Gelezen in ‘Germania’ (2010) van Simon Winder:
De Britse auteur Simon Winder is als geen ander in staat om architectuur in verband te brengen met het tijdperk waarin ze werd ontworpen en gebouwd. Ik heb het over zijn zeer leesbare overzichtswerk ‘Germania’. In zijn beschrijving van het Wilhelminische Duitsland – de vijftig jaar die voorafgingen aan het rampjaar 1914 – bijvoorbeeld stuit hij op monsterachtige monumenten en gebouwen, en zijn oordeel laat dan niets te raden over: “The only thing that saves these buildings is that they stand as monuments to failure – the civilization that built them was destroyed.” Het geldt voor het Völkerschlachtdenkmal in Leipzig met zijn ‘immens, humourless, Aztec gloom’ , maar ook voor de kathedraal van Berlijn, het Berlijnse Schloss evenals het Weense Neu Burg. Zelfs het Hamburgse stadhuis moet het bij Winder ontgelden: “There is something very similar in such awful mistakes as the Hamburg or Hannover town halls – buildings so huge and nasty that they appear only to have been put there (let alone remade after war damage) to confound later generations.” Het Hamburgse stadhuis? Het stadhuis van de Freistaat Hamburg?
Te groot, te protserig, te lelijk is het Hamburgse stadhuis inderdaad. Maar ergens in het gerestaureerde laat-negentiende eeuwse, in Noordduitse neorenaissance opgetrokken raadhuis stuit de overdonderde bezoeker op een hele mooie kamer, de zogenaamde Turmsaal. In deze knusse, intieme, bijna ronde kamer op de tweede verdieping, gesitueerd onder de reusachtige toren, valt het oog van de bezoeker, juist voordat hij de Kaisersaal betreedt, op vier bijzondere wandschilderingen. Ze stellen de vier ‘vrije steden’ in de wereld voor: Athene, Rome, Venetië en Amsterdam. Amsterdam wordt er gerepresenteerd door het raadhuis van Jacob van Campen, met de god Mercurius ter linkerzijde en met een hoorn des overvloeds waaruit goudstukken rollen. Ineens begreep ik het. Niet aan de Duitse keizer Wilhelm spiegelde Hamburg zich, maar aan deze vier vrije steden. Keizer Wilhelm, die Hamburg in 1895 bezocht ter gelegenheid van de opening van het Nord-Ost Kanal, moest door deze schitterende kamer om zijn eigen Kaisersaal te kunnen betreden. Eerst stond hij oog in oog met Rome, daarna Venetië; hij zal zich hebben omgedraaid, waarna zijn ogen vielen op Athene en ….. Amsterdam. Tien jaar later verklaarde de Duitse keizer de wereld de oorlog. Uiteindelijk stierf hij in Nederland, in het dorpje Doorn.
Gehoord in Hamburg op 6 oktober 2011:
HafenCity is het grootste stedenbouwkundige project van dit moment in Europa. We hebben het over Hamburg, de stadstaat, tevens havenstad in het noorden van Duitsland. Een nog functionerende haven op de noordoever van de Elbe wordt hier in zijn geheel – stapje voor stapje – uitgeplaatst naar de zuidoever, waar de bestaande haven intensiever moet worden gebruikt. Rond de noordelijke havenbekkens verrijst een dichtbebouwde woon-werkstad, gunstig gesitueerd ten opzicht van het historische centrum en met zicht op de schepen, kranen en het levendige havenbedrijf aan de overkant – het is allemaal buitengewoon duurzaam, een typische win-winsituatie en een mooi voorbeeld voor Amsterdam, dat zich juist van zijn haven heeft afgekeerd. Immers, in de nieuwe structuurvisie Amsterdam 2040 worden de nu nog als havens functionerende Coen- en Vlothavens aangewezen als op termijn in grootstedelijke woon-werkgebieden te transformeren terreinen. Daardoor hoeft Amsterdam straks niet meer in de weilanden te bouwen.
Wat is het financiële verdienmodel van HafenCity? Die vraag is actueel, immers men bouwt er gewoon door, ondanks de financiële crisis. De grond was hier, net als in Amsterdam, eigendom van de gemeente. Was, want uit de grondopbrengsten van de verkoop van de kavels aan particuliere investeerders wordt op dit moment zowel de uitplaatsing van de bedrijven als de aanleg van de nieuwe infrastructuur en de openbare ruimte betaald. Dat doet de gemeente, die daartoe een aparte dienst in het leven heeft geroepen. Niet meer dan vijftig procent van de grond zal deze uiteindelijk verkopen, de rest blijft gewoon in handen van de gemeente: de straten, pleinen en parken. Geen tenders, maar vaste grondprijzen brengt de gemeente in rekening, want er hoeft geen winst te worden gemaakt. Alle verdiende geld wordt direct weer in de infrastructuur en in de publieke ruimte geïnvesteerd. Geen financiële kopzorgen voor de gemeente derhalve, maar ook geen melkkoe. Kopers moeten voldoen aan allerlei strikte voorwaarden. Die zijn overwegend stedenbouwkundig en architectonisch van aard. De stad wil immers ruimtelijke kwaliteit. De grond wordt pas verkocht als alle vergunningen in orde zijn en de koper een betrouwbare partner is gebleken. O ja, er geldt een strikte bouwplicht: binnen vier weken na de verkoop van de grond moet de koper met de bouw een begin hebben gemaakt. De gebiedsontwikkeling loopt als een trein. Wat een interessant ontwikkelmodel!
Gelezen in Amports Magazine nr 5 2010:
Fascinerend hoe havens en steden, waar ook ter wereld, van elkaar vervreemden. Sinds de komst van de containers botert het niet meer tussen de twee. In Hamburg bleek dat afgelopen week weer eens. Het nerveuze havenbedrijf aldaar veegt de haven voortdurend schoon om containers ruim baan te geven en accepteert bijvoorbeeld geen kunstenaars in leegstaande loodsen. Voor de ontwikkeling van HafenCity op de noordelijke Elbeoever moest de stad een compleet nieuwe containerterminal financieren, terwijl er voor deze oeverontwikkeling geen haveninstallatie hoefde te worden verplaatst. En in het historische Speicherstadt mag geen cafeetje worden geopend zonder toestemming van het havenbedrijf, waardoor het gebied nog altijd een lusteloze indruk maakt. In Amsterdam is het niet anders. Reden waarom ik het tweemaandelijks verschijnende Amports Magazine met meer dan gewone belangstelling lees.
In het nieuwe nummer staat een interview met Richard ter Haak. Ter Haak is president-directeur van de Ter Haak Group, een scheeponderhoudsbedrijf in de Amsterdamse haven dat inmiddels is uitgegroeid tot multimodaal bedrijf, gespecialiseerd in value added logistics. Het is een leerzaam interview. Wat merkt deze havenondernemer over de Amsterdamse haven op? Hij citeert zijn vader, die gezegd zou hebben: “Cacao is de kurk waarop de haven van Amsterdam drijft, maar ook de molensteen waaraan ze ten onder zal gaan.” Ter Haak gebruikt het citaat om met kracht voor continuering van de lijndiensten op West-Afrika te pleiten. “Het zijn de laatste containerschepen die Amsterdam rechtstreeks aandoen. We moeten deze rederijen koesteren via een optimale dienstverlening (…) Want als deze reders uit Amsterdam vertrekken, blijft er slechts een veredelde binnenhaven over.” Wat blijkt? Steeds meer Amsterdamse vemen proberen containers met cacao eerst in Antwerpen te lossen en vervolgens via binnenschepen naar Amsterdam te vervoeren. Ter Haak: “Dat ondermijnt de zeescheepvaart in deze haven enorm.” Hij ergert zich aan de in zijn ogen ‘explosieve groei’ van het aantal binnenvaartterminals in de omgeving van Amsterdam. “Als ik vanuit ons hoofdkantoor een cirkel trek van tien kilometer, dan tel ik er al zo’n zeven à acht.” Dat versterkt de indruk dat de Amsterdamse haven zich tot een binnenvaarthaven reduceert. Het leidt ook nog eens tot prijsuitholling. De meeste expediteurs, voegt Ter Haak er dreigend aan toe, zijn vertrokken. De Amsterdamse haven is daardoor een importhaven geworden. Met andere woorden, de schepen varen leeg weer uit. Die trend moet worden gekeerd. Vergis ik me of wordt hier een alarmbel geluid?
Gehoord in Hamburg op 30 oktober 2010:
Egbert Rühl is sinds een half jaar Geschäftsführung Hamburg Kreativ Gesellschaft Gmbh. Hij nam ons mee naar de Viktoria Kaserne in Altona, Hamburg. Het bleek een broedplaats voor kunstenaars, maar het alternatieve gebruik is allerminst zekergesteld. Investeerders azen op het historische gebouw – 80o0 vierkante meter –, dat dicht bij het station is gelegen en waar een omvangrijk rangeerterrein beschikbaar komt voor herontwikkeling. Vervolgens reden we naar het hippe Schanze Viertel, via de Schulterblatt en aanschouwden een onder graffitti gespoten monument – eerder een operadecor dan een stadsgezicht – waar onder de poort zwervers sliepen (en alcohol dronken). Rühl verzekerde ons dat dit tafereel officieel symbool stond voor een vrijgevochten Hamburg en dus politiek onaantastbaar was. Via Neuer Kamp – een kermisterrein annex abbatoir, met een grote leegstaande markthal en een hip muziekcentrum in een voormalige fabriek – reden we door naar het Gängenviertel. Hier, net binnen de historische stadskern, hadden kunstenaars twee jaar geleden een historisch gebouwencomplex bezet, het was in eigendom van een Nederlandse ontwikkelaar geweest maar is inmiddels door de stad teruggekocht. Het stadsbestuur dorst een confrontatie met de krakers niet aan; nog vers in het geheugen stond de ontruiming met harde hand van het Hafenstrasse, een herhaling daarvan wilde men koste wat kost voorkomen. Volgens Rühl hadden ze weinig toekomst op die plek, maar ze creëerden wel een interessante politieke agenda, waarvan ook hij profiteerde.
Rühl verduidelijkte dat Hamburg veel kunstenaars en creatieven verliest aan Berlijn. Immers, met de nieuwe ICE-verbinding ben je van Hamburg in een mum in Berlijn. Zijn bedrijf was opgericht om aan deze uittocht enigszins een halt toe te roepen. Niet dat Hamburg Berlijn kan evenaren als creatieve stad, maar de noordelijke hanzestad wil zijn kunstenaars niet zomaar aan de Pruisische hoofdstad prijsgeven. Met de economie van Hamburg gaat het overigens allesbehalve slecht, maar de mediastad beseft dat het niet zonder kunstenaars kan. Onder de indruk van de artistieke kwaliteit van de kunstenaar-bezetters waren we niet, en het geheel oogde nogal verwrongen, maar het voorbeeld maakte weer eens duidelijk dat kunst en cultuur onmisbaar gevonden worden voor een gezonde stedelijke economie. Zelfs in de welvarende havenstad Hamburg.
Gelezen in De Brand (2002) van Jörg Friedrich:
Opnieuw onder de indruk geraakt van Hamburg. De kracht van de economie van deze Noord-Duitse stad overtreft verre die van Amsterdam, laat staan Rotterdam. Len de Klerk, die mee op reis was, prentte ons in dat we ons handelen meer op feiten moeten baseren. En Kai Lütkens, architect, die ons o.a. door Falkenried rondleidde, had een historische kaart bij zich, uit 1947. Daarop stond in rode arcering het door geallieerde bombardementen verwoeste deel van Hamburg aangegeven. Heel feitelijk. Vooral de oostelijke volksbuurten bij de haven waren platgebrand. Eerst in juli 1944 werd de Hamburgse binnenstad geraakt, toen 800 Amerikaanse bommenwerpers de scheepswerf van Blohm & Voss probeerden te vernietigen, en die in plaats daarvan iets noordelijker de historische kern van Hamburg in de as zetten. Het herinnerde me aan het boek dat Jan Wolkers me indertijd had uitgeleend, toen ik op Texel logeerde. De schrijver was stomverbaasd geweest, nee verontwaardigd woest, nadat ik hem had verteld dat de extreme verwoesting en slachtpartij door de Engelsen en later de Amerikanen mij volslagen onbekend was geweest. Ik heb het geleende boek over de vuurzee die zomer ademloos en besmuikt uitgelezen.
Bijna schuldbewust kocht ik later Jörg Friedrich’s intrigerende werk over de geallieerde bombardementen op Duitsland. Over Hamburg schrijft de Duitse historicus het volgende. In totaal werden er 213 aanvallen op Hamburg uitgevoerd; 112 daarvan vonden plaats in 1940 en 1941. In het tweede deel van de oorlog vonden nog eens 65 aanvallen plaats. In totaal verloren daarbij zo’n 6000 mensen de dood. “Achteraf bezien lijkt de schade die de luchtoorlog in de loop van vijf jaar in Hamburg heeft aangericht echter bijzaak, met uitzondering van drie dagen.” In de nacht van 27 of 28 juli 1943 sneuvelden in drie uur tijd nog eens 40.000 Hamburgers. Niet door bloedvergieten, maar door verkoling en vergiftiging. Men stierf op straat of in de kelders onder de woningen door giftige gassen die vrijkwamen bij de extreme brand. “De kelder nam de hitte van buiten op en werkte na enige tijd als een crematorium of hij vulde zich ongemerkt met dodelijke brandgassen. Met 70 tot 80 procent noemden de Hamburgse autoriteiten vergifiting door gas als meest gangbare doodsoorzaak.” Friedrich, opnieuw zeer feitelijk: “Als door een draaideur geworpen, bevonden 12 vierkante kilometer van Hamburg zich drie uur lang in een ruimte waarin het leven niet sterft – dat doet het voortdurend – maar tenietging en niet meer verder kon. De dodenaantallen van Hamburg en Hiroshima duiden op een oorlog die gebieden van de wereld afzondert.” We bezochten HafenCity, hoorden de indrukwekkende vastgoedprijzen die de Amsterdamse verre overtreffen en aanschouwden de voorbereidingen van de Internationale Bau Ausstellung 2013. Heel feitelijk allemaal.
Gelezen in NRC Handelsblad van 22 september 2010:
Amsterdam kreunt onder de grote ‘prestigeprojecten’, het Stedelijk Museum, de Noord-Zuidlijn en het Rijksmuseum. Vertragingen, kostenoverschrijdingen, dat soort werk. Komende week ben ik in Hamburg. Daar kennen ze ook zo’n prestigeproject. Het is nog in aanbouw: de Elbphilarmonie, op de kop van HafenCity. Begroot op 95 miljoen euro, inmiddels gestegen tot 323 miljoen; men verwacht uiteindelijk uit te komen op zo’n 400 miljoen euro. Jaren vertraging in de oplevering, want het had al geopend moeten zijn. “Pas over ruim twee jaar – aanzienlijk later dan gepland – kunnen hier concerten worden gegeven,” meldde NRC afgelopen maand. Architecten: de Zwitserse Herzog & De Meuron, dezelfde architecten die ook het Vogelnest voor de Olympische Spelen in Beijing tekenden (naar een idee van de Chinese kunstenaar Ai Wei Wei). De journalist van NRC, Joost van der Vaart, oordeelt overigens opvallend mild. “Los daarvan (de financiële problemen, ZH) staat vast dat Hamburg een bijzonder concertgebouw krijgt. Het is met zijn 110 meter een van de hoogste panden van de stad. Door het golvende dak en de gevel van gewelfde blauw-glazen panelen, die herinneren aan de zeilen van een zeilschip, wekt het een maritieme en elegante indruk.” Een miljoenenvretend icoon, zeggen de Hamburgers. De architecten willen er niets van weten. “Symbolen bouw je niet. Die ontstaan in de hoofden van mensen.” Maar de gemeenteraad oordeelt anders: “"Den Architekten war egal, was alles kostet. Sie wollten Weltarchitektur. Und das Bauunternehmen stellte für alle Abweichungen Mehrkostenforderungen." (Frankfurter Rundschau)
De Elbphilarmonie was een ideetje van de Hamburgse projectontwikkelaar Alexander Gerard. Het werd bovenal het project van de inmiddels vertrokken CDU-burgemeester, Ole von Beust. “Die Elbphilharmonie, ein Kunstwerk aus Glas, elegant und trotzig, es sollte das Krönchen werden auf von Beusts Regierungszeit.” Critici noemen de Elbphilarmonie dan ook “Ole’s Mausoleum”. Zijn opvolger, Christoph Ahlhaus, zal het uiteindelijk openen, maar moet eerst de zaak tot een goed politiek einde zien te brengen. Von Beust zal er niet worden begraven. Gelukkig gaat het met de Duitse economie weer goed. Vooral met die van Hamburg. Ik ga het komende week zien.
Gelezen in ‘Ruimte voor muziek. Muziekgebouw aan’t IJ/Bimhuis" (2007) van Hans Ibelings:
Vandaag houdt Gert Urhahn een lezing in de Zuiderkerk. Max van den Berg belde me er nog over op. De afgelopen maanden verzorgde de stedenbouwkundige Urhahn een masterclass stedebouw in opdracht van de Dienst Ruimtelijke Ordening over Hamburg. Onderwerp: de verhouding tussen de haven en de stad. Deelnemers waren stedenbouwkundigen, economen en planologen uit zowel Amsterdam als Rotterdam, beide havensteden. Ook Den Haag deed mee (heeft een eigen haven!), en Zaanstad en Utrecht (binnenhaven). Die masterclass was in alle opzichten geslaagd. Hij viel samen met de voorbereidingen in de Duitse stadstaat van ‘De Sprong over de Elbe’, waar feitelijk een begin mee wordt gemaakt in 2013 met de Internationale Bau Ausstellung (IBA) en de Internationale Gartenschau.
In ‘Ruimte voor muziek’, zo’n koffietafelboek dat verscheen bij de opening van het Muziekgebouw aan ‘t IJ en dat ik dit weekeinde toevallig doorbladerde, las ik een interview met Hans van der Made, stedenbouwkundige bij DRO. Hij bewijst daar Gert Urhahn de nodige eer. Dat is mooi van Van der Made. "In 1981 was stedenbouwkundige Gert Urhahn een van de eersten die pleitten voor een studie naar de IJ-oevers. Hij was betrokken bij de eerste plannen voor het Oostelijk Havengebied van Arne van Herk en Sabien de Kleyn en hij had gezien dat in veel steden elders ter wereld het gebied aan de rivier bij de stad werd betrokken." Urhahn werkte toen overigens nog bij de DRO. Dan heb je als stedenbouwkundige te maken met de politiek. De politieke aandacht, aldus Van der Made, lag echter nog helemaal bij de stadsvernieuwing. "Er kwam een impuls toen uit onderzoek bleek dat het toenmalige groeikernenbeleid de mobiliteit aanwakkerde, en de economie van de stad verzwakte. Toen is geprobeerd om dat beleid om te buigen en is de IJ-as, het gebied van Sloterdijk tot aan IJburg, als grootstedelijk project ontstaan."
Maar het zou nog tot 1995 duren voordat de politiek er helemaal uit was. Eerst was er nog de strijd tussen de voorstanders van de IJ-oevers en die van de Zuidas. Gert Urhahn wachtte het niet af. Hij begon zijn eigen stedenbouwkundige bureau. Hans van der Made bleef. Mede aan hem danken we dat mooie muziekgebouw op die plek in die kwaliteit.
Gelezen in Het Parool van 10 december 2005:
Amsterdam is een emancipatiemachine. Vandaag overhandigt fractievoorzitter Maarten van Poelgeest van GroenLinks een boekje met die strekking aan burgemeester Cohen. "Ik ben tot de conclusie gekomen dat Amsterdam een heel specifieke functie vervult: mensen komen hier om zichzelf in relatief korte tijd te verbeteren. Na een tijdje is er geen plaats meer voor ze in de stad, (…). Dan maken ze plaats voor nieuwe gelukszoekers." En: "De discussie wordt nu heel erg gedomineerd door de stad als plek waar alleen maar problemen zijn. Terwijl ik het een razendinteressante plek vind vol ondernemingszin en dynamiek." Wijken gemengd maken in kleur en inkomen hoeft van hem niet. Sterker, "het is een strategie die helemaal niet werkt. (…) Het is veel beter in buurten goede publieke voorzieningen in stand te houden. Dat is uiteindelijk nog goedkoper ook dan huizen slopen en ze vervangen door dure koopwoningen."
GroenLinks, of althans haar fractievoorzitter, lijkt dus tegen de grootschalige sloop en nieuwbouw in Nieuw-West.
Toen ik een verhaal van gelijke strekking vier jaar geleden op het partijcongres van Die Grünen in Hamburg hield, reageerden de partijleden totaal verbouwereerd. Ze hadden een verhaal verwacht over grootschalige nieuwbouw in het Oostelijk Havengebied en wilden mooie beelden zien van The Whale, de Silodam, KNSM-eiland en Java-eiland. Zijzelf waren immers net begonnen met HafenCity. In plaats daarvan toonde ik statistieken: jaarlijks 30.000 nieuwe, jonge en meest arme bewoners naar Amsterdam, elk jaar 30.000 (gezins)rijke en oude bewoners de stad uit. Het percentage alleenstaanden groeit ondertussen richting 60% van alle stedelijke huishoudens. Ik vertelde: dat is goed, want die eenpersoonshuishoudens zijn niet zielig, maar ondernemend en uithuizig. Veel van hen zijn geëmancipeerde vrouwen en die trekken de stad in voor werk en uitgaan. Want de stad is ook een huwelijksmarkt. Dat levert dynamiek. In de culturele economie is dit belangrijk, want die economie bestaat bij de gratie van individuele ondernemingszin en dynamiek. Hoe meer jonge alleenstaanden, hoe beter. En die alleenstaanden willen heus niet allemaal een grote grondgebonden woning met een tuin. Integendeel, die willen een klein appartement zo dicht mogelijk bij het centrum. Inmiddels is Hamburg ons voorbijgestreefd.
reacties