Gehoord in het Stadsdeelkantoor van Amsterdam-Oost op 30 juni 2017:
Afgelopen vrijdag presenteerden acht studententeams van de Universiteit van Amsterdam hun ruimtelijke analyses en daarvan afgeleide planologische interventies in Amsterdam-Oost in aanwezigheid van twee stadsdeelbestuurders en de ambtelijk opdrachtgever. Die laatsten vormden de jury die het werk moest beoordelen. De eindpresentaties vonden plaats in de raadszaal van Oost. Dat gaf iets feestelijks. De vraagstukken waarvoor ze in een maand tijd interventies moesten verzinnen hadden betrekking op kantorenleegstand aan de Mr. Treublaan, ouderenhuisvesting in de Indische buurt, fietsdrukte op de Weesperzijde, wonen op bedrijventerrein Overamstel, toekomst voor de tijdelijke broedplaats Lolalik in de Bijlmerbajes, reconstructie van het Flevopark, overgewicht in de Transvaalbuurt, toekomst van volkstuincomplex Amstelglorie. Het atelier had plaatsgevonden Lolalik in de Bijlmerbajes, waar op dit moment volop wordt gebouwd. Net als de acht vraagstukken bleken de door hun aangedragen interventies buitengewoon divers.
Voor de leegstaande kantoortoren aan de Amstel suggereerden ze een kleurrijke Instagram-actie naar het voorbeeld van Paul Smith’s Pink Boutique in Hollywood, die voor de belegger een uitweg moest bieden uit een impasse die al jaren voortduurde. Voor de ouderenhuisvesting bedachten ze collectieve eettafels die ouderen uit hun isolement zouden moeten halen. Voor het probleem van de fietsdrukte bedachten ze een verrijking van de zogenoemde Knowledge Mile met buurtvereniging Weesperzijde en de Fietsersbond om van de Wibautstraat een fietsbypass te maken. Voor de ontwikkeling van wonen èn werken op Overamstel stelden ze een tijdelijke community voor op een van de kavels die zwaar vervuild is en die onlangs door een actieve ontwikkelaar is aangekocht. Voor Lolalik bedachten ze een BajesFest waarmee eenheid in het verbrokkelde gebied tussen Weespertrekvaart en Duivendrechtse vaart zou worden gesmeed. Voor de reconstructie van het Flevopark kwamen ze met een verduidelijkende bewegwijzering die gebruikers zou attenderen op voorgestelde veranderingen. Voor het probleem van overgewicht stelden de studenten straatdiners voor in het stille westelijke deel van de wijk om betrokkenheid van afzijdige bewoners uit te lokken, en een voetbaltoernooi in het veel actievere oostelijke deel. Voor Amstelglorie riepen de studenten gemeente en volkstuinvereniging op om aan de hand van scenario’s een open gesprek over de toekomst van Amstelkwartier te voeren. Bijzonder was het om te ervaren wat dertig studenten in amper een maand tijd aan planologische interventies kunnen verzinnen. In plaats van lastige besluiten te forceren ontwikkelden ze verrassende interventies die door middel van crowdsourcing nieuwe toekomsten kunnen genereren.
Gelezen in ‘The New Geography of Jobs’ (2013) van Enrico Moretti:
Source: Oregon Office of Economic Analysis
De econoom Moretti, hoogleraar aan University of California, Berkeley, bestudeert al jaren het succes en falen van steden en regio’s. Zijn benadering in ‘The New Geography of Jobs’ – ik heb er op deze blog al vaker over geschreven – gaat vooral over banen en onderwijs – human capital -, niet over marketing, technologie of architectonische iconen. Zijn giftige pijlen richt hij op Richard Florida die in zijn ogen hipheid en trendy cafés teveel benadrukt. Zijn held is good old Jane Jacobs. Moretti maakt zich druk over de groeiende ongelijkheid in de samenleving. Maar veel beleidsinterventies blijken zinloos. Wat wel helpt is het creëren van een ‘dichte arbeidsmarkt’. Als econoom verklaart hij zich tot voorstander van metropoolvorming en sterke verdichting. Weet u wat het is? Zodra mensen in een grote stad hoger opgeleid zijn, spint iedereen garen bij hun fysieke nabijheid. Hoog- en laagopgeleid werken samen, leren van elkaar, en juist die kennisvergroting zorgt voor extra productiviteitsgroei, vooral onder lager opgeleiden. Moretti noemt dat human capital externalities. Het is net als in de schoolklas, waarbij slimmeriken de achterblijvers vooruit helpen. In grote steden is ongelijkheid minder een probleem, eerder een kans om samen vooruit te komen. Typische win-win. Daarbuiten is dit anders.
Het probleem van de groeiende ongelijkheid is dus niet technologische ontwikkeling en globalisering per se, maar schuilt in de plek waar men woont en hoe die door de beide ontwikkelingen geraakt wordt. Moretti: “Technological change and globalization result in more employment opportunities for a low-skilled worker in a high-tech hub but fewer opportunites for a similar worker in a hollowed-out manufacturing town.” De afgelopen dertig jaar is schaalgrootte van steden steeds belangrijker geworden: ‘Size Does Matter’. Hoe dikker de arbeidsmarkt, hoe groter de kansen. Arbeidsmarkten, schreef Moretti, zijn net als dating sites. Hele grote matchen beter. Juist dit thick-market effect zorgt ervoor dat innovatie zich steeds meer ruimtelijk concentreert in slechts enkele grote steden en dat het voor andere, kleinere steden steeds moeilijker wordt zo’n innovatief milieu te ontwikkelen. Zeker nu beide partners werken, is een dik vervlochten en diverse arbeidsmarkt voor werknemers een belangrijk onderscheidend criterium. Ziedaar ons nationale probleem. In Nederland, met zijn vele kleine steden, zijn beide partners tegenwoordig veroordeeld tot verre reizen. We forenzen wat af! Onze arbeidsmarkt is gewoon niet ‘dik’ genoeg. We missen grote steden.
Gehoord in CREA te Amsterdam op 21 februari 2017:
De eerste Amsterdamlezing van dit jaar werd gehouden door Geert ten Dam, hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Ten Dam, die tevens kroonlid is van de SER, voorzitter van het College van Bestuur van de UvA en tot eind 2014 voorzitter van de Onderwijsraad, behandelde burgerschapsvorming in het Nederlandse onderwijs. Burgerschap vond ze een uiterst belangrijk onderwerp – een onderwerp dat ze ook bewust breed opvatte: het actief meedoen aan de samenleving. Het is een aandachtsgebied dat teruggaat op een wet die tien jaar geleden in Nederland werd ingevoerd. Scholen dienen aandacht te besteden aan burgerschapsvorming, maar hoe ze dat precies moeten doen wordt door de wetgever helemaal vrijgelaten en de regering biedt ook geen ondersteuning. Die ruimte was het gevolg van de vrijheid van onderwijs, maar het helpt niet echt, aldus Ten Dam. Een eerste internationale vergelijkende meting in 2009 gaf bijvoorbeeld aan dat het met die burgerschapsvorming onder de Nederlandse jeugd slecht gesteld is. Ons land, zo zei Ten Dam, “bungelde helemaal onderaan”. Dit najaar zullen nieuwe gegevens bekend worden. Ze had er weinig vertrouwen in. Uit eigen onderzoek kwam naar voren dat de Nederlandse jeugd een steeds ‘plattere’ opvatting heeft over bijvoorbeeld het begrip ‘democratie’. Voor steeds meer kinderen staat die gelijk aan de meerderheid plus één.
Gevraagd of ze zich zorgen maakte, reageerde ze in eerste instantie ontkennend. Het was minder de slechte score die haar interesseerde dan het grote belang dat ze aan het onderwerp hechtte, zeker nu de grootstedelijke bevolking steeds heterogener wordt. Een vraag uit de zaal of mensen in achterstandswijken niet meer bezig zijn met overleven dan met burgerschap, begreep ze wel, maar bracht haar niet van haar stuk. Ook dat de scholen al zo zwaar belast zijn en dat leraren van 24 jaar soms klassen tegenover zich vinden van liefst 32 kinderen die de dag ervoor allemaal de aanslagen in Parijs hebben gezien, het deed niets af aan het feit dat met name scholen tot veel in staat zijn. Burgerschap vond ze nu eenmaal erg belangrijk; ze schatte de impact van een goede school op liefst twintig procent. Daarop roerden zich verscheidene medewerkers van met name twee Amsterdamse scholen. Eén school werkte actief aan burgerschapsvorming, de andere bewust niet. Wat me duidelijk werd is dat het niet gaat om een apart vak ‘burgerschapskunde’, maar dat in elk onderdeel van het curriculum elementen van het brede begrip van burgerschap aan de orde moeten komen. Het is, zei Ten Dam, aan de scholen zelf om dit intern te bespreken. Ze noemde de Academische Werkplaats die sinds ruim twee jaar in Amsterdam bestaat als plek waar wetenschappers en onderwijsmensen elkaar over dit soort kwesties kunnen spreken. Nog een tip uit de zaal: als leerlingen burgerschapsvorming goed kunnen duiden en de taal leren begrijpen vinden ze het vast niet meer saai.
Gelezen in ‘The Worlds of Patrick Geddes’ (1978) van Philip Boardman:
Mijn bezoek aan de Bezalel Academy in Jeruzalem herinnerde me aan de reis die Patrick Geddes (1854-1932) bijna honderd jaar eerder had gemaakt. Drie maanden lang verbleef de Schotse planoloog Geddes in de heilige stad, om precies te zijn van eind augustus tot midden november 1919. De uitnodiging dankte hij aan Chaim Weizmann, de Zionist die een planoloog zocht voor de reconstructie van zijn geliefde Jeruzalem, tevens voor de bouw van een Hebreeuwse universiteit aldaar, en die door de vrouw van de mede-Zionist David Eder op de figuur van Geddes was gewezen. Weizmann was geschokt geweest over de deplorabele staat waarin Jeruzalem verkeerde, “een stad die van liefdadigheid leeft, een ellendig getto”, waar “we geen enkel fatsoenlijk gebouw hadden – de hele wereld had een steunpunt in Jeruzalem, behalve de Joden.” (Simon Sebag Montefiore, Jeruzalem, de biografie, 2011) In november 1917 had Groot-Brittannië Palestina in bezit genomen en zag Weizmann zijn kans schoon om ‘de stad van David’ onder het bewind van militair gouverneur Ronald Storrs in ere te herstellen. Storr was een domineeszoon, een erudiet militair die wilde voorkomen dat Jerusalem ‘een tweederangs Baltimore’ zou worden. Geddes tekende een plan, gebruik makend van de dagelijkse voorlezingen uit de bijbel door zijn vader, maar vooral door alles ter plekke nauwkeurig te observeren. Het veldwerk resulteerde in een gestencild document ‘Jerusalem Actual and Possible’, plus een beknopt plan voor de universiteit.
Opvallend in het plan was de aandacht voor de waterhuishouding, de restauratie van de vijvers, de aanleg van een parkenstelsel, het tegengaan van erosie door bomenaanplant op de hellingen en beplanting in het algemeen. Ten aanzien van de bebouwing koos Geddes voor restauratie en zorgvuldige reconstructie en keerde hij zich tegen moderne doorbraken, nieuwbouw en grote civieltechnische ingrepen. Zichtlijnen op de oude stad bleken voor hem belangrijk: “Most visitors come to séé Jerusalem, and these desire to feel as deeply as possible what Jerusalem has meant to the world, or at least to their faith.” Ook maakte hij subtiele voorstellen voor de Klaagmuur, heel anders dan de latere doorbraken die tot het huidige grote plein zouden leiden. De nieuwe universiteit plande hij in het oosten op de Scopus berg, met zicht op de Olijfberg, waar Weizmann in juli 1918 al de eerste steen voor had gelegd. De nieuwe stad dacht hij zich minder als een religieus centrum dan als een ‘Stad van Onderwijs’, gebouwd op kennis uit alle culturen in de hele wereld. Zijn haastig gemaakte plan, samengevat in slechts 36 gestencilde pagina’s, was het begin van een grondige survey, uit te voeren door archeologen, historici, geografen en sociologen van vele universiteiten. Het definitieve plan zou later wel volgen. Het is zoals goede planning hoort te zijn. Gelukkig nieuwjaar!
Gelezen op Open Culture op 16 april 2014:
John Cage citeerde haar graag, zuster Corita Kent. Ze gaf les op het Immaculate Heart College en was een graag geziene figuur in de kunstkringen van Los Angeles. Op Openculture.com las ik haar ‘Ten Rules for Students and Teachers’ uit 1968. Cage verspreidde ze en maakte ze populair. Er hing een kopie in zijn studio die zijn geliefde Merce Cunningham er voor hem bewaarde. Tijdens de inspiratiedag van de De Nieuwe Wibaut kwam het lijstje zowaar boven tafel. Voortaan gebruik ik ze in mijn eigen onderwijs aan de Universiteit van Amsterdam. Zelf heb ik er veel baat bij. Omdat ik vandaag jarig ben geef ik de tien regels hier integraal weer:
RULE ONE: Find a place you trust, and then try trusting it for a while.
RULE TWO: General duties of a student: Pull everything out of your teacher; pull everything out of your fellow students.
RULE THREE: General duties of a teacher: Pull everything out of your students.
RULE FOUR: Consider everything an experiment.
RULE FIVE: Be self-disciplined: this means finding someone wise or smart and choosing to follow them. To be disciplined is to follow in a good way. To be self-disciplined is to follow in a better way.
RULE SIX: Nothing is a mistake. There’s no win and no fail, there’s only make.
RULE SEVEN: The only rule is work. If you work it will lead to something. It’s the people who do all of the work all of the time who eventually catch on to things.
RULE EIGHT: Don’t try to create and analyze at the same time. They’re different processes.
RULE NINE: Be happy whenever you can manage it. Enjoy yourself. It’s lighter than you think.
RULE TEN: We’re breaking all the rules. Even our own rules. And how do we do that? By leaving plenty of room for X quantities.
HINTS: Always be around. Come or go to everything. Always go to classes. Read anything you can get your hands on. Look at movies carefully, often. Save everything. It might come in handy later.
Gelezen in The Economist van 28 maart 2015:
Hoe de opstand op de Universiteit van Amsterdam te begrijpen? Onder de kop ‘Excellence v equity’ publiceerde het Londense zakenblad The Economist onlangs een Special Report over universiteiten. Preciezer, het tijdschrift beschreef de mondiale opmars van het Amerikaanse model van hoger onderwijs. Dat model houdt in: moderne research-gedreven universiteiten die vooral privaat worden gefinancierd en waar excellentie onder een beperkt aantal studenten wordt nagestreefd. Vooral in landen waar het genieten van hoger onderwijs een verzadigingspunt heeft bereikt en waar de overheid tot voor kort voor de kosten opdraaide, wordt naar het Amerikaanse model gegrepen. Zo ook Nederland. Tegelijk stelde het tijdschrift vast dat dit gebeurt uitgerekend op het moment dat Amerika met zijn eigen model worstelt vanwege de grote nadelen. Het waarschuwde ook voor de prijs die het de samenleving kost: beperkte toegang, grote ongelijkheid, sterk oplopende kosten. In de OESO stegen de kosten van hoger onderwijs van 1,3% van het Bruto Nationaal Product in 2000 naar 1,6% in 2011. In Amerika zijn de kosten nog veel hoger. Waarom dan doorgaan op deze weg?
Overal in de wereld veranderen arbeidsmarkten ingrijpend, verstedelijking en demografie jagen de snelle groei van het hoger onderwijs aan. In China bijvoorbeeld groeiden de studentenaantallen van 1 miljoen naar 7 miljoen tussen 1998 en 2010. In haar grote, snel groeiende steden produceert het enorme land nu meer afgestudeerden dan de VS en India samen. In 2020 zal 40 procent van de Chinese jeugd zijn afgestudeerd aan een van haar universiteiten. “When people go to live in cities, universities become more accessible so more people attend them.” Vooral in politiek instabiele landen met veel opgroeiende jeugd in zich vormende megasteden wordt hoger onderwijs, net als dienstplicht, door regimes gebruikt om werkloosheid te verbergen en jonge mensen koest te houden. Kwaliteit telt dan minder. Elders ligt de nadruk op politiek gewenste ontwikkeling. In Quatar bijvoorbeeld is Education City een verzameling van acht buitenlandse universiteiten in imposante nieuwe gebouwen in de buitenwijken van hoofdstad Doha, waar jongeren vooral leren wat de regering nuttig vindt voor de ontwikkeling van het land. Kazachstan en Korea volgen hetzelfde model. Ondertussen woedt er een mondiale strijd om talent. Dat is een lucratieve markt waarop ook steden acteren en die best wat mag kosten. In het buitenland studeren kost trouwens meer dan in eigen land. Dit alles leidt tot een globale onderwijsmarkt, waarop vooral private universiteiten acteren. De recente opstand op de Universiteit van Amsterdam staat dus allerminst op zichzelf.
Gehoord in New York op 30 maart 2015:
Edith Hsu Chen is deputy director van het Manhattan Borough Office van de gemeente New York. We spraken haar in Reade Street, op loopafstand van City Hall. Onderwerp: de universiteiten in de stad. Ze vertelde ons dat er een trek heeft plaatsgevonden van de universiteiten uit de buitenwijken en de voorsteden naar het centrum van New York. De meeste universiteiten hebben zich nu stevig genesteld op Manhattan, de duurste grond op aarde. Columbia University – een Ivy League universiteit – had al haar campus in West Harlem maar opent binnenkort fase 1 van haar nieuwe, iets noordelijk gelegen campus in Manhattanville. NYC University kwam van buiten, maar zocht positie rond Washington Square, in de West Village, en heeft daar grote uitbreidingsplannen die overigens door de buurt worden geblokkeerd. Cornell heeft de tender gewonnen en opent in 2017 op Rooseveldt Island, tegenover East Manhattan, een geheel nieuwe campus. Daar ook bevinden zich alle grote medical schools en ziekenhuizen. Cooper Union pleegde kostbare nieuwbouw in de East Village en dreigt daaraan zelfs failliet te gaan. Waarom willen alle universiteiten toch op Manhattan zitten? Het is de naam, de plek, de reputatie, de prijs, de grootstedelijkheid.
Lastig is het wel. Buurtbewoners verzetten zich hevig tegen de uitbreidingsplannen. De nieuwbouw is vaak groot, grof, zelden fraaie architectuur. Vooral de dormitories moeten het ontgelden: niemand wil zoveel studenten in de buurt. En duur is het ook. Maar de private universiteiten kunnen het zich permitteren. Hun alumni doneren, bedrijven betalen mee, desnoods schroeven de universiteiten de tuition fees van hun studenten op. Die betalen toch al fortuinen. Trouwens, vastgoed op Manhattan is zeker voor private universiteiten een uitstekende belegging. Kortom, door zich op Manhattan te vestigen stijgt de reputatie van de universiteiten, bieden zij aan studenten een unieke ervaring, melden zich daardoor de grootste talenten, groeit de winstgevendheid. Chen zei dat de stad na de financiële crisis van 2008 zich op de nieuwe groeisectoren van het onderwijs en de volksgezondheid richt. Zij trekken bedrijven en jong, koopkrachtig talent uit de hele wereld aan. Bovendien scheppen ze nieuwe banen. Ze sloot niet uit dat hier een even grote zeepbel zal ontstaan, die op een gegeven moment uiteen kan spatten. In het vliegtuig op de heenreis las ik een Special Report van The Economist over de wereldwijde dominantie van Amerikaanse universiteiten waarin in feite hetzelfde wordt beweerd. Geld en reputatie worden belangrijker dan onderwijs. Dit kan niet goed gaan.
Gelezen in New York Times van 9 april 2015:
De studenten hebben het Maagdenhuis ontruimd. Elders is het bonje. Afgelopen week refereerden onze gesprekspartners in New York er al aan, deze week stond het opnieuw in de New York Times: de in New York gevestigde Cooper Union for the Advancement of Science and Art laat sinds kort haar studenten collegegeld betalen. Tot nu toe was studeren aan Cooper Union helemaal gratis. De school was open en toegankelijk voor iedereen. Alleen graduates die het zich konden veroorloven betaalden voor hun onderwijs. Vorig jaar dreigde de in 1859 door de filantroop Peter Cooper opgerichte school echter failliet te gaan. Haar grootste vastgoedbezit is Chrysler Building, hartje Manhattan. Mede door dat unieke bezit had de school tot voor kort nog een positieve balans van 735 miljoen dollar. Is hier sprake van mismanagement? De attorney-general van New York, Eric Schneiderman, heeft nu een onderzoek naar het college van bestuur van de non-profit organisatie ingesteld en afgelopen week brieven gestuurd waarin hij de schoolleiding verantwoordelijk stelt voor de penibele financiële positie.
Het incident staat niet op zichzelf. Eerder al gingen nonprofit organisaties als New York City Opera en Long Island College Hospital in de financiële crisis ten onder. De metropool kent liefst 80.000 nonprofit organisaties, die allemaal van groot belang zijn voor het functioneren van de stad. De nonprofit sector is goed voor zeker tien procent van alle banen. Wat deed het college van bestuur van de gerenommeerde Cooper Union, waar Daniel Libeskind, Alex Katz en John Heyduk studeerden, verkeerd? Ze bouwde een duur nieuw pand op haar campus en sloot daarvoor een lening af van 175 miljoen dollar tegen een rente van 5,75 procent over een termijn van dertig jaar. Chrysler Building mag dan een solide onderpand zijn dat vijfentachtig procent van het eigen vermogen uitmaakt, de overige vijftien procent bestaat uit beleggingen in hedge funds en private equity partnerships die nauwelijks renderen. De studenten mogen het financiële gat nu dichten: voor undergraduates komt het neer op 20.000 dollar collegegeld jaarlijks. Ze protesteren al sinds het slechte nieuws bekend werd (23 april 2013) en eisen het vertrek van Jamshed Bharucha, de voorzitter van het college van bestuur. Tot nog toe vergeefs. Maar de stad onderneemt nu eindelijk actie. Tot zover berichten uit de East Village.
Gelezen in ‘Almere deze week’ van 21 januari 2015:
Afgelopen week Hogeschool Windesheim Flevoland bezocht. Men vroeg mij een bijdrage te leveren aan het nieuwe Honours Programma New Towns. Dat gaat in september 2015 van start. Windesheim Flevoland is gevestigd in het centrum van Almere, groeit snel en verzorgt inmiddels al 18 opleidingen aan meer dan 1600 studenten. In het Honours Programma zal met de gekwalificeerde studenten afkomstig uit diverse studierichtingen gezocht worden naar samenhang tussen de verschillende perspectieven voor nieuwe steden als Almere en Lelystad. De nieuwe steden zijn niet organisch gegroeid, maar op de tekentafel gepland. “Internationaal gezien worden deze steden bewonderd om hun vermogen om nieuw land te scheppen en voor hun vermogen om in een kort tijdsbestek zoveel nieuwe woningen te bouwen, met de nodige infrastructuur en voorzieningen.” In het programma moeten de studenten zich uitspreken over de maakbaarheid van Almere. En vooral: “Maar zijn deze verzamelingen huizen inmiddels ook steden?” Mij is gevraagd om de studenten iets te vertellen over trendanalyses en toekomstscenario’s.
Onderweg naar de school onderschepte ik in het winkelcentrum een editie van ‘Almere deze week’, nummer 4, 21 januari 2015. Het gratis huis-aan-huisblad wordt in een oplage van 84.525 exemplaren verspreid. Op pagina 7 viel mijn oog op de kop ‘Almere is eigenlijk geen stad’. Geciteerd wordt de architect Jerome Adema, die voorrekent dat Almere de kwalificatie ‘stad’ niet verdient. “Hoewel Almere qua oppervlakte groter is dan Amsterdam, heeft Almere niet alleen veel minder inwoners, maar wonen die ook minder stedelijk.” In Amsterdam, rekent Adema voor, wonen gemiddeld 6.000 mensen op een vierkante kilometer. In Almere is dit 1.500. Hoofddorp telt 4.000 mensen per vierkante kilometer. Zelfs in Almere Stad is de dichtheid niet meer dan 3.500 inwoners per vierkante kilometer. In het centrum van Amsterdam is dat 12.909 inwoners. De dichtheid van het centrum van Almere, aldus Adema, is even hoog als die van een buitenwijk van Berlijn. “Voor een centrum van een stad verwacht je dat eigenlijk niet. En zeker niet voor een stad die bij de vijf grootste van Nederland wil horen.” Adema telt inwoners, niet bezoekers. Die bepalen uiteindelijk de stedelijkheid. Raden hoeveel?
Gelezen in The Guardian van 10 november 2014:
Afgelopen week werd ik, als keynote speaker op de World Cities Culture Summit 2014, door de dagvoorzitter aan het publiek voorgesteld als ‘a cool planner’. Opgelucht haalde ik adem. Het herinnerde me aan een recent artikel in The Guardian van de hand van Tom Campbell. In ‘For the sake of our cities, it’s time to make town planning cool again’ stelde deze dat het met onze steden misschien goed gaat, maar met het planningstelsel en de professie van de planners absoluut niet. “Just as they are needed more than ever, the status of planners and city administrators has never been lower.” Burgemeesters treden op de voorgrond, maar hun planologen worden ondertussen afgedankt. In Groot-Brittannië stelde premier Cameron zelfs dat hij een eind wil maken aan de bureaucratie, die een hinderpaal zou zijn op de weg naar herstel en succes. En niet alleen de rechtse politici willen van de planners af, dat geldt voor de samenleving in de volle breedte. In de populaire Britse televisieserie ‘The Wrong Mans’ speelt Noel een nerdish planoloog die werkt voor de gemeente Bracknell. Hij is een belachelijke figuur. Ga dus geen planologie of stedenbouw studeren, want denk om je status; die kan alleen maar vallen. Kies dan liever voor ‘Urban Studies’.
Het is hun eigen schuld, stelde Campbell. Een van de oorzaken is de opleiding van planologen. Die is over-gespecialiseerd geraakt. Dat houdt in dat planners alleen nog maar kunnen communiceren met hun soortgenoten. Hun taal is abstract geworden, raar vakjargon. Leken worden heel soms toegelaten tot het planningsdebat, maar dan alleen op de voorwaarden van de planologen. De ontwerpers onder hen zijn vrij gaan ontwerpen, alsof er geen samenleving meer is, terwijl de sociale planners zich hebben vastgebeten in procedures, wetgeving en institutionele kaders. Jonge mensen willen daardoor geen planning meer studeren. En het vak zelf? Terwijl de professionele planners op hun kantoren zitten te vergaderen en de politiek keer op keer op hen bezuinigt, maken de burgers zich op voor een mars naar de stadhuizen. Waarom, vraagt Campbell zich af, gaan de planners niet de straat op en maken ze zich sterk voor een grotere rol voor de burgers in de planning? Antwoord volgens Campbell: ze kunnen het niet, ze missen daarvoor de vaardigheden. Meer radicaliteit is daarom dringend gewenst. Er is behoefte aan ‘cool planning’. Dat begint op de universiteiten.
reacties