events in ‘Paris’ and ‘Brussels’. Sloterdijk’s philosophy of globalization is based on the story of Christal Palace in London, 1851, the first World Exhibition. The building of glass and steel, designed by Joseph Paxton, was an impressive pleasure ground of Western capitalism, luxury, consumerism and power, a temple of pure commercial and decadent Enlightenment. When the Russian novelist Fyodor Dostoyevski visited it in 1862, he was astonished. After years of death camps in Siberia, which he survived, he entered the palace. His awe and loathing got mixed up with his reading of Chernyshevsky’s novel ‘What Is To Be Done?’, published in 1863. An explosive concoction was brewed in his mind. Sloterdijk: “Famous for its time, (and of a resolutely pro-Western tendency), and with consequences that would extend all the way to Lenin, this book announced the "New Man" who, after accomplishing the technical solution to the social question, would live amongst his peers in a communal palace of glass and metal-the archetype of shared accommodation in the East and the West. Chernyshevsky’s culture palace was conceived as a luxury edifice with an artificial climate, in which an eternal spring of consensus would prevail. Here, the sun of good intentions would shine day and night, the peaceful coexistence of everyone with everyone would go without saying.” The Christal Palace became the expression of expansive Western civilization.

So then Dostoyevsky decided to write his ‘Notes fr0m the Underground, published in 1864. The short novel  is about a man living in Saint Petersburg, fulminating against modernity, being very angry with the West. According to Sloterdijk it is the first expression of opposition to globalization, a book on terrorism, hatred, violence and boredom. “The visionaries of the 19th century, like the communists in the 20th century, had already understood that social life after the end of combatant history could only play out in an extensive interior, an interior space ordered like a house and endowed with an artificial climate. Whatever one may understand by the term real history, it should, like its spearheads, sea voyages and expansionist wars, remain the perfect example of undertakings in the open air. But if historical battles should lead to eternal peace, the whole of social life would have to be integrated into a protective housing. Under such conditions, no further historical events could occur, at most household accidents. Accordingly, there would be no more politics and no more voters, but rather only contests for votes between parties and fluctuations among their consumers.” Until 9/11 it seemed this was really the case. Then the terrorists began their attacks. The media loved it. The terrorists know.

Tagged with:
 

De toekomst te lijf gaan

On 28 april 2015, in filosofie, by Zef Hemel

Gehoord aan de Herengracht te Amsterdam op 23 april 2015:

Cosmopolis: The Hidden Agenda of Modernity

Noem het toeval. Twee gebeurtenissen op één dag: iemand vertelde me ‘s ochtends dat de Franse filosoof Bruno Latour afgelopen zaterdag in Utrecht vooral gesproken had over Stephen Toulmin’s ‘’Kosmopolis’ (1990). Later die dag beweerde iemand anders dat mijn opvatting van antifragiele, open planning (‘Beyond Resilience’) lariekoek was. Hij vond het niet wetenschappelijk. Hij bleek natuurkundige. Zijn eigen bijdrage was er een van extrapolaties, feiten en harde cijfers. Ineens zag ik het verband. Om me intellectueel te wapenen haalde ik Toulmin’s meesterwerk na jaren weer uit de kast. Ik liet me verrassen door de actualiteit van diens stellingname, ook na vijfentwintig jaar. In ‘Kosmopolis’ ging de Britse wetenschapsfilosoof op zoek naar de intellectuele houding die wij nodig hebben om de toekomst te lijf te kunnen gaan. Het modernisme als houding leek hem niet langer adequaat. “In plaats van vol vertrouwen extrapolaties te maken naar de sociale en culturele toekomst, zijn we gestrand en weten we niet waar we ons bevinden.” Dit is een tijd, schreef hij, van toenemende interdependentie, culturele verscheidenheid en historische veranderingen. Alles is in beweging. Stabiliteit en uniformiteit willen garanderen werkt dan juist averechts.

Toulmin pleitte hartstochtelijk voor meer speelruimte die wij nodig hebben om diversiteit en aanpassingsvermogen te beschermen. Hij zag een terugkeer naar praktische, lokale, tijdelijke en contextgebonden kennis – voor hem een bewijs dat we het modernisme voorbij zijn. De natiestaat overeind houden of de uniformiteit van de wetenschap bewaken zijn wel het laatste wat we moeten doen, vond hij. Maar tussen de regels door lees je dat hij het ergste vreesde. Hij was bang dat politiek, management en wetenschap het modernisme zouden blijven omarmen. “Als wij denken en handelen blijven onderwerpen aan alle eisen van een niet-herziene moderniteit – strengheid, nauwkeurigheid en systematiek – dreigen wij onze ideeën en instellingen niet stabiel maar star te maken, en niet in staat te zijn ze op een redelijke manier te wijzigen in overeenstemming met de andere eisen van nieuwe situaties.” Nu, vijfentwintig jaar later, is wat hij vreesde bewaarheid. Daarom nog een citaat: “In een tijd van interdependentie en historische veranderingen zijn stabiliteit en duurzaamheid alleen niet genoeg.” Duidelijk nu? We moeten verder durven springen.

Tagged with:
 

Alice

On 21 februari 2015, in filosofie, planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Alice in Wonderland’ (1872) van Lewis Caroll:

 

Volgens Philipp Hubl was Lewis Caroll behalve de schrijver van ‘Alice in Wonderland’ ook een logicus en een filosoof. In ‘Volg het witte konijn’ (2014) stelt hij dat Caroll in zijn populaire kinderboek allerlei filosofische raadsels heeft gecreëerd. Voor hem reden om het Wonderland van Alice te gebruiken als inleiding tot de wondere wereld van de filosofie. De vraag die hij zich stelt is:  “Verwonderen of begrijpen: wat is filosofie?”  om vervolgens Aristoteles te citeren die gezegd zou hebben dat verwondering het begin is van alle filosofie. Ik moest eraan denken toen ik vorige week de vierde editie van De Nieuwe Wibaut opende, de praktijkleergang voor ambtenaren van de gemeente Amsterdam. Die opening vond grappigerwijze plaats in de televisiestudio’s van Endemol in Amsterdam Zuidoost. Verwondering, dacht ik, is het begin van alle goede planning.

Vanzelfsprekend is die gedachte overigens allerminst. Veel planologen verwonderen zich niet over de wereld om hen heen. Op voorhand weten ze de antwoorden al. Planning is voor hen het uitbannen van elk toeval. Maar in De Nieuwe Wibaut stappen de deelnemers in een hoogst onzekere wereld, die voortdurend verandert. Die vreemde wereld lijkt meer op de realiteit dan de saaie werkelijkheid van volwassenen. Net als Alice stellen ze heel veel vragen, gebruiken hun fantasie, handelen in vrijheid, stellen zich van alles voor, passen zich aan vreemde situaties aan, zetten het gelukkige toeval naar hun hand, improviseren erop los, werken zonder plan. Zonder plan? Aanvankelijk heeft Alice in Wonderland wel degelijk een plan. Maar wat moest ze ermee? “De enige moeilijkheid was dat ze er geen flauw idee van had hoe ze het aan moest pakken.” Waarna ze er op los improviseerde. Halverwege het boek zegt ze: “Zo, de helft van mijn plan is alweer uitgevoerd! Wat een problemen geven al die veranderingen!” Om even verderop over al die dieren te klagen die dwarsliggen en zich van haar plan niets aantrekken. Tijdens het spel stelt ze zelfs vast dat niemand zich aan de regels houdt. En de koningin? Die roept maar voortdurend: “Zijn hoofd eraf!”

Tagged with: