Op de helft

On 20 april 2018, in boeken, economie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Kapitaal in de 21ste eeuw’ (2013) van Thomas Piketty:

Afbeeldingsresultaat voor piketty capital

Nu pas gelezen en nog maar halverwege: Thomas Piketty’s ‘Kapitaal in de 21ste eeuw’. Eerst wilde ik ‘Dat Kapital’ van Karl Marx zelf lezen. Dat heb ik inmiddels gedaan. Nu dus Piketty. De lange historische lijnen die de Fransman, verbonden aan de École d’economie de Paris, trekt gaan terug op Marx, nee verder, ze voeren de lezer naar het begin van de Industriële revolutie. Mooi is het om te lezen hoe hij vanuit de negentiende eeuw op onze tijd terugblikt en vaststelt dat kapitaal terug is van weggeweest. De twintigste eeuw met zijn twee wereldoorlogen en moeizame wederopbouw zijn vooral een breuk geweest in een lange geschiedenis van het globale kapitalisme. Even leek arbeid beslissend te worden, maar uiteindelijk is vermogen toch weer in hoge mate bepalend voor iemands maatschappelijke positie. Dat is balen. Bijzonder in het boek is het hoe Piketty dit illustreert aan de hand van negentiende eeuwse romans als die van Austen en De Balzac. Zo ongeveer moeten we ons de toekomst dus voorstellen. Zelfs al is de recente verandering in de technologie gunstig voor de factor arbeid, toch zal het aandeel van kapitaal niet afnemen, denkt hij. Sterker, de moderne technologie maakt het mogelijk om kolossale hoeveelheden kapitaal te accumuleren zonder dat het rendement volledig verloren gaat. “Wordt de eenentwintigste eeuw nog minder egalitair dan de negentiende, voor zover hij dat niet al is?” De vraag stellen is hem beantwoorden.

Net als Marx heeft Piketty weinig op met steden. Zijn analyses gaan over landen, Engeland en Frankrijk in de eerste plaats. Dat vader Goriot, een schepping van Honoré de Balzac, in Parijs leefde, neemt hij voetstoots aan. Zijn dochters uithuwelijken in de beste Parijse kringen is ook al zo’n ding. En dan verschijnt daar Rastignac als berooide edelman uit de Franse provincie, die zijn geluk komt beproeven in de Franse hoofdstad. Ook die laat zich uiteindelijk meeslepen door de aanblik van alle rijkdommen, om uiteindelijk even meedogenloos te worden als de door geld gecorrumpeerde Parijse elite. Rastignac aast op de erfenis van Victorine in plaats van door studie, talent en hard werken rijkdom te vergaren. Kortom, het negentiende eeuwse Parijs groeide en bloeide in de ogen van De Balzac door de ongebreidelde accumulatie van kapitaal, door corruptie onder elites rond erfenissen en huwelijken, soms gepaard gaande met moorden, een zeer ongelijke samenleving waarin kapitaal belangrijker was dan arbeid. Volgens Piketty gaan we terug naar die verdorven tijd, een tijd van grote ongelijkheid, met grootstedelijke elites die zich via erfenissen verrijken en een verarmend platteland. Was het negentiende eeuwse Parijs werkelijk zo’n corrupte bende? Was die snel groeiende metropool van destijds niet óók een grandioos economisch, sociaal-cultureel laboratorium, een eclatant succes? Piketty, zelf woonachtig in Parijs, vertelt liever het oude verhaal van Karl Marx. Nogmaals, ik ben pas op de helft van zijn magistrale boek. Misschien ontdekt de auteur alsnog de zegeningen van de in de twintigste eeuw door Europeanen weggebombardeerde maar dus nooit verslagen metropolen.

Tagged with:
 

Tussen Berlijn en Parijs

On 2 maart 2014, in film, geschiedenis, by Zef Hemel

Gezien in Eye te Amsterdam op 25 februari 2014:

Bijna tegen het einde van de vier uur durende film komt de geleerde Alexander von Humboldt (gastrol van Werner Herzog) langs in een koets. Hij is op weg van Parijs naar Berlijn. Onderweg doet hij het dorpje Schabbach op de Hunsrück aan waar de jonge dromer Jacob Simon in de smidse van zijn vader zijn eerste stoommachine bouwt. Het is 1843. Een oude man langs de route wijst hem de weg (kleine rol van Edgar Reitz). Jacob schrikt en vlucht de bossen in, waarop Von Humboldt een briefje achterlaat. Zijn complimenten voor de jonge onderzoeker. Het is een van de hoogtepunten in het schitterende epos ‘Die andere Heimat’ van regisseur Edgar Reitz. De film toont hoe de inwoners van het denkbeeldige dorpje Schabbach honger, uitbuiting, ziekte en dood verwerken – alledaagse verschijnselen op het Duitse platteland in het midden van de negentiende eeuw. De ontberingen worden nog op de spits gedreven als de Pruisische landadel verklaart alle sprokkelhout en vruchten van het land als haar privébezit te beschouwen. Reitz in NRC Handelsblad van 22 januari 2014: "Het was ook een tijd van sociale utopieën, denk maar aan Karl Marx. En het was een tijd van misoogsten en honger."

Jacob droomt en leest veel over Brazilië, het spreekwoordelijke paradijs waar veel van zijn ongeletterde en onwetende dorpsgenoten naartoe zullen verhuizen als de honger en het gebrek hen opbreken. Want de jonge Jacob bestudeert niet alleen stoommachines, hij leert ook indianentalen spreken. Als uiteindelijk zijn oudere broer vertrekt beschouwt hij dat als verraad. Hij had zelf willen gaan. Reitz refereert hier aan zijn eigen broer, die een specialist was in indianentalen en die vijf jaar geleden overleed. Aan hem heeft hij zijn film opgedragen. Het wanhopige gevecht van de twee broers – Jacob en Gustav – in de modder na de aankondiging van de oudste in de kerk dat ook hij en zijn vrouw naar Brazilië zullen emigreren is dan ook veelzeggend en een van de meest ontroerende scenes uit de film. Even veelzeggend was het dat niet de filosoof Marx, die destijds tussen Trier, Parijs en Londen pendelde, aan het dorp voorbijtrok, maar de ontdekkingsreiziger Von Humboldt, homo universalis en kenner van het Zuid-Amerikaanse continent. Voor Reitz geen revolutie, maar evolutie.

Tagged with:
 

Kapitalistische metropolen

On 21 februari 2014, in boeken, politiek, ruimtelijke ordening, by Zef Hemel

Gelezen in ‘The Communist Manifesto’ (1848) van Karl Marx en Friedrich Engels:

Verwierp Karl Marx de grote stad? In zijn theorie was de stad in ieder geval de fysieke neerslag van het kapitalisme. In Het Communistisch Manifest (1848) luidt het: “The bourgeosie has subjected the country to the rule of the towns. It has created enormous cities, has greatly increased the urban population as compared with the rural, and has thus rescued a considerable part of the population from the idiocy of rural life.” Uit die overigens adequate analyse spreekt weliswaar nog geen verwerping van de grootstad, wel een toerekening van de verstedelijking aan de klasse van de bourgeosie. Marx: “It (de bourgeosie) has agglomerated population, centralized means of production, and has concentrated property in a few hands.” In zijn heilstaat – de dictatuur van het proletariaat – bestaan dan ook geen grote steden meer. Althans, het tienpuntenplan uit het Communistisch Manifest bevat onder andere dit devies: “Combination of agriculture with manufacturing industries; gradual abolition of the distinction between town and country, by a more equable distribution of the population over the country.”

Die opvatting waren vele utopisten destijds toegedaan. In hun ogen waren steden als Londen, Berlijn en Parijs gewoon veel te groot; de mensen moesten daarom worden gespreid, terug naar het platteland. De Britse stenograaf Ebenezer Howard zou er vijftig jaar later een praktische invulling aan geven met zijn eenvoudige tuinsteden-diagram. Dat diagram werd later in praktijk gebracht, ook in de Nederlandse ruimtelijke ordening in de twintigste eeuw. De grote steden in het Westen des Lands werden ontmanteld; mensen moesten naar groeikernen en industrialisatiesteden overlopen in een poging de ‘onvermijdelijke suburbanisatie’ in goede banen te leiden. Het gevolg is dat Nederland anno 2014 verrassend dicht in de buurt komt van de communistische heilstaat van Marx en Engels. Jammer dat Marx vergat hoeveel hij te danken had aan die verwerpelijke kapitalistische metropolen. Zonder de bibliotheek van het British Museum bijvoorbeeld had hij nooit zijn Communistisch Manifest kunnen schrijven.

Tagged with: