Gehoord op de UvA te Amsterdam op 29 maart 2019:
In Japan vergrijst en krimpt de bevolking, dat is genoegzaam bekend. De Japanse regering promoot daarom sinds enkele jaren een actieve ‘Compact City Policy’. Dit ruimtelijke beleid moet door de prefecturen worden uitgevoerd. Lichtend voorbeeld is Toyama in de noordelijke Chubu regio. Daar is in 2005 een begin gemaakt met ruimtelijke concentratie van de verstedelijking. Kensuke Katayama van Nagasaki University zocht me afgelopen week op. Hij wilde meer over de compacte stad-strategie van Amsterdam en omgeving weten. Hij was, vertelde hij me, op doorreis naar Kopenhagen en Berlijn. Voor Japan zijn deze drie Europese hoofdsteden belangrijk studiemateriaal. De eerste vraag die hij me stelde was: hoe krijg je oudere mensen uit de provincie bereid om naar de grote steden te trekken? Jonge Japanners trekken naar Tokio en Osaka, maar de ouderen blijven dikwijls achter, ze worden humeurig, vereenzamen en sterven vaak onopgemerkt. In de meeste prefecturen staat op dit moment tenminste tien procent van de woningen leeg, in sommige is dit al opgelopen tot meer dan twintig procent. Kun je de ouderen niet bewegen om hun boedel op te pakken, hun huizen sluiten en als iedereen vertrokken is de dorpen en stadjes afbreken? Brandgevaar door aardbevingen en tsunami’s maakt ontruiming van hele streken in Japan in de toekomst urgent.
Een van de kwesties die in Japan spelen rond de vergrijzing en bevolkingskrimp is de locatie van ziekenhuizen en zorginstellingen. Die zijn overwegend in de middelgrote provinciesteden gesitueerd. Deze instellingen volgden destijds de dominante trek naar buiten. Hun ligging blijkt nu verkeerd. Ze moeten naar de centrumsteden en hoofdsteden, ook omdat de verkeersemissies te hoog zijn en de nieuwe energiesystemen om ruimtelijke concentratie vragen. Als concept blijkt de compacte stad de minste uitstoot van CO2 met zich te brengen. Dit betekent dat de Japanse samenleving afscheid moet nemen van de auto en overschakelen op openbaar vervoer. Het Japanse ministerie van grond, infrastructuur, transport en toerisme steunt deze nieuwe richting in het ruimtelijke beleid. Gemeenschappelijk doel van alle Japanse overheden de komende decennia is om de ‘low carbon city’ te realiseren in een beperkt aantal grote steden. Dus, vroeg de heer Katayama me, hoe doet Amsterdam dat nu eigenlijk? Ik vertelde hem over de compacte stad-strategie die sinds 1985 tot concentratie van de Amsterdamse bevolking heeft geleid. Uitzondering daarop is Almere. Voorts verwees ik hem naar de komende ‘Nationale Omgevingsvisie’ van de regering Rutte die op 16 april aanstaande wordt gepresenteerd. Daarin zal de concentratie van de bevolking in de grote steden in het westen definitief zijn beslag krijgen en de geordende krimp van de provincies netjes worden geregeld. De Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken noemt dit ‘De Grote Verbouwing’.
Read in ‘Mapping Research and Innovation’ (2015) of Elsevier/Urban Innovation Network:
Last year, scientific publisher Elsevier and the Urban Innovation Network (UIN) published a comparative study of research output of eleven comparative European university cities, amongst them Amsterdam. The other cities were Barcelona, Berlin, Brussels, Copenhagen, Dublin, Hamburg, Madrid, Manchester, Stockholm and Vienna. In ‘Mapping Research and Innovation’ (2015) the researchers distinguished four dimensions of research strength: relative volume, relative usage, relative impact and research excellence. Excellence was measured by a city’s relative share of the most impactful research – “that which is among the top decile worldwide in terms of citations within a given subject area. We call these star articles.” Overall conclusion: Amsterdam has a strong claim to being one of the top knowledge cities in Europe. Its research output per capita is second only to Copenhagen, but the relative impact of its research is the highest. The researchers discovered that Amsterdam has a very strong position in medicin, in volume and impact. “It is nearly twice the world average in relative volume, given the city’s size and overall research output.” Orange (picture) means its impact is also quite high, “more than twice that of the world average.” Winners are oncology, radiology, nuclear medicine and imaging.
Striking is Amsterdam’s output in computer science, which nearly doubled over the past decade. In terms of publications per capita, Amsterdam’s output in computer science is now second among the eleven cities. “These growth trends suggest that Amsterdam is growing a world-class base of computer science researchers, which can both help train the next generation of tech workers and attract the most promising tech companies.” What about social sciences? Psychology has a very strong position, but only in volume, the other social sciences are performing above average, but their impact is rather low. In terms of publications per 1000 residents, the researchers found growth in all eleven cities. But the absolute winners are Amsterdam en Copenhagen, with Vienna and Stockholm following at a distance. How important is this? Elsevier: “Universities creat jobs and demand for real estate space, attract and retain talent, stimulate investment beyond their walls. (…) But, the central role played by universities in the innovation ecosystem is not well understood and an untapped resource.” Exploring a city’s innovation ecosystem is a valuable way of seeing the future with greater clarity.
Gelezen in ‘Pursuing Transit-Oriented Development’ (2013) van Wendy Tan:
Afgelopen donderdag promoveerde Wendy Tan aan de Universiteit van Amsterdam op haar onderzoek naar de implementatie van TOD – Transit Oriented Development. TOD staat voor het ruimtelijke combineren van mobiliteit en activiteiten in knooppunten. Tan, van origine architect afkomstig uit Singapore, had zich in haar zoektocht gefocust op de hindernissen bij de implementatie van TOD-strategieën en het overwinnen daarvan in een aantal steden die hierin succesvol waren geweest: Portland, Oregon; Vancouver, Kopenhagen en Perth, Australië. Hieruit had ze gehoopt te kunnen afleiden hoe bijvoorbeeld ook in Nederland TOD succesvol zou kunnen worden geïmplementeerd. Tot nu toe is het namelijk geen enkele Nederlandse stedelijke regio gelukt om, anders dan op papier, verkeer- en vervoerbeleid en ruimtelijk beleid werkelijk op elkaar af te stemmen. “The situation in the Netherlands seems more conducive for car and bike use than for walking or public transport. While the above average role that cycling plays is in line with TODS prinicples, the limited role of public transport and walking next to the still very significant role of car-based travel are at odds with those principles.”
Tan zocht naar institutionele barrières, institutionele veranderingen en leerprocessen binnen instituties in bovengenoemde steden die gunstig voor implementatie waren geweest. Ze ontwikkelde een model op basis waarvan instituties zich aanpassen. Door vervolgens de vier steden te bestuderen paste ze haar rijke empirische materiaal binnen haar model. Haar conclusie? “Findings indicated that the cumulative forces of reactions and effects determine the direction of change. It is therefore possible to break away from an existing development path and shift towards a more conducive institutional context for TODS. Likewise, it is also possible to regress.” Anders gezegd: “The process of TODS implementation is a process of decades.” Het kan echter ook anders, veel sneller. Opvallend in al haar vier casus is namelijk de omslag die was teweeg gebracht door burgerprotesten. Zelfs in Kopenhagen waren burgers de straat opgegaan om verandering te eisen. Pas hierdoor gedwongen pasten de instituties zich aan. Een grotere betrokkenheid van burgers in de planning van meet af aan zou veel schelen. Haar daarnaar gevraagd, antwoordde ze dat dit correct gezien was, maar dat TOD in haar geboortestad Singapore toch zonder enig burgerprotest was geïmplementeerd. Met andere woorden, Nederlandse planning kan ook zonder burgers. Doe het Singaporees.
Gelezen in NRC Handelsblad van 2 juni 2013:
Onlangs gesproken met een stedenbouwkundige uit Kopenhagen. Ze was bij me op bezoek met een doel. Ze vertelde me dat ze stilteplekken wil gaan onderzoeken in Amsterdam en in Kopenhagen. Een promotor had ze al. Plekken wilde ze bestuderen waar mensen uit de hele wereld kunnen opladen, hun gedachten ordenen en weer volledig zichzelf zijn. Plekken voor het hart. Zulke rustplekken beperken zich wat haar betreft niet noodzakelijkerwijze tot de openbare ruimte. Haar gevoel zegt haar dat zulke plekken ook semipubliek kunnen zijn en ze dacht dat die in Amsterdam in ruimere mate voorhanden zijn dan mensen wellicht denken, ruimer ook dan in een stad als Kopenhagen. Ze duidde deze plekken aan als ‘spirituele plekken’. Amsterdam, aldus de Deense, zou er vele kennen. Werkelijk?
Haar opmerkingen deden me denken aan een artikel in NRC Handelsblad van Martine Kamsma van 2 juni 2013 jongstleden met daarin opgenomen de ‘stiltekaart van Nederland’. Lezers van de krant hadden hun favoriete stilteplekken in Nederland aangegeven. Bijna honderd plekken waren door hen genoemd. Kamsma had ze alle gekarteerd. De meeste bevonden zich, verrassend genoeg, in Amsterdam. De vaakst genoemde plek in het algemeen, schreef ze, was niet de heide in Drenthe of een Waddeneiland voor de kust, maar de Oude Kerk, “midden in de drukte van de Amsterdamse Wallen.” Stilte, lijkt het wel, kan niet worden gewaardeerd zonder levendige drukte. Verder werden genoemd de Papegaaikerk in de Kalverstraat, het Erasmuspark in West, het Begijnhof aan het Spui, Park Frankendael en de binnenplaats van de Uilenburger sjoel bij de Jodenbreestraat. Goede tweede was Utrecht, met vijf stilteplekken. Kennelijk beschikt de Noordvleugel van de Randstad over meer dan voldoende plekken om veel mensen tegen te komen, maar tegelijk plekken om uit te rusten, na te denken en bij te komen. Zou de stedenbouwkundige uit Kopenhagen dit eens nader kunnen onderzoeken?
Gelezen in NRC Handelblad weekblad van 16-23 oktober 2010:
De Chinese kunstenaar Ai Wei Wei is een moedige vrijheidsstrijder. In NRC Weekblad komt hij uitgebreid aan het woord. De aanleiding is zijn kunstwerk in de Tate Modern, waar hij de enorme turbinehalvloer met beschilderde zonnepitten bezaaide, een kunstwerk dat al na twee dagen weer gesloten werd vanwege gevaar voor de volksgezondheid. Maar over het bijzondere kunstwerk gaat het in het interview niet. Het gaat over het Chinese regime en de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan landgenoot Liu Xiaobo. Ai Wei Wei heeft van jongsaf het politieke geweld aan den lijve ondervonden. Hij spreekt van uitbuiting van het Chinese volk. Hij vindt het schandelijk dat de Chinese regering zoveel geld uitgaf aan een Wereldexpo in Shanghai. Hij noemt Shanghai zelfs ‘schaamteloos’. “Shanghai is altijd al een schaamteloze geldhoer geweest. Dat was in de koloniale tijd al zo en dat zien we nu opnieuw met die expo, een vertoning, en wat een ideeënarmoede. De hele expo is een manier om nog meer buitenlandse investeringen en technologieën naar China te halen.” Om te benadrukken dat China jaarlijks 40 miljard euro uitgeeft aan het bespioneren en censureren van het volk, plaatste Wei Wei tijdens de Wereldexpo een camera, verbonden met het internet. De camera stond in Kopenhagen, op de plaats waar de Kleine Zeemeermin had gestaan. Die laatste was door de Deense regering tijdelijk naar Shanghai afgevoerd om daar tijdens de expo te tonen. De Denen waren er niet zo blij mee, met die camera. Over ironie gesproken.
Vandaag las ik in de Volkskrant dat de Nederlandse kunstenaar John Körmeling de Dutch Design Award krijgt voor zijn paviljoen op de Wereldexpo in Shanghai. ‘Happy Street’ bestond uit één lange straat met nep-huisjes waar Nederlandse koopwaar stond uitgestald. De jury noemt het kunstwerk “gedurfd en ironisch”.
Gelezen in ‘Ernst & Young’s 2009 European attractiveness survey’:
Eymert van Manen zond me het EY-rapport toe. Altijd interessant, dit soort surveys. Een kort interview met Saskia Sassen zit er tussen. Nog interessanter. Want wat schrijft de grand dame van Columbia University? Haar opmerkingen zijn bijna als bullets afgedrukt, een reeks opmerkingen in een korte cadans: "There is less competition among cities and more of a global/regional division of functions than is commonly recognised." Vervolgens verklaart ze waarom Europa het zo goed doet, wereldwijd. Het oude continent heeft een veel gespreidere geografie van economische voordelen. En verder zijn de Europese steden kleiner, strategischer, interessanter voor bedrijven die niet meer al hun kaarten zetten op die ene stad, maar op een reeks van steden.
Als voorbeeld noemt ze Kopenhagen. "Copenhagen, say, has emerged as a sort of global platform – a Dubai in Europe." En Madrid noemt ze als voorbeeld van een oude invloedszone die weer aan betekenis heeft gewonnen. Haar belangrijkste opmerking bewaart ze voor het slot: "Finally, an urban economy needs to be highly diversified, to prevent the virus of a crisis spreading. So continental European cities have a big advantage, because financialization is far lower than in the UK, the US, or such city-states as Dubai." Eymert mailt me dat het rapport ook interessant is voor Amsterdam. Inderdaad, ook Amsterdam ontwikkelt zich tot een global platform.
Gelezen in Monocle issue 15 (juli/augustus) 2008:
Monocle, de internationale glossy over ‘global affairs, business, culture & design’ brengt jaarlijks een special issue uit over steden in de wereld. Daarbij hoort ook steeds een top 20 van meest leefbare steden. Vorig jaar kwam daar nog geen Nederlandse stad in voor. Dit jaar is dat anders. Voor het eerst staat Amsterdam in de top twintig. Op plaats 18. De criteria zijn zeer divers, de helft is op statistische gegevens gebaseerd, de helft op subjectieve oordelen van de redactie.
Welke stad is leading? Dat is Kopenhagen. De Deense hoofdstad heeft München van de eerste plaats gestoten. Wie zijn er nog meer nieuw? Berlijn is binnengekomen op plaats 14, het Japanse Fukuoka op plaats 17 en Minneapolis op plaats 19. Interessant is te lezen hoe de redactie oordeelt over de Nederlandse hoofdstad:""Because of its dynamic, can-do atmosphere, Amsterdam has successfully transformed itself from a traditional transport and trade hub into a centre for science and technology." Wat in Amsterdam verder wordt geprezen: het multiculturele karakter van de stad, nergens in Europa geëvenaard. Verder het teruglopend aantal moorden (27 in 2007) en inbraken (5447 in 2007). En ook: "its stunning new architecture."
Belangrijkste kritiekpunt ten aanzien van Amsterdam: de woningmarkt. De stad is te klein en er worden onvoldoende betaalbare woningen gebouwd. En wat deed Kopenhagen nu zoveel beter, ook ten opzichte van steden als München, Zürich en Tokio? Naast "good looks, brains, perfect proportions, a sunny disposition and a sense of humour" noemt de redactie "a firm grasp of environmental issues, regional transport and a variety of subjective elements (food culture, housing design, retain mix and quality of cocktails)." Ze prijst de nieuwe metro van Kopenhagen die je in een mum van het vliegveld naar het centrum van de stad brengt (over de Amsterdamse hebben ze vooral klachten) en ze vinden dat de projectontwikkelaars in Kopenhagen hun leven beteren. Die ontwikkelen steeds minder van die dooie glanzende buurten, maar proberen hun projecten echt te voegen in de stad. Wat verder opvalt aan Kopenhagen: bijna geen moorden, heel weinig misdaad, zeer tolerante regelgeving, driemaal zoveel bioscopen als in Amsterdam, prefect onderhouden groen, zeer innovatief ondernemerschap en een uitstekende woningmarkt. Bovendien wil de burgemeester van Kopenhagen het autoverkeer in de stad beprijzen. Ook dat is een pre.
Ziedaar de agenda voor Amsterdam de komende jaren.
Opgemerkt tijdens vakantie in juli 2008:
Voor het eerst van m’n leven door Denemarken gereden. Eerste indrukken? De Denen lijken op de Nederlanders. En Denemarken lijkt op Nederland. Twee kleine landen in Noordwest-Europa, omgeven door water en grenzend aan Duitsland en de Noordzee. Maar, er zijn in ieder geval twee opvallende verschillen tussen beide natiestaten te noemen. De eerste is het dominante kwaliteitsbesef van de Denen tegenover het overwegende kwantiteitsdenken van de Nederlanders. Nederlanders denken alleen maar aan veel dingen tegen een zo laag mogelijke prijs. Veel containers, veel vliegtuigen, veel dozen, veel woningen, veel vrachtwagens, veel steden. En dat alles zo goedkoop mogelijk.
De Denen daarentegen zoeken in alles kwaliteit. In het eten, in de producten die ze maken, in het landschap, zelfs in de parkeerplaatsen langs de snelwegen. Dat doen ze bewust, het is een door hun politieke elite bewust gedane keuze. Het brengt hen grote welvaart, méér welvaart dan de Nederlanders. En een schoner milieu.
Dat brengt me op het tweede verschil. Het tweede grote verschil tussen Denemarken en Nederland schuilt in het occupatiepatroon, in de ruimtelijke ordening. Kopenhagen is veruit de grootste stad van het land, de rest van Denemarken is overwegend platteland (de tweede stad van het land is Aarhus, vergelijkbaar in grootte met Eindhoven). Het Kopenhagen dat ik zag is een geweldige stad, ruim een miljoen inwoners groot (groter dus dan Amsterdam), waar, alweer, het denken in kwaliteit de boventoon voert. Zelfs de stadscamping waar ik met mijn gezin stond, was in alle opzichten geweldig. Het is voor Nederlanders een jaloersmakende situatie. Denemarken heeft niet de fout gemaakt die Nederland met zijn naoorlogse ruimtelijke ordening wèl heeft gemaakt: alles spreiden en verdunnen. Een van de voordelen hiervan is de directe verbinding per metro van het stadscentrum van Kopenhagen met de luchthaven, Kastrup, terwijl bij ons de Noord-Zuid lijn eindigt op de Zuidas, waarna tout Amsterdam voor de laatste vijf kilometer moet overstappen in de trein.
Het enige nadeel van deze concentratiepolitiek, is dat de voetbalcompetitie in Denemarken tegenvalt. De clubs in Kopenhagen krijgen weinig tegenspel in de nationale competitie. De Deense sterspelers spelen daarom vooral in het buitenland.
Maar is dat bij ons zoveel anders? Want kunnen Maastricht, Deventer, Zwolle, Den Haag, Breda en Nijmegen werkelijk nog profclubs op hoog niveau op de been houden? Ik denk dat dit verschil steeds geringer wordt. De Denen doen het, kortom, beter.
reacties