Gelezen in ‘’Verzameld Werk’ van Franz Kafka:
De rigoreuze, onweersproken wijze waarop de overheid op dit moment diep in eigen vlees snijdt doet me denken aan een verhaal van Franz Kafka. Het verhaal heet ‘In de stafkolonie’’ en dateert van 1919. Het gaat aldus. Een ontdekkingsreiziger bezoekt een strafkolonie en ontmoet daar een officier die een vonnis aan het voltrekken is. Het betreft een soldaat die ongehoorzaam is geweest. Hij moet plaatsnemen in een apparaat dat zich geheel op eigen kracht voortstuwt en dat uit drie delen bestaat: een bed, een tekenaar en een eg. “Als de man op het bed ligt en aan het trillen is gebracht, wordt de eg op het lichaam neergelaten. Die regelt zich vanzelf zo, dat de punten nauwelijks het lichaam raken; is het contact geregeld, dan wordt deze staaldraad onmiddellijk een onbuigzame stang. (…) Trillend steekt zij haar naalden in het lichaam, dat bovendien door het bed al trilt.” De pennen schrijven in het lichaam van de veroordeelde. “Het mag natuurlijk geen eenvoudig schrift zijn; het mag niet onmiddellijk doden, maar over het algemeen pas na twaalf uur, er wordt gerekend, dat het keerpunt ongeveer na zes uur optreedt.” Om een lang verhaal kort te maken, na twaalf uur rolt het dode lichaam van het bed – “dan wordt hij in zijn geheel aan de eg gespiest en in de kuil gesmeten, waar hij op het bloederige water en de watten neerplonst. Dan is het vonnis voltrokken en wij, ik en de soldaat, stoppen hem onder de grond.”
Na de uitvoerige uitleg over de werking van de machine vraagt de trotse officier ten slotte wat de reiziger ervan vindt. Die vindt het helemaal niets. Waarop de teleurgestelde officier de veroordeelde soldaat bevrijdt, zich ontkleedt en zelf plaatsneemt op het bed, zich door de soldaat en de reiziger laat vastsnoeren en eigenhandig de machine in werking zet. Aanvankelijk rustig in beweging komend, raakt de eg na verloop van tijd oververhit. “De eg schreef niet, zij stak, en het bed draaide het lichaam niet om, maar duwde het trillend omhoog in de naalden. De reiziger wilde ingrijpen, zo mogelijk de hele machinerie tot staan brengen, dat was geen marteling meer, zoals de officier wenste, het was gewoon moord. Hij stak zijn handen uit. Maar daar rees de eg al omhoog en draaide met het lichaam eraan gespiest zijwaarts, zoals het anders pas in het twaalfde uur gebeurde. “ De overige gruwelijke details zal ik u besparen. Die officier, welnu, dat is de overheid. En de ontdekkingsreiziger, dat zijn u en ik.
Gelezen in Het Slot (1935) van Franz Kafka:
Gisteren kwam dan eindelijk de vergunning af voor de Vrijstaat Amsterdam. O ironie! Maandenlang overleg en geduldig wachten was er nodig van mijn medewerker Corry Dekker met Bouw- en Woningtoezicht van het stadsdeel Noord en de brandweer, de installateur van een omvangrijk brandmeldsysteem en twee account-managers van het stadsdeel. Uiteindelijk moest de stadsdeelvoorzitter, Rob Post, eraan te pas komen, anders was het niet gelukt. Dan was de Vrijstaat niet doorgegaan. En dat alles voor een tentoonstelling gedurende zes weken van een tiental maquettes in een bedrijfsrestaurant dat aansluitend geheel verbouwd zal worden.
Wat moet ik zeggen? Ik herlees Het Slot van Franz Kafka. Het gaat als volgt. Er verschijnt een vreemdeling in het dorp, de landmeter K. Hij is gekleed als een stedeling. Hij wil er overnachten. Hij logeert in de herberg. Hij ligt al in bed als er een jongeman aan zijn voeteneind verschijnt. Deze deelt hem mee dat het dorp eigendom is van het slot. Wie er logeert of overnacht, overnacht in zekere zin in het slot. "Niemand mag dat zonder vergunning van de graaf. Maar u heeft zo’n vergunning niet of hebt die in elk geval niet laten zien." Moet je een vergunning hebben om te overnachten?," vraagt K., alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat hij de eerdere mededelingen niet had gedroomd.
"Daar moet je een vergunning voor hebben," was het antwoord en het hield een grove bespotting van K. in toen de jongeman met gestrekte arm aan de waard en de gasten vroeg: "Of moet je soms geen vergunning hebben?"
"Dan zal ik die vergunning dus moeten halen," zei K. geeuwend en duwde de deken van zich af alsof hij wilde opstaan.
"En bij wie dan wel?" vroeg de jongeman.
"Bij de graaf," zei K., "er zal niets anders op zitten."
"Nu om middernacht een vergunning bij de graaf halen?," riep de jongeman en hij deed een stap achteruit.
"Is dat niet mogelijk?," vroeg K. bedaard. "Waarom heeft u me dan wakker gemaakt?"
Maar nu raakte de jongeman buiten zichzelf, "landlopersmanieren!’, riep hij, "ik eis respect voor het grafelijk gezag! Ik heb u wakker gemaakt om u mee te delen dat u onmiddellijk het grafelijk gebied moet verlaten."
"Nu is het uit met de grappenmakerij," zei K. opvallend zacht, ging liggen en trok de deken over zich heen, "u gaat een beetje te ver, jongeman, en ik zal morgen nog op uw gedrag terugkomen."
Gelezen in Huig nr. 11, februari 2009:
Wouter Vanstiphout is de vaste columnist van Huig, het tweejaarlijks verschijnende tijdschrift van de Academie van Bouwkunst in Rotterdam. Onder de titel ‘Stilstand is vooruitgang’ citeert hij een ultrakort verhaal van Franz Kafka, getiteld ‘Het Stadswapen’, over de bouw van Babylon, het immense bouwproject uit de oudheid waarbij generatie op generatie ernaar streefde de stad tot in de hemel door te bouwen. "Daarvoor moet echter wel eerst het werk van de vorige generatie worden afgebroken, om het dit keer op de meest optimale wijze te kunnen doen." En omdat iedere generatie sneller weet te bouwen dan de vorige, is er iedere keer ook meer af te breken. Op een gegeven moment leidt dit krankzinnige bouwen paradoxalerwijze tot stilstand, omdat de snelheid van bouwen het afbreken niet meer kan bijhouden. Waarna Vanstiphout zich richt op Rotterdam, en dan met name op de Rotterdamse haven. De bouwers van de Rotterdamse haven gedragen zich als de Babyloniërs in Kafka’s verhaal: de oude havenbekkens worden telkens afgebroken om plaats te maken voor nog grotere havenbekkens. De stad die al honderd jaar bezig is de grootste haven ter wereld te bouwen, fabriceert uiteindelijk …. "Rotterdam is de enige (hoofdstad) waarvan de hoofdstadachtigheid niet is verbonden aan mensen, maar aan bulk, infrastructuur, kanalen, kranen, containers, snelwegen, havenmondingen en bruggen." Uiteindelijk komt de stad krakend en piepend tot stilstand. "Dat had een ander Kafka verhaal kunnen zijn," schrijft Vanstiphout op het eind: "over een continent met als officiële hoofdstad een immer groeiende stad die alleen maar uit vrachtinstallaties en pijpleidingen bestaat en waar helemaal niemand woont, vandaan komt of heengaat."
Een huiveringwekkende column. Het Faust-thema zag ik zelden indrukwekkender en geestiger uitgewerkt dan hier. Het had een apart, genadeloos hoofdstuk kunnen zijn in Marshall Berman’s ‘All that is solid melts into air’. Over moderniteit. Over vooruitgang. Over het najagen van een mythe. Over hoe je steden te gronde kunt richten. "Lees aandachtig het ultrakorte verhaal ‘Het stadswapen’ van Franz Kafka, denk er twintig minuten over na, vertaal het naar je eigen situatie, en probeer dan nog eens vol te houden wat je doet." Het advies van Vanstiphout aan de studenten lijkt mij vergeefs. Want: hoe verging het ook alweer de Babyloniërs?
Gelezen in NRC Handelsblad van 10 januari 2009:
"Duitsland heeft de oorlog aan Rusland verklaard, vanmiddag zwemles," noteerde Kafka in 1914 in zijn dagboek. Anders gezegd, de betekenis van het historische moment wordt mensen pas achteraf duidelijk. Het citaat ontleen ik aan Harald Welzer, sociaal psycholoog te Essen en auteur van ‘Klimakriege’, die deze mooie dagboekpassage van Kafka in een artikel in Der Spiegel citeert. NRC Handelsblad publiceerde onlangs een vertaling van zijn artikel. De kern van zijn betoog komt op het volgende neer: "Een kredietcrisis heerst, energie raakt schaars en de wereld wordt warmer. Maar de dagelijkse sleur schept de illusie van rust." Je kunt het ook anders zeggen: voor mensen is de toekomst, zeker wanneer die onheilspellend is, eenvoudig ondenkbaar.
Ik moest er vandaag aan denken tijdens een brainstorm met strategen van de stad Amsterdam over de crisis. Die hadden het alleen maar over hoe de stedelijke economie zo snel mogelijk weer aan de praat te krijgen. Een soort Keynsiaanse reflex, waar overigens de hele wereld zich lijkt in te storten, door overheidsinvesteringen in de infrastructuur te zien als oplossing voor een majeur conjunctureel probleem. Kortom, zo snel mogelijk weer tot de orde van de dag overgaan, ook al steken we ons voor vele miljarden in de schulden. Welzer: "Juist in een crisis blijkt hoe fataal het uitpakt wanneer een politieke gemeenschap niet voor ogen staat wat ze eigenlijk zijn wil. Samenlevingen die hun zingevingsbehoefte uitsluitend via consumptie bevredigen, hebben, wanneer de economie niet goed meer functioneert en daarmee ook de mogelijkheid vervalt om identiteit, zin en geluksgevoelens te kopen, geen vangnet meer."
De verwarde gesprekken van vandaag lijken erop te duiden dat ‘de politiek gemeenschap Amsterdam’ niet goed weet wat ze wil zijn en dat ze haar zingevingsbehoefte vooral bevredigt via consumptie en economische groei. Er is geen vangnet meer, geen toekomstperspectief dat rust schept en zin geeft.
reacties