Gelezen in The Independent van 21 februari 2017:
Geen metropool doet harder zijn best om te profiteren van Brexit dan Parijs. De Franse hoofdstad wil zoveel mogelijk hooggekwalificeerde banen uit Londen aantrekken en zo alsnog een mondiaal financieel centrum worden. Ze profiteert daarbij van haar grootstedelijke omvang (8 miljoen inwoners, Île-de-France zelfs 12 miljoen) en haar geringe afstand tot Londen, een nabijheid die nog kracht wordt bijgezet door de hogesnelheidsverbinding tussen de twee metropolen. Op 21 februari berichtte de Britse zakenkrant The Independent dat Parijs een nieuw wapen in de strijd gooit: vóór 2021 belooft de stad zeven wolkenkrabbers te zullen bouwen in La Défense, het zakencentrum van Parijs. Ze zullen hoger zijn dan alle torens die de afgelopen veertig jaar in Parijs zijn gebouwd. De aankondiging werd gedaan door presidentskandidaat Macron, de voormalige minister van Economische Zaken in de regering Hollande, tijdens zijn recente campagnebezoek aan Londen, waar zeker 200.000 Fransen wonen. Het blijkt te gaan om één Franse ontwikkelaar, Defacto, die 375.000 vierkante meter kantoorvloer wil realiseren in La Défense en die met Brexit de kans schoon ziet om een aantrekkelijke nieuwe klantenkring aan te boren. Opmerkelijk is het wel: juist Parijs is altijd wars geweest van hoogbouw en heeft na realisatie van de Tour Montparnasse in 1973 eigenlijk nooit meer echte hoge torens durven bouwen.
Het blijkt te gaan om Trinity, Alto, M2, Hekla, Sisters, Air 2 and Hermitage: zeven torens die La Défense een nieuwe impuls moeten geven en die hoger zijn dan de limiet van 180 meter. Niet de geringste architecten worden daarvoor ingezet, zoals Foster, Portzamparc en Jean Nouvel. Wat niet wil zeggen dat hier echt iets spectaculairs staat te gebeuren. Alle torens zien er even obligaat uit. Waren ze iets lager gedimensioneerd, dan hadden ze ook op de Zuidas kunnen staan. Het zijn er overigens niet zeven, maar negen. De slogan van La Défense is: ‘Tired of the Fog? Try the Frogs!’ Anders gezegd, de Fransen roepen de Britten op de mist van Londen te verlaten en een Franse kikker op het vasteland te proberen. Het punt is alleen dat kikkers alle kanten uitspringen. Omdat zeer hoogwaardige dienstverlening als mondiaal opererende banken en andere financiële instellingen extreem hoge eisen stellen aan hun omgeving, zullen ze dicht bij elkaar neerstrijken, in één fantastische metropool. Of dat Parijs wordt is nog maar de vraag. Het Franse belastingtarief is veel te hoog. Maar Amsterdam en Frankfurt zijn weer veel te klein. Amsterdam moet eerst internationale scholen bouwen, zelfs aan woningen is een schrikbarend gebrek. Europese steden zullen hooguit back-offices van de zakenbanken krijgen. New York, Shanghai of Singapore trekken aan het langste eind. En Amsterdam? Nieuwe torens op de Zuidas beloven speelt überhaupt geen rol in de Nederlandse verkiezingscampagne.
Gelezen in ‘Spatial Opportunities of Exhibition Centers’ (2013) van R Vermeulen:
Afgelopen week promoveerde Rick Vermeulen aan de Universiteit van Amsterdam op ‘Spatial Opportunities of Exhibition Centers’. Zijn promotor was hoogleraar Willem Salet. Rick is planoloog bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam. Zijn onderzoek betreft een historische studie van beurs- en congrescentra in Amsterdam (RAI), Frankfurt, München en Milaan (foto), hun vestigingseisen en hun toekomstplannen, alles volgens de theorie van de padafhankelijkheid. Die van München en Milaan, schrijft hij, had hij gekozen omdat ze hadden geopteerd voor nieuwbouw op een perifere locatie, die van Frankfurt en Amsterdam omdat ze uitbreiding en vernieuwing op de oude plek midden in de stad prefereerden. Vermeulen heeft geprobeerd de divergerende ruimtelijke strategieën in deze dynamische sector met name door analyse van de vier op het spoor te komen.
Dynamisch is de sector zeker, want tussen 1997 en 2006 was het aantal bij de ICCA geregistreerde conventies toegenomen van 3.716 tot 5.838, in Europa van 1.320 in 2001 gegroeid naar 2.248 in 2011. Hun vermogen om een stedelijke economie aan te jagen is de afgelopen jaren door steden dan ook herontdekt. Vooral steden die toeristisch goed in de markt liggen kunnen van beurzen en congressen stevig profiteren. Hotels kunnen in de stille seizoenen met congresgangers hun kamerbezetting opvoeren; horeca en winkelstand krijgen nieuwe impulsen. Las Vegas en Hawaii hebben om die reden de afgelopen jaren grote congrescentra gebouwd. Geen wonder dat in de jaren 80 en 90 nieuwe conventiecentra als paddenstoelen uit de grond resen, liefst in verloederde delen van de binnenstad. Vaak waren die initiatieven allesbehalve vraag gestuurd, maar door lokale overheden in grootschalige herontwikkelingen betaald en afgedwongen. Er ontvouwde zich een ware rat-race tussen steden, met lege hallen tot gevolg. Internationalisatie en specialisatie zorgden later voor divergerende oplossingen: enerzijds grote nieuwbouwcomplexen in de periferie, nabij vliegvelden en autosnelwegen, anderzijds zich geleidelijk vernieuwende beurscomplexen op de oude locatie in of nabij binnensteden. Dit tweeslachtige patroon heeft Vermeulen in zijn dissertatie proberen te verklaren. Tal van factoren blijken in het spel. Juist die complexiteit maakt het interessant het bijzondere verschijnsel te bestuderen.
Gelezen in The New York Review of Books van 23 november 2011:
Morgenavond houd ik m’n lezing over stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren in de Openbare Bibliotheek van Almere. Ik moest denken aan de tentoonstelling over het werk van Ernst May in het Deutsches Architekturmuseum in Frankfurt. De catalogus werd door Martin Filler onlangs lovend gerecenseerd in The New York Review of Books. Maar ook: “There is no sadder tale in the annals of architecture than the virtual disappearance of the defining architectural form of the Modern Movement – publicly sponsored housing.” Dat laatste geldt zeker ook voor Nederland. De door de overheid gefinancierde volkshuisvesting werd hier eind jaren negentig definitief afgeschaft en daarmee tevens het erfgoed van de Moderne Beweging bij het vuilnis gezet. De tentoonstelling in Frankfurt beschouwt Filler daarom als een bewonderenswaardige correctie op dit negeren, afdanken en verachten. May is een hele grote naam als het gaat om sociale woningbouw in de moeilijke twintiger jaren van de vorige eeuw. Zijn hoogtepunt ligt tussen 1925 en 1930, wanneer hij liefst drieëntwintig Siedlungen bouwt rond Frankfurt am Main, in totaal zo’n 15.000 goedkope woningen omvattend. Hij bouwde meer dan Bruno Taut in heel Berlijn (10.000 woningen). Die enorme bouwstroom was te danken aan de Hauszinnssteuer van 1924, een belastingmaatregel die gemeenten inkomsten gaf uit de waardevermeerdering van woningen van voor de Eerste Wereldoorlog. De Grote Depressie van 1929 – vijf jaar later – maakte hieraan alweer een einde. May profiteerde van die gunstige vijf jaar als geen ander. Hij kwam algauw bekend te staan als ‘May the Magician’, maar in werkelijkheid genoot hij van de gunstige omstandigheden die maar al te kort hebben geduurd. May buitte zijn vette jaren uit, hij publiceerde dat het een lieve lust was. Daarna vertrok hij naar de Sovjet-Unie om de volkswoningbouw voor het immense land te helpen organiseren. Een onbegonnen werk. Zijn communistische triomftocht duurde amper drie jaar. Toen greep Stalin in. Omdat Hilter inmiddels aan de macht was in zijn vaderland, vluchtte May hals over kop naar Oost-Afrika, waar hij tot 1953 verbleef.
De terechte aandacht voor het werk van Ernst May in Frankfurt en daarna in de Sovjet-Unie en in Kenia roept voor Nederland de vraag op waarom hier nog altijd geen grote tentoonstelling aan het oeuvre van Cornelis van Eesteren is gewijd. Van Eesteren bezocht May in Frankfurt, maar koos uiteindelijk voor Amsterdam. Zijn woningbouwproductie begint daar in 1928 en zal tot eind jaren zestig duren: in veertig jaar tijd bouwde hij Landlust, Bos en Lommer, Slotermeer, Geuzenveld, Slotervaart, Osdorp, Buitenveldert, Bijlmermeer, en later nog Lelystad. Van Eesteren bouwde uiteindelijk beduidend meer dan May, en ook consequenter. Net als May toonde hij zich daarbij een ‘principled pragmatist’ die bereid was idealen te verzoenen met een rationele bouwpraktijk. Vluchten voor Stalin of Hilter hoefde hij gelukkig niet. Het was maar Amsterdam. Voorlopig geen grote tentoonstelling over de stedenbouwkundige, maar een bescheiden lezing in Almere.

reacties