Gelezen in The Economist van 16 juli 2016:
Het is opletten geblazen. Wie niet de trends volgt is verloren. In The Economist afgelopen zomer meldde Schumpeter dat ‘de monding van de culturele rivier is verlegd van New York en Los Angeles naar San Francisco’. Dat stelde althans Chris Dixon, CIO van een venture capital-onderneming in Silicon Valley. Van het observeren van wat slimme jonge mensen in het weekend doen heeft hij zijn beroep gemaakt. De bankier werd trendwatcher. Op deze manier denkt hij uit te kunnen maken wat over tien jaar de dominante beweging zal zijn. Veel van zijn observaties hebben betrekking op voedsel en gadgets. Maar dus ook de beweging van de ene stad naar de andere stad. In hetzelfde nummer van het Londense zakenblad wordt door een andere redacteur opgemerkt dat alle grote en succesvolle firma’s in de wereld – Lego, Airbus, Google, Apple, Siemens, Adidas, Amazon – dure nieuwe hoofdkantoren bouwen. Al die kantoren hebben één ding gemeen: met hun architectuur en inrichting willen ze creatieve, jonge techies behagen. Vooral in Europa, waar de beroepsbevolking snel veroudert, is het zaak om jong talent aan zich te binden, dus gebouwen en interieurs moeten frisheid, openheid en innovatie uitstralen.
Veel van die nieuwe hoofdkantoren in Europa bevinden zich overigens op het platteland: Lego bouwt in Jutland, Airbus ontwikkelt buiten Toulouse, Adidas spendeert 500 miljoen euro in de bossen rond Herzogenaurach. Terecht stelt The Economist de vraag of die ruimtelijke strategie houdbaar is. Amazon heeft zich in het hart van Seattle genesteld, Google en Apple bevinden zich in San Francisco Bay Area. “For European firms in out-of-the-way company towns such as Billund or Herzogenaurach, it might be hard to compete, however appealing the minigolf course.” Die waarschuwende woorden las ik ook in een politieke analyse aan de vooravond van de Franse presidentsverkiezingen rond de figuur van Emmanuel Macron, minister van Economische Zaken. Opvallend in het Franse landschap is de scherpe scheiding tussen succesvolle kosmopolitische steden als Parijs, Lyon, Grenoble en Bordeaux, met hun aangename voetgangersgebieden, tech hubs en voedselhallen, en kwijnende industriesteden met hun gokhallen, parkeerterreinen en leegstaande winkelstraten. Politici die, net als CEO’s van topondernemingen, willen blijven groeien, zullen zich op de eerste categorie moeten richten, niet op de tweede. Ze zullen de grote, trendy stad in hun armen moeten sluiten. Doen ze dat niet, dan zullen ze uiteindelijk verliezen.
Gelezen in The Identity of France, Volume I (1986) van Fernand Braudel:
Waarom is Parijs de Franse metropool geworden? Waarom niet Lyon? Lyon ligt aan de Rhone, op een van de belangrijkste istmussen van Europa, tussen de Noordzee en de Middellandse Zee. Ze verbindt de steden van de Noordelijke Nederlanden over het water van de Maas, Saone en Rhone dan wel via de pas van de Mont Cenis over de Alpen met de steden van Noord-Italië. In de Middeleeuwen telde Lyon dan ook grotere markten dan Parijs. Maar in de zeventiende eeuw, toen Frankrijk economisch achteruit kachelde, kwijnde ook Lyon weg. Juist dan komt Parijs opzetten. Toen de economie in de achttiende eeuw weer aantrok door de industriële revolutie, was het Parijs dat de toon zette. Fernand Braudel schrijft: “little by little the capital city stripped Lyon of its financial supremacy.” Tegen het eind van de Verlichting was het proces voltooid: “by fair means or foul, Lyon’s rival had carried off the prize.” De rivaliteit tussen de twee grote Franse steden groeit nog in de negentiende eeuw, maar Lyon komt er dan niet meer bovenop, ondanks het feit dat ze uitgroeit tot het creatieve centrum van de zijde-industrie.
Braudel is duidelijk op de hand van de Zuid-Franse stad, of eigenlijk is hij anti-Parijs. Lees maar: “Today Lyon has lost all its financial capital to a metropolis whose voracity knows no bounds.” Het is midden jaren tachtig van de twintigste eeuw als hij zijn historische trilogie over Frankrijk schrijft. Decentralisatiepolitiek en anti-metropooldenken zijn dan ook in Frankrijk nog dominant. De historicus van ‘la longue durée’ kan er zich niet aan onttrekken en stelt met pijn in het hart vast dat de lange lijnen van de geschiedenis duidelijk in het voordeel van de Franse hoofdstad spreken. Beleid dat dit tegengaat helpt niet, moet hij toegeven. “This illustrates, in a financial context, the problem of making decentralization work.” Ook in Nederland moet de slag van antistedelijk decentralisatiedenken naar grootstedelijk denken nog steeds worden gemaakt. Het denken in lange historische en ruimtelijke lijnen kan daarbij behulpzaam zijn. Sommige steden hebben nu eenmaal historische voordelen. Maar het sentiment wil het niet. Braudel laat dat mooi zijn. In zijn eigen intellectuele worsteling met Parijs.
reacties