Gehoord in de aula van de Universiteit Utrecht op 3 maart 2020:
In zijn uittreerede afgelopen dinsdag 3 maart sprak Oedzge Atzema, hoogleraar Economische geografie aan de Universiteit Utrecht, over ‘Oo(g)st’. Die oogst bleek drieledig: zijn eigen carrière aan de hand van werkplekken en collega’s, een overzicht van vijftig jaar urbanisatie en suburbanisatie in Nederland, een onderzoek in opdracht van de provincies Overijssel en Gelderland naar ‘De kracht van Oost’. Hier beperk ik me tot de laatste twee. Wat urbanisatie en suburbanisatie in Nederland betreft werden de aanwezigen getrakteerd op een vervolg van het onderzoek van Atzema aan de Radboud Universiteit in Nijmegen zoals neergelegd in zijn proefschrift uit 1991, getiteld ‘Stad uit, stad in’. In dat proefschrift beschreef hij de residentiële suburbanisatie in Nederland in de jaren zeventig en tachtig aan de hand van kaarten en cijfers. Die uit de jaren negentig, nul en tien had hij er nu aan toegevoegd. Wat blijkt? De dominante suburbanisatie uit de jaren zeventig en tachtig is omgeslagen in een regelrechte urbanisatie, met Amsterdam als grote winnaar. Eigenlijk had Atzema dit in 1991 al voorzien, want in zijn proefschrift schreef hij over een verminderde trek uit de steden, die hij structurele kenmerken toedichtte en waarvan hij voorspelde dat die het stedelijk landschap van Nederland in de jaren negentig zou gaan bepalen. Maar echte urbanisatie zoals die zich sinds 2003 manifesteert, nee die is nieuw.
Volgens het theoretische fasenmodel dat Atzema hanteert zal op termijn de urbanisatie weer omslaan in suburbanisatie, want beide verlopen in een trage golfbeweging en wisselen elkaar af. Reurbanisatie doet zich het eerste voor op het niveau van de stedelijke agglomeratie, daarna het stadsgewest en uiteindelijk het peri-urbaan gebied. Ook toekomstige suburbanisatie zal zich het eerste aandienen op het niveau van de stedelijke agglomeratie. Is daar al sprake van? Met argusogen keken we naar zijn kaarten. De woningproductie in grootstedelijke agglomeraties als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam is op dit moment ronduit fors, ondanks de extreem hoge prijzen en de vele te overwinnen plaatselijke problemen. Je kunt het uittekenen: wanneer de rijksoverheid niet bijspringt koken de grote steden over en zullen veel mensen de grote steden inderdaad weer verlaten. Hier past één kanttekening. Atzema kijkt alleen naar wonen, niet naar werken. En dat voert naar ‘De kracht van Oost-Nederland. Een economisch-geografische analyse’ (2016). Daarin schrijven Atzema en andere onderzoekers dat de mate van ruimtelijke integratie tussen stadsregionale arbeidsmarkten in de Randstad veel groter is dan in Oost-Nederland. “Met name de jongste generatie kenniswerkers in Nederland, de instroom van talent uit het buitenland incluis, is steeds meer hoogstedelijk georiënteerd.Vooral deze groep stuwt het huidige grote succes van de Noordelijke Randstad.” Naarmate de kenniseconomie zich verder ontwikkelt, worden de benodigde ‘vijvers’ groter en dieper. De oostelijke provincies missen agglomeratiekracht.
Gelezen in NRC Handelsblad van 11 januari 2020:
Woningprijsontwikkeling in eerste kwartaal 2019 tov tweede kwartaal 2013. Bron: Calcasa
Volgt u de berichten over de woningmarkt ook op de voet? Kijkt u daarbij ook steeds naar de kaarten van Calcasa? Calcasa, gevestigd in Delft, noemt zichzelf ‘de peilstok van de onroerend-goedmarkt’. Het bedrijf is vermaard om zijn automatische taxatiemodel, maar het doet ook onderzoek naar de woningmarkt. De kwartaalberichten zijn zeer de moeite waard. Zelf kijk ik naar de kaarten. Vooral reeksen van kaarten over vele jaren maken veel duidelijk. Wat aan het eind van de financiële crisis begon in Amsterdam, slaat sinds een paar jaar uit naar de rest van Nederland: sterk oplopende woningprijzen. Inmiddels is sprake van een nationale woningcrisis. Het verschijnsel lijkt op een virus, het doet zich trouwens wereldwijd voor. Besmetting vindt plaats vanuit het netwerk van ‘Global Cities’ zoals Londen, New York, San Francisco en Amsterdam. Onlangs drukte NRC Handelsblad een kaart af van Nederland met de woningprijsontwikkeling in het eerste kwartaal van 2019 ten opzichte van het tweede kwartaal van 2013. Wat blijkt? Prijsstijgingen van 45 procent en hoger treft men aan uitsluitend in het gebied rond Amsterdam, met een uitwaaiering naar Utrecht, Den Haag en Rotterdam, steden die fungeren als overloopgebieden van de hoofdstad. Een typisch randstedelijk fenomeen dus, met Amsterdam als epicentrum. Anders gezegd: iedereen wil naar Amsterdam, niemand kan er in.
Oplossing van de woningcrisis kan dus ook alleen als Amsterdam snel en adequaat reageert. Dat doet Amsterdam onvoldoende. Het belemmert de woningbouw juist met moeilijke extra regelgeving en het naait zich al jaren in een korset van groengebieden en uitgestrekte hinderzones (Schiphol, de zeehaven). Uitbreidingsplannen maakt de stad al jaren niet meer, met als gevolg dat de markt is vastgelopen. Er is nu zo weinig dynamiek in de hoofdstad dat de prijzen nauwelijks meer stijgen; de stad bevindt zich in het oog van de storm. En zo’n stikstofcrisis maakt het alleen nog maar erger. Wie zegt dat Amsterdam in omvang moet verdubbelen krijgt de kous op de kop. Dat er sprake is van een aanzwellende trek naar bepaalde steden wil er bij de meeste Nederlanders niet in. De precieze werking van het internet (extreme pieken!) wordt ook niet ingezien. Heus, in de rest van Nederland hoeft niet zoveel te worden gebouwd. Mensen worden nu gedwongen om steeds grotere afstanden naar hun werk af te leggen. Hoog tijd dat de Minister van Binnenlandse Zaken een aanwijzing geeft aan het hoofdstad om een stevig uitbreidingsplan voor te bereiden. En de Minister van Financiën zou de hypotheekrenteaftrek per direct moeten afschaffen. Ondertussen kan de rest van het land zich gaan voorbereiden op de volgende crisis.
Gelezen in NRC Handelsblad van 4 december 2019:
Bron: CBS/Kadaster (stijging huizenprijzen – rood: Amsterdam)
Goed voorstel van Mark van Houdenhoven in NRC Handelsblad van 4 december. In ‘Geef zorgwerker in dure stad woontoeslag’ voert deze bijzonder hoogleraar Economische bedrijfsvoering in de gezondheidszorg aan de Radboud Universiteit een pleidooi voor de invoering van een regiocomponent in de cao die rekening houdt met veel hogere kosten van levensonderhoud in steden. Ambtenaren in de zorg, onderwijs, openbaar vervoer, politie, brandweer enzovoort krijgen nu overal hetzelfde bedrag uitgekeerd, terwijl de kosten van levensonderhoud in de grote steden van de Randstad veel hoger zijn dan elders. Die verschillen nemen toe. Vooral na de financiële crisis koken de steden over. Het wonen dreigt daar voor ambtenaren onbetaalbaar te worden. In een hoogconjunctuur met een gespannen arbeidsmarkt heeft dat ongewenste effecten. Afgelopen winter moesten scholen in Amsterdam tijdelijk sluiten; ook politiebureaus gingen ‘s nachts dicht. Vandaar het pleidooi van de hoogleraar, die tevens directeur van een groot ziekenhuis is, om personeel te compenseren. Met alle kosten,meent hij, kun je niet rekening houden, maar wel met de snel oplopende woonlasten.
Vroeger, toen er nog geen cao’s waren, werden ambtenaren in de grote steden beter betaald dan daarbuiten. Soms liep het verschil wel op tot tien procent. Het leven is steden is nu eenmaal veel duurder. Maar dat was in de tijd dat grote steden nog zelf de inkomstenbelasting mochten vaststellen. In 1929, aan het begin van de crisis, maakte de regering Colijn hier een einde aan. Piet de Rooy, emeritus-hoogleraar Geschiedenis, in Ons Amsterdam (oktober 2011): “De eigen bevoegdheid van gemeenten om inkomstenbelasting te heffen, wat ook een bruikbaar instrument had kunnen zijn in de crisisjaren, was al voor die tijd ongedaan gemaakt door nieuwe wetgeving. Het rijk trok de belastingheffing naar zich toe en verdeelde de opbrengst volgens eigen criteria via het Gemeentefonds. Zo kreeg het rijk meer invloed op het gemeentebeleid.” Het waren ambtenaren die in de ogen van de regering vooral moesten inleveren. De Rooy: “In 1932 werd via het Gemeentefonds de rijksbijdrage aan de salarissen van gemeentepersoneel ineens met 3% gekort. ‘Maar dat kan niet,’ zei Amsterdam, ‘dat is in strijd met de afgesproken arbeidsvoorwaarden!’ Dan betaal je het maar uit een andere pot, antwoordde de regering.” Die houding, die is ontwikkeld in de crisis van de jaren ‘30, geldt nog steeds. Het ‘linkse’ Amsterdam plust bij uit eigen kas. Een regiocomponent lijkt niet onredelijk.
Gelezen in ‘Enorm veel keuze & ongelofelijk nabij’ (2019):
Het College van Rijksadviseurs schreef een advies over het bereikbaarheidsprogramma van de metropoolregio Amsterdam. Het heet ‘Enorm veel keuze & ongelofelijk nabij’, een kennelijke verwijzing naar ‘Extreem Luid & Ongelooflijk Dichtbij’ (2005), een roman van Jonathan Safran Foer. Aan twee ministeries die moeten beslissen over zware investeringsprogramma’s in en rond Amsterdam: Infrastructuur & Waterstaat respectievelijk Binnenlandse Zaken, is het advies gericht. Ik las het met grote interesse. Twee kanttekeningen. Allereerst de stelling dat Nederland op te vatten zou zijn als één metropolitane regio, vergelijkbaar met New York. Die boude stelling doet denken aan Nederlandse planologen uit de jaren ‘60 die de zogenoemde ‘Randstad Holland’ op één lijn durfden stellen met Londen of Moskou. Of met pionier Theo van Lohuizen die in 1924 tijdens het Internationale Stedebouw Congres in Amsterdam het Westen des Lands opblies door hoefijzervormige invloedssferen rond de steden op kaart te zetten en die urbane velden te spiegelen aan echte metropolen. Heus, Nederland is géén metropolitane regio, het is geen aaneengesloten stedelijk gebied, het mist een Manhattan of een Brooklyn, en Brabant is geen Staten Island. Grootstedelijkheid kent ons land niet. Nederland is een diffuus stedelijk veld, bijeengehouden door rijkswegen. De economie van New York is zo groot als die van Australië, die van Nederland reikt niet verder dan halverwege.
Wel goed gezien is de noodzaak van een nieuwe airportmetrolijn die Schiphol rechtstreeks met het metronetwerk van de hoofdstad verbindt. “Dit station is geen onderdeel van het treinstation Schiphol en voorkomt daarmee een hoop verwarring, stress, ongemakken en vertragingen. Fijn voor de internationale reiziger en beter voor de Nederlandse forens.” Zo’n oplossing snijdt inderdaad meer hout dan een uitbreiding van de krakkemikkige Schipholtunnel. Daarnaast pleiten de adviseurs voor een stadsregionaal OV-systeem als ruggengraat van de regio, bestaande uit een S-bahn achtig netwerk van sprinters, metro en lightrail in hoge frequentie. En misschien wel het belangrijkste: ze adviseren het uitdijen van de metropoolregio niet langer te stimuleren. Ter onderbouwing citeren ze good old Lewis Mumford: “Building more roads to prevent congestion is like a fat man loosening his belt to prevent obesity.” Omdat de werkgelegenheid zich veel sterker in Amsterdam ontwikkelt dan in de regio ligt het voor de hand om ook de regionale woningbouwprogramma’s sterker op Amsterdam te richten. Het economische zwaartepunt verschuift naar de Zuidas. Verdere verdichting helpt om ruimtelijke obesitas tegen te gaan. Maar dat laatste adviseren de adviseurs niet. Ze geven aan werkgelegenheid regionaal te willen spreiden. Dat klinkt rechtvaardig, maar het verzet zich tegen grootstedelijkheid en bovendien gaat het ze niet lukken. Nederland is geen New York, maar Amsterdam mag wel wat grootstedelijker.
Gelezen in NRC Handelsblad van 27 november 2019:
Onlangs meldde NRC Handelsblad dat de Commissie Milieu Effect Rapportage een negatief advies heeft uitgebracht aan het kabinet over de Nationale Omgevingsvisie. Veel publiciteit kreeg het niet. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Het is een ambtelijk traject, dus beter geen media-aandacht. Kees Linse, de voorzitter voor de Landelijke Commissie voor de M.E.R., moest eraan te pas komen. Omfloerst vertelde hij over het vernietigende oordeel van zijn commissie: alle mooie ambities van de regering met Nederland in de verre toekomst zijn gewoon niet met elkaar te rijmen. Het is ook onduidelijk hoe ze dit allemaal wil realiseren. Linse: “Het is lastig al deze voeten in één schoen te passen. Onze vraag luidt: waar wringt de schoen?” Met schoen bedoelde de voorzitter het grondgebied van Nederland. Groei van mobiliteit en economie hebben grote ruimtelijke en milieu- effecten, die kun je niet wegpoetsen, die zullen botsen met andere functies. Zijn boodschap deed sterk denken aan het recente rapport van de commissie-Remkes. In ‘Niet alles kan’ (2019) gaf deze staatscommissie aan dat de recente stikstofcrisis de regering dwingt tot het maken scherpe keuzes, nu maar ook in de toekomst. Wonen, mobiliteit, landbouw, distributie, ze kunnen niet ongeremd doorgroeien. Flauwekul dus, die zalvende, ambtelijke Nationale Omgevingsvisie.
Net als bij de stikstofcrisis zijn in de toekomstige Omgevingswet in de eerste plaats de provincies aan zet. Omgevingsbeleid, waar ruimtelijke ordening onder valt, is door eerdere regeringen-Balkenende en -Rutte naar dit provinciale niveau doorverwezen. Tegelijk maakt Europa tal van regels die doorwerken naar het lokale en regionale niveau. Dus wat wil de regering eigenlijk met haar visie? De Landelijke Commissie m.e.r. laat haar nu het huiswerk overmaken, maar de vraag is of het daarmee allemaal beter wordt. De problemen zijn te ernstig. Zou Den Haag niet eens de bevolking moeten raadplegen? Diezelfde NRC Handelsblad berichtte op 18 november over het ‘democratische experiment’ dat de Franse president Emmanuel Macron na het klimaatakkoord van Parijs en de opkomst van de gele hesjes is aangegaan: honderdvijftig geselecteerde burgers komen zes weekeinden lang in de Franse hoofdstad bijeen om een antwoord te formuleren op de vraag: ‘hoe kunnen we tot 2030 de uitstoot van broeikasgassen met minstens 40 procent verminderen op sociaal rechtvaardige wijze?’ Hun beraadslagingen moeten leiden tot een concreet plan dat per referendum aan de Franse bevolking zal worden voorgelegd. Dat is andere koek. Zoiets zie je de Nederlandse regering niet doen. Die wil gewoon geen keuzes maken. Het liefste wil ze visieloos doorgroeien met alles. Tot de wal het schip keert. Laat de ambtenaren maar doormodderen.
Gelezen in ‘City of Comings and Goings’ (2019) van Crimson:
Na de enorme onrust over de stroom bootvluchtelingen uit Afrika en het Midden-Oosten, uitmondend in de door Nederland gepromote overeenkomst van de EU met Turkije over opvang in de eigen regio in 2016, besloot het Rotterdamse bureau Crimson een boek te publiceren over hoe West-Europese steden anno nu omgaan met vreemdelingen. Dit jaar – vier jaar na het begin van de Europese crisis – verscheen hun ‘City of Comings and Goings’ bij NAi010 in Rotterdam. In het boek beschrijven de auteurs hoe viif steden omgaan met hun migrantengemeenschappen: Londen, Berlijn, Prato (Italië), Aarhus (Denemarken), Wenen en Amsterdam. In elke stad zochten zij een correspondent die steeds een bij die stad passende invalshoek koos. Let wel, het ging hen niet alleen om vluchtelingen. Ook expats, gastarbeiders, asielzoekers en buitenlandse studenten rekenden zij tot de vreemdelingen die onze Europese steden bevolken. Het boek wordt afgesloten met een catalogus van projecten die de omgang met vreemdelingen in de onderzochte steden typeren. Hoe gaat het tot dusver? Welke positie wordt nieuwkomers in elk van deze steden gegund? Hun onderzoek was vorig jaar, in 2018, al eens onderdeel van de Biënnale van Venetië, toen Crimson exposeerde in de centrale tentoonstelling van de curatoren Farell en McNamara, gewijd aan ‘Freespace’. Nu is er dus het boek.
Wat opvalt na jarenlang onderzoek in de vijf steden is de strikte scheiding die autoriteiten telkens aanbrengen tussen nieuwkomers en ‘normale inwoners’. Deze scheiding noemt Crimson het directe resultaat van de ‘perverse controlemechanismen’ die de betrokken landen en steden telkens weer doorvoeren, naast de bestaande divergerende invloeden van (gebrek aan) geld, sociale tradities en culturele praktijken. Vooral in Nederland is segregatie dominant, ondanks alle politieke retoriek over integratie van nieuwkomers in de Hollandse samenleving. Het resultaat noemt Crimson een gesegregeerde stad, aangemaakt door een bureaucratie waarbinnen institutionele en commerciële macht effectief maar ongeïnteresseerd worden gekanaliseerd. Ronduit schrijnend vinden zij het waar deze segregatie wordt omgeven met een retoriek van gemeenschapszin, harmonieus samenleven en noodzakelijke integratie. Vooral de lange traditie van planning en stedelijke management achten zij een handicap in het weerbaar maken van onze steden. Liever minder planning en regulering dan meer. Want aan de influx van vreemdelingen, schatten zij, zal geen einde komen. Integendeel, er zullen alleen maar meer migranten op onze rijke steden afkomen. Lezen dat boek!
Gelezen in de Amsterdam Uitkrant van september 2019:
Er is een revolutie aanstaande in de wereld van de mobiliteit. De e-bike verovert de Hollandse delta. Firma Union bracht op 15 juli jongstleden een ludieke kaart uit, die echter uiterst serieus moet worden genomen. Met Fietskaart Big Amsterdam wil ze duidelijk maken “dat Nederland groter is dan Amsterdam alleen. Of nou ja, groter: minder klein!” Naar het voorbeeld van Arjen Lubach heet op deze e-bike fietskaart alles ineens Amsterdam. En ja, Amsterdam Big Stones (hunnebedden) staan er ook op. In de legenda hebben de makers de fietsafstanden gerekend vanuit Amsterdam in tijdsduur vermeld. Dus Amsterdam Long Dike (Afsluitdijk) is drie uur fietsen, Amsterdam Windmills (Schermer) een half uur, Amsterdam Modern South Quarter (Rotterdam) blijkt slechts 3 uur fietsen, Amsterdam Mountain (Cauberg bij Vaals) is 10 uur op de fiets. De Randstad blijkt flink gekrompen en dat niet alleen, heel Nederland ligt ineens onder handbereik. Langer dan 10 uur fietsen hoef je niet. Tenminste, als je in Amsterdam woont. Het circuit van Zandvoort (Amsterdam Grand Prix Circuit) kost de Amsterdammer slechts 1 uur. Waarom nog met de auto? En naar de fabriek van Union (Ommen) is het niet meer dan 5 uur fietsen. Geestig, beetje flauw misschien, maar neem de kaart vooral serieus.
Op 13 augustus kopte Dagblad van het Noorden dat ze op de kaart van Union de ‘Amsterdam Earthquakes’ nog misten. Beetje wrang misschien. De makers zelf (Natwerk, in opdracht van Union) menen vooral dat de kaart bijdraagt aan het spreiden van toeristen vanuit de hoofdstad. Die kunnen nu op de fiets naar Alkmaar. De Alkmaarse kaasmarkt is ineens dichtbij (2,5 uur). Serieus? Nu vooruit dan, eentje nog: Amsterdam Design & Science District (Eindhoven) is niet meer dan 5,5 uur fietsen vanuit ‘Old Amsterdam’ gerekend. Toeristen kunnen eindelijk naar Veldhoven. In 2018 werden 400.000 e-bikes verkocht in Nederland. Daarmee verdringt de elektrische fiets de gewone fiets met pedalen. De geschiedenis leert dat wat recreatief en spelenderwijs begint, na verloop van tijd volwassen ernst kan worden. Ik voorspel u, de e-bike gaat het forensenverkeer tussen de grote steden op zijn kop zetten. Lang zal het niet meer duren. Dat betekent: meer en bredere fietspaden in de Randstad noodzakelijk. Maar eerst nog jaren dodelijke ongelukken voordat de verzamelde overheden dit ook doorhebben.
Gelezen in ‘50 Years of Urban Planning in Singapore’ (2015) van Heng Chye Kiang:
Bron: Archinect
Er is een onderzoek gaande naar de bevolkingsgroei in Nederland. Het initiatief werd aangezwengeld door de 67-jarige demograaf Latten en de 65-jarige politicoloog Scheffer. Zij maken zich zorgen over de snelle bevolkingsgroei van Nederland. Elk jaar komen er 100.000 mensen bij. Die groei komt geheel voor rekening van immigratie. Latten en Scheffer willen het liefst een nationale bevolkingspolitiek. De regering Rutte had er geen zin in, maar zwichtte vorig jaar en gaf schoorvoetend toestemming voor het onderzoek, maar dan uit te voeren door de planbureaus. Opvallend in deze vooral door zorg ingegeven discussie is het nationale karakter ervan, alsof we met z’n allen nog leven in 1966 of daaromtrent. Latten mag ook graag aan die tijd refereren, toen er door de regering een gewichtige staatscommissie werd ingesteld om het nationale bevolkingsvraagstuk te bestuderen. Maar inmiddels leven we in een andere tijd en een heel andere wereld. Nationale grenzen zijn gevaarlijk poreus geworden. Veel belangrijker is nu de vraag: wat gaat er in Europa en in de wijde wereld gebeuren en hoe gaat Nederland zich op die onzekere toekomst voorbereiden? Singapore – die andere stadstaat – bereidt zich veel realistischer op de toekomst voor dan het conservatieve Nederland, dat meer en meer in de greep lijkt van bezorgde oude mannen.
Bij het vijftigjarig bestaan van de stadstaat Singapore verscheen een jubileumboek over de ruimtelijk-economische planning met aandacht voor zowel geschiedenis als verre toekomst. In vrijwel alle bijdragen wordt het vizier gericht op de wereld en op Azië in het bijzonder. Singapore wordt neergezet als een klein verstedelijkt land waarvan de bevolking snel groeit. Die groei komt daar, net als bij ons, voor rekening van immigratie. Immigratie is onvermijdelijk omdat de bevolking zelf vergrijst en krimpt. Een nationale commissie noemde het getal van 6,9 miljoen inwoners als vooruitzicht. Daarop ontstond ook in Singapore commotie. Tegenover de politieke reflex van ‘Singaporeans First’ stellen de auteurs de noodzaak van een echte lange-termijnvisie: als wij een goed geordend land willen blijven, dan zullen we honderd jaar vooruit moeten durven kijken en uitgaan van een bevolkingsgroei richting 10 miljoen. De 81-jarige Liu Thai-Ker, geestelijke vader van het Singaporese nationale plan, pleit voor boldness: inzien dat je je aan nieuwe, onverwachte omstandigheden dient aan te passen en dat je ook moeilijk anders kan wanneer je een stadstaat bent van slechts 5,6 miljoen inwoners terwijl China en Indonesië jouw machtige buren zijn. Vijftig jaar planning vat Lui kernachtig samen: ‘CLARITY = COURAGE’. Kijk, aan zulke oude wijze mannen hebben ook wij behoefte.
Gelezen in ‘Amsterdam 1928’ (2008) van Paul Arnoldussen:
Het begon allemaal in maart 1911 met een diner in Amsterdam. Die avond stelde het Nederlandse IOC-lid Van Tuyll voor om de hoofdstad te kandideren voor de Spelen van 1920. Aanwezig waren sportbestuurders uit heel Nederland. Aan tafel zat ook de voorzitter van het IOC, baron De Coubertin. Die vertelde dat de kansen van Amsterdam behoorlijk hoog moesten worden ingeschat. Het werd aanleiding voor de sportbestuurders om het NOC op te richten. In 1908 waren de Spelen in Londen gehouden, die van 1912 zouden plaatsvinden in Stockholm. Een jaar later later zou Berlijn de Spelen van 1916 toegewezen krijgen, maar de Eerste Wereldoorlog gooide vervolgens roet in het eten. Pas in 1919, na alle oorlogsgeweld, kwam het IOC weer bijeen. Daar kandideerde Van Tuyll Amsterdam prompt voor de Spelen van 1924. Dit alles valt te lezen in de boeiende geschiedenis van de Olympische Spelen van Amsterdam 1928, geschreven door de journalist Paul Arnoldussen. Ik kocht het boekje onlangs in de ramsj. Zo ook las ik dat De Coubertin zelf die de Spelen van 1924 aan zijn geboortestad Parijs toewees, om 30 jaar Olympische Spelen te vieren. Dat besluit viel in Lausanne, in 1921. Maar Amsterdam, liet de Franse voorzitter bij diezelfde gelegenheid weten, kon wat hem betreft die van 1928 krijgen. Dit ‘dubbelbesluit’ heette later de coup van De Coubertin. Arnoldussen beschrijft heel precies hoe de besluitvorming vervolgens in Nederland plaatsvond.
Het NOC treuzelde daarna lang, zo lang zelfs dat Chicago zich al snel opwierp als alternatief. De Amerikanen boden fors geld, terwijl in Nederland nog geen gulden was opgehaald. In 1924, dus vier jaar voor het evenement, begon het NOC zelfs een campagne voor Spelen in Den Haag, dus niet in Amsterdam. De hoofdredacteur van het NOC-orgaan bleek een grondige hekel aan Amsterdam te hebben. Het argument was: in Den Haag hebben alle sportbonden hun zetel, het Haagse bedrijfsleven wil grif betalen, wat was er mooier dan een stadion op het Malieveld. Wat stak hierachter? Hij en anderen vonden het gemeentebestuur van Amsterdam te links, te socialistisch. In 1925 weigerde ook de Tweede Kamer geld voor Spelen in Amsterdam te reserveren. In Parijs was het ‘teveel kermis’, als Nederland het deed, dan moest het ‘sober’ en ‘eenvoudig’. Minister Colijn van Financiën kreeg zijn eigen ARP-achterban niet mee. De antirevolutionairen verklaarden zich tegen ‘heidense feesten’. Alle christelijke partijen vreesden trouwens voor schending van de zondagsrust. Toen bleef er voor de sportbonden niets anders over dan om zelf geld op te halen bij hun leden. Hun ‘Comité 1928’ ging langs de deuren. En Amsterdam zelf kwam over de brug met een kwart miljoen. Net op tijd was er de benodigde anderhalf miljoen gulden ingezameld. Herkenbaar? Nou en of.
Gelezen in de Volkskrant van 12 oktober 2018:
Bron: Volksgezondheidenzorg.info
Een oud-directeur van een ziekenhuis vertelde me laatst over de moeizame ziekenhuisfusie in het noorden van het land. Zeker, het is ingewikkeld, want het gaat over religies, streeksentimenten, lokale politiek. Die van Meppel werkt nu samen met Zwolle; Hoogeveen, Emmen, Assen en Stadskanaal zijn al jaren verwikkeld in een fusieproces, terwijl Assen liever met Groningen in zee wil en Hoogeveen eigenlijk met Meppel. Hier in Amsterdam sloot Slotervaartziekenhuis onlangs zijn deuren. Dat was een harde klap. Datzelfde lot hing Lelystad boven het hoofd, maar die gaat nu verder met Harderwijk. AMC en VUmc zijn inmiddels succesvol gefuseerd en heten nu Amsterdam UMC. En met Amsterdam UMC sloot Almere zeer onlangs een deal, noodgedwongen. Wat is er toch aan de hand? Wouter Bos, voormalig directeur van VUmc schreef het eind vorige jaar in de Volkskrant: het behoud van kleinere ziekenhuizen roept steeds meer spanningen op, maar de neiging naar schaalvergroting is structureel. Meer patiënten behandelen betekent een kleinere kans op fouten, zeker bij complexe aandoeningen. Steeds complexere en duurdere apparatuur vraagt om bemensing die dag en nacht beschikbaar is. “Het klinkt koud en kil, maar de hoge kosten van een kwalitatief hoogstaande en permanent beschikbare zorginfrastructuur zijn alleen maar op te brengen bij voldoende patiënten.” Het zet kleine ziekenhuizen op achterstand.
In grote delen van Nederland zal het fusieproces van ziekenhuizen de komende jaren nog veel pijnlijker worden. Tientallen ziekenhuizen zullen sluiten, nieuwe zullen ergens centraal gebouwd worden, af te leggen afstanden voor patiënten, bezoek en personeel zullen flink toenemen. Sentimenten spelen op. Waren er in 1972 nog 261 ziekenhuizen in Nederland, in 2015 was hun aantal geslonken tot 102. Een getal van 87 ziekenhuizen wordt als eindbeeld genoemd, maar er circuleren ook rekensommen dat het met 40 moet kunnen. Het wrange is dat de kleinere ziekenhuizen in de dunbevolkte krimpgebieden hun deuren zullen moeten sluiten, juist daar waar de bevolking snel vergrijst. Daar zal thuisbehandeling en persoonsgerichte ICT een hoge vlucht moeten nemen. Ondertussen concentreert zich in de grote steden met hun academische ziekenhuizen de kennis, daar woont het personeel, verbetert de zorg, daar vestigen zich de privéklinieken. Maar ook in de grote steden wordt steeds meer in regionale netwerken gedacht. Het contrast tussen stad en land zal groter worden. En niemand die er wat aan kan doen. Een grondige ruimtelijke herschikking van het nationale territoir is noodzakelijk. ‘Stop met wegduiken voor pijnlijke keuzes in de zorg’ luidde de titel van het artikel van Wouter Bos in de krant. Zal er naar Bos geluisterd worden?
reacties