Gehoord in de Zuiderkerk op 29 september 2011:
Alfonso Brillembourg is hoogleraar planning aan de ETH te Zürich. Afgelopen donderdag sprak hij de Zuiderkerklezing in Amsterdam. De lezing was georganiseerd door de gemeente. Volgens de Venezolaanse architect is de opgave van de planologie in de 21ste eeuw ‘social distribution’, een begrip dat hij had ontleend aan de Britse historicus Eric Hobsbawm, die in ‘Age of Extremes’ (1994) zich allesbehalve optimistisch had uitgelaten over de komende 21ste eeuw: “The structures of human societies themselves, including even some of the social foundations of the capitalist economy, are on the point of being destroyed by the erosion of what we have inherited from the past. Our world risks both explosion and implosion. It must change.” Alles, aldus Brillembourg, draait om de distributie van mensen, van kennis en van vaardigheden over de wereld. Migratie is goed, de grootst mogelijke menging van mensen is geweldig en ook nodig. Brillembourg stelde een wereldpaspoort voor waarmee mensen zonder belemmering over de aarde zouden kunnen reizen. Mooi en hoopvol waren zijn beelden van een vijfenveertig verdiepingen tellend leegstaand bankgebouw in Caracas dat na de financiële crisis van begin jaren negentig door 2500 uiterst professioneel georganiseerde krakers was bezet. Sinds 1993 stond deze Torre Confinanzas al leeg. Tien jaar later kozen de krakers uitgerekend dit symbool van de financiële chaos die ook Hugo Chavez in hun land aan de macht heeft gebracht als hun domicilie. De beelden van de woningen die ze in de verdiepingen hadden opgetrokken oogden geweldig – het leek een reusachtig muizenhuis waarvan Karina Schaapman de architect had kunnen zijn. De toren was eigendom van de Venezolaanse financier David Brillembourg (een familielid?), vandaar de bijnaam: The Tower of David. Naast de woningen zijn er bedrijfjes: naai-ateliers, winkeltjes, van alles. Liften werken weliswaar niet, maar sjouwers zijn bereid tegen betaling goederen naar boven te slepen. Niemand had dit allemaal ooit voorzien. Metropolen als Caracas, voegde Brillembourg eraan toe, zijn niet meer te plannen. Daarvoor zijn ze te complex. Daarom moeten de planners ook ophouden te doen alsof ze de steden nog integraal kunnen ontwikkelen. Op de oude wijze ruimtelijk ordenen kan niet meer. En architecten moeten ophouden zich blind te staren op de vorm. Brillembourg riep op om veel meer te improviseren, de bestaande netwerken van mensen te erkennen, zelfredzaamheid als uitgangspunt te nemen. Metropolen, zei hij, zijn oneindig veerkrachtig.
Mooi waren zijn beelden van projecten in de sloppenwijken van Caracas. Naar de toppen van de Zuid-Amerikaanse heuvels gleden nu gondels, die de arme mensen van boven naar beneden brachten en weer terug. In eenvoudige constructies onder de gondelstations waren sporthallen en buurtzalen ingericht, mensen uit de omliggende buurten konden er terecht voor vertier en sociaal verkeer; het geheel oogde als de Amsterdamse ‘solids’ van Stadgenoot – ook al geïnspireerd op het werk van krakers. Je zou inderdaad de metrostations van het GVB ook graag willen gebruiken voor heel veel andere activiteiten. Stel je voor dat infrastructuur, sport, cultuur en sociaal werk ook bij ons fysiek konden samenvloeien. Dat zou wat zijn.
Gehoord in Hamburg op 30 oktober 2010:
Egbert Rühl is sinds een half jaar Geschäftsführung Hamburg Kreativ Gesellschaft Gmbh. Hij nam ons mee naar de Viktoria Kaserne in Altona, Hamburg. Het bleek een broedplaats voor kunstenaars, maar het alternatieve gebruik is allerminst zekergesteld. Investeerders azen op het historische gebouw – 80o0 vierkante meter –, dat dicht bij het station is gelegen en waar een omvangrijk rangeerterrein beschikbaar komt voor herontwikkeling. Vervolgens reden we naar het hippe Schanze Viertel, via de Schulterblatt en aanschouwden een onder graffitti gespoten monument – eerder een operadecor dan een stadsgezicht – waar onder de poort zwervers sliepen (en alcohol dronken). Rühl verzekerde ons dat dit tafereel officieel symbool stond voor een vrijgevochten Hamburg en dus politiek onaantastbaar was. Via Neuer Kamp – een kermisterrein annex abbatoir, met een grote leegstaande markthal en een hip muziekcentrum in een voormalige fabriek – reden we door naar het Gängenviertel. Hier, net binnen de historische stadskern, hadden kunstenaars twee jaar geleden een historisch gebouwencomplex bezet, het was in eigendom van een Nederlandse ontwikkelaar geweest maar is inmiddels door de stad teruggekocht. Het stadsbestuur dorst een confrontatie met de krakers niet aan; nog vers in het geheugen stond de ontruiming met harde hand van het Hafenstrasse, een herhaling daarvan wilde men koste wat kost voorkomen. Volgens Rühl hadden ze weinig toekomst op die plek, maar ze creëerden wel een interessante politieke agenda, waarvan ook hij profiteerde.
Rühl verduidelijkte dat Hamburg veel kunstenaars en creatieven verliest aan Berlijn. Immers, met de nieuwe ICE-verbinding ben je van Hamburg in een mum in Berlijn. Zijn bedrijf was opgericht om aan deze uittocht enigszins een halt toe te roepen. Niet dat Hamburg Berlijn kan evenaren als creatieve stad, maar de noordelijke hanzestad wil zijn kunstenaars niet zomaar aan de Pruisische hoofdstad prijsgeven. Met de economie van Hamburg gaat het overigens allesbehalve slecht, maar de mediastad beseft dat het niet zonder kunstenaars kan. Onder de indruk van de artistieke kwaliteit van de kunstenaar-bezetters waren we niet, en het geheel oogde nogal verwrongen, maar het voorbeeld maakte weer eens duidelijk dat kunst en cultuur onmisbaar gevonden worden voor een gezonde stedelijke economie. Zelfs in de welvarende havenstad Hamburg.
reacties