Gehoord in het Amstelpark te Amsterdam op 7 juni 2018:
Erik de Jong is hoogleraar Cultuur, landschap en natuur (Artis-leerstoel) aan de Universiteit van Amsterdam. Afgelopen week sprak hij over de tuinen van Kyoto, Japan, in de Oranjerie van het Amstelpark op een zonovergoten donderdagochtend. Zijn gehoor: de honderdvijftig tuinmannen van Amsterdam, ook wel ‘tuinbazen’ genoemd. Na veertig jaren waren ze herenigd in één afdeling ‘Groen, Flora en Fauna’ van een op te richten dienst ‘Stadswerken’. Ze kwamen bij elkaar om te praten over hun werk in het licht van de toekomst van de stad en de rol daarin van het groen. Ketter & Co, het bureau van kunstenaar Irene Fortuyn, had het dagprogramma samengesteld. In de wandelgangen sprak ik De Jong over Japan, hij vertelde me over de sterke Amerikaanse invloed op de naoorlogse Japanse samenleving, de vreemde mix van westerse en oosterse culturen die dit had opgeleverd, de verspillende wegwerpmaatschappij en de problemen van het plastic afval die hierdoor nergens zo groot zijn als in Japan, de enorme invloed van de kernramp bij Fukushima op de Japanse politieke agenda, en zo kwamen we ook op de Olympische Spelen van 2020 die in hoofdstad Tokio zullen worden gehouden. De historicus De Jong herinnerde aan de geweldige impact die de Spelen in 1964 op de Japanse metropool hebben gehad. Hij hoopte op een soortgelijke impact in 2020, op niet minder dan een ommekeer in het verspillende denken van het snel verouderende Japan. Door de Olympische Spelen, vond De Jong, moest Japan terugkeren naar zijn culturele wortels.
Dit bracht ons bij de impact die de Olympische Spelen van 1928 op Amsterdam moeten hebben gehad. Uiteraard riep De Jong de voltooiing van het plan van H.P. Berlage voor Amsterdam-Zuid in herinnering, maar toen ik het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam van 1934 van Cornelis van Eesteren en Theo van Lohuizen een rechtstreeks uitvloeisel noemde van de Spelen van 1928 keek hij me niet begrijpend aan. De motie van Wibaut waarin om de oprichting van een Stedenbouwkundige Dienst voor Amsterdam was gevraagd, lichtte ik toe, was eind 1927 bij de gemeenteraad ingediend. Al jaren was er door het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw gelobbyd voor zo’n goed geoutilleerde dienst, die in de hoofdstad een uitbreidingsplan moest helpen voorbereiden, maar het was er steeds niet van gekomen. Door het elan en het enorme optimisme als gevolg van de Olympische Spelen echter werd de lokale politiek eindelijk vatbaar voor het idee. Nota bene vanuit de oppositiebanken wist raadslid Wibaut het gemeentebestuur in februari 1928 aan te zetten tot de oprichting van een Afdeling Stadsontwikkeling. Vijf jaar later was het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam gereed: een grandioos toekomstplan voor een uiterst moderne metropool van 960.000 inwoners. Parken en plantsoenen vormden daarvan een belangrijk onderdeel. Al die tuinmannen tot wie De Jong zich daar in het Amstelpark richtte, waren in feite een uitvloeisel van die Spelen van 1928.
Gelezen in The Telegraph van 1 november 2017:
Bron: Het Parool
Afgelopen week werd in Amsterdam de commissie-Kloos ontbonden. In een vraaggesprek van Het Parool met de voorzitter, Maarten Kloos, en de verantwoordelijke wethouder, Eric van der Burg, werd de bestemming van de Kop van het Java-eiland in het Amsterdamse IJ definitief bepaald. Sinds 2007 had de commissie alle voorstellen voor een bestemming van de Kop beoordeeld en van onvoldoende kwaliteit bevonden. Nu wist de wethouder het zeker: de Kop wordt een park, de commissie is niet meer nodig. Het deed me denken aan de jarenlange strijd om de bestemming van het open terrein naast het Rode Plein in Moskou. Ooit was daar de Joodse buurt gevestigd, maar die was door Stalin afgebroken. Hij had er zijn achtste wolkenkrabber willen bouwen, naast de zeven ‘engelen’ die hij op verschillende punten het centrum van Moskou liet markeren. Maar het kwam er door de oorlog niet van. Op de fundamenten bouwde Chroetsjov in de jaren ‘60 het reusachtige Rossya Hotel. In 2006 werd dat foeilelijke gebouw afgebroken. Op dat moment lag er een omstreden voorstel op tafel voor een duur megaproject van de Britse sterarchitect Norman Foster, maar de verantwoordelijke burgemeester Loetsjkov moest het veld ruimen vanwege te nauwe banden met projectontwikkelaars. Zo lag er jarenlang een terrein van 13 hectare braak, pal naast het Kremlin en aan de rivier de Moskou, zonder bestemming.
Toen de nieuwe burgemeester in 2012 de Greater Moscow Competition uitschreef, kwamen de meeste architectenteams met voorstellen voor het braakliggende terrein. Als jurylid herinner ik me vooral ideeën voor metrostations voor nieuwe lijnen onder het centrum, maar ook werd toen al een park als mogelijkheid genoemd. Kort na de competitie, in 2013, besloten de burgemeester en de president van de Russische Federatie gezamenlijk tot de definitieve bestemming: het werd een park. De competitie rond Zaryadye Park werd gewonnen door de makers van de New Yorkse High Line, Diller Scofidio + Renfro. Afgelopen september werd het park feestelijk geopend. Het was direct een megasucces. Al in het eerste weekeinde werd het door liefst 40.000 Moskovieten bezocht. Inmiddels zijn de bezoekerscijfers verdubbeld. Het park is stenig maar mooi. Er zijn 760 bomen geplant afkomstig uit vier Russische klimaatzones. De hangende brug boven de rivier is spectaculair. In april 2018, als het nieuwe Philharmonie gebouw zijn deuren opent, zal het gehele parkontwerp gereed zijn. Het wordt druk in het centrum van Moskou. Java eiland mag wel uitkijken. Maak het maar niet te mooi.
reacties