Toerist als zondebok?

On 21 februari 2020, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gehoord in Déjà Vu ‘Toerisme’ in Spui25 te Amsterdam:

Planning in the Public Domain: John Friedmann ...

Opnieuw aandacht voor de toekomstvisie voor de Amsterdamse binnenstad. Dit keer een aflevering van Déjà Vu in Spui25 die ging over toerisme. Het programma, dat werd georganiseerd door Ons Amsterdam en Het Parool, was al wekenlang ‘stijf uitverkocht’. De bijeenkomst viel toevallig samen met het bericht in de krant dat het stadsbestuur denkt aan een erotisch centrum buiten de Wallen. Bij de deur staat een bewoner een raadsadres uit te delen. Binnen volgen drie historische lezingen waaronder een prachtig verhaal van architectuurhistoricus Aart Oxenaar over Pierre Cuypers. Helemaal op het eind word ik kort geïnterviewd. De zaal roert zich. Er volgen vragen als: waarom heeft u zo weinig aandacht voor de bewoners? En: kunnen die toeristische voorzieningen niet beter langs het IJ, in Noord of, nog beter, in Rotterdam? Niemand lijkt toerisme te willen. De situatie deed me denken aan ‘Planning in the Public Domain’ (1987) van de Amerikaanse planoloog John Friedmann. De zwakte van planning die uitgaat van gezamenlijk leren, schreef hij, is dat deze de bereidheid bij ieder mens veronderstelt om met een ‘open mind’ naar de toekomst te kijken. Mensen denken vanuit hun eigen opvattingen en ideeën, het kost ze moeite om hun mening bij te stellen. Dus als de planoloog met een onderbouwde visie komt, mag hij er niet van uitgaan dat mensen hun mening zullen bijstellen. Vooral bij mensen die vanuit een bepaald belang redeneren, is opvattingen bijstellen niet aan de orde. Samen leren, aldus Friedmann, lukt dan niet.

Natuurlijk is het lang niet altijd zeker dat de planoloog het bij het rechte eind heeft. Friedmann, de activist, keert het om: wie verandering wil, moet vasthoudend zijn en overtuigd blijven van zijn of haar gelijk. Als de planoloog werkelijk in zijn visie gelooft, dan moet hij honderd procent gecommitteerd blijven en ook bereid zijn onder ogen te zien dat mensen pas zullen zwichten als het helemaal fout loopt. En: “Even then, as a last desperate gesture, actors may be tempted to ask whether the impending disaster might not be otherwise explained, and instead of seeking fault with their own practice, search for scapegoats in the environment instead.” Kortom, planners mogen nooit uitgaan van de rationaliteit van burgers, belangen werken als een krachtige batterij van menselijke energie, mensen strijden vanuit hun belangen voor hun gelijk, het leervermogen van mensen is beperkt. Het was kritiek van Friedmann op het pragmatisme van John Dewey. Veel te optimistisch vond hij die Dewey. Friedmann: “Even in the face of mounting problems, we will tend to fight for what we have as well as for our beliefs.” Zeker, misschien ís de toerist ook de zondebok. Maar de planoloog kan net zo goed zich vergissen. Hij moet bereid zijn zijn visie voortdurend bij te stellen. Want misschien is het allemaal toch anders.

Tagged with:
 

Art of Gathering

On 4 december 2019, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘The Art of Gathering’ (2018) van Priya Parker:

Afbeeldingsresultaat voor art of gathering parker

 

Een van de drie rollen die de planoloog heeft te spelen is die van moderator. Gesprekken voeren is noodzakelijk, mensen moeten worden gehoord, kennis uitgewisseld, dialogen gevoerd en vakkundig begeleid. In dat verband las ik onlangs het boekje van Priya Parker. Aanleiding was een college waarin ik mijn keuze voor de gesprekken die ik dit voorjaar in de Oude Kerk heb gevoerd over de toekomst van de Amsterdamse binnenstad wilde verantwoorden. Met Parker lukte dit wonderwel. In ‘The Art of Gathering’ (2018) leer je hoe je ontmoetingen het beste kunt organiseren. Parker is de oprichter van Thrive Labs in New York en studeerde conflictstudies in Boston aan MIT. Onze agenda’s, schrijft ze, zijn grotendeels gevuld met bijeenkomsten, vergaderingen, afspraken, voorstellingen, feesten. Al die interactie tussen mensen bepaalt hoe wij de wereld en onszelf leren begrijpen. Ze worden doorgaans onachtzaam voorbereid. Haar boodschap is dat de wijze waarop mensen samenkomen enorm verschil kan maken. Effectief zijn begint met de vraag stellen waarom je eigenlijk bijeen wilt komen. Hoe scherper het doel, hoe betekenisvoller. Ook uniciteit helpt. Maar vooral moet de bijeenkomst omstreden zijn: iets moet er schuren, er moet echt iets van afhangen. Dan pas gaan mensen waarde hechten aan de bijeenkomst en ook bijdragen.

Wie er wordt uitgenodigd doet er natuurlijk evenzeer toe. Wees daarin precies en selectief. En de plek is ook belangrijk. Sterker, ons gedrag wordt misschien wel voor tachtig procent bepaald door onze omgeving. Vaak wordt de keuze van de zaal door de kostprijs bepaald. Of door bereikbaarheid. De les van Parker: “Venues come with scripts.” Iedereen brengt zijn lichaam mee, dus hoe zet je de stoelen in de ruimte? Welke vorm geef je aan de vergadertafel? Waar vindt de bijeenkomst precies plaats? De plek en de omgeving vertellen de aanwezigen over het doel van het gesprek en hoeveel waarde je aan de bijeenkomst hecht. De locatie moet mensen uit de sleur halen, vindt Parker. Eigenlijk zou je een plek moeten kiezen waarvan mensen zeggen dat je dat daar niet zou moeten doen. De ruimte moet niet te groot zijn, deuren moeten worden gesloten, de energie mag niet weglekken. En alles draait om dichtheid: vaak zijn de gesprekken in de keuken interessanter dan in de kamer. En de moderator zelf? Die moet aanwezig zijn. “I do believe that hosting is inevitably an exercise of power.” Beste planoloog, denk goed na over doel, genodigden, locatie van jouw bijeenkomsten. En treed op, leid de gesprekken, wees genereus, dat wil zeggen doe het niet voor jezelf, maar doe het voor al die anderen. Op het gevaar af afgewezen te worden of te worden bespot.“Generous authority is not a pose. It’s not the appearance of power. It is using power to achieve outcomes that are generous, that are for others.”

Tagged with:
 

De binnenstad moet ademen

On 5 mei 2019, in muziek, by Zef Hemel

Gelezen in Het Parool van 4 mei 2019:

Bron: Stichting De Oude Kerk Amsterdam

Twee componisten uit New York komen volgend weekeinde naar Amsterdam. Beide zullen uit eigen werk spelen op het pas gerestaureerde orgel in de Oude Kerk in de oude binnenstad. De ene heet Philip Glass (82), de ander Nicolas Jaar (29). Van de laatste las ik dit weekeinde een groot interview in Het Parool, opgetekend door Edo Dijksterhuis. Daarin vertelt de Chileens-Amerikaanse muzikant gedetailleerd over zijn werkwijze. Vorig jaar oktober verbleef hij als ‘artist in residence’ een week lang in de Oude Kerk. Werken bij hem bestond uit luisteren. Jaar luisterde naar de kerk, het orgel en het rumoer buiten, vooral ‘s nachts. Zijn verkenningen noemt hij ‘akoestische testen’. Met name het geluid uit de vierduizend pijpen van het achttiende eeuwse Vater Müllerorgel ving hij op met zijn microfoon “om het via een luidspreker op de grond weer de ruimte in te kaatsen en het later weer op te vangen zodat een feedbackloop ontstond.” Toen hij voldoende voeling had sloeg hij aan het improviseren. Na twee uur kwam iets bruikbaars terug. “Daar klonk een thema in C-mineur, iets levends. De rest van de tijd heb ik gebruikt om dat thema verder uit te werken.” Het bleek ‘Just my Imagination’ van The Temptations te zijn. Later zette hij het thema om in C-majeur. “Wat daarvoor dik en een beetje duister had geklonken, werd hoopvol en optimistisch. Het was alsof ik in gesprek was met de ruimte.”

Jaar reisde terug naar New York met meer dan honderd uur geluidsopnamen. Thuis dikte hij het materiaal in tot twintig minuten muziek. Verbluffend. Zijn werkwijze lijkt sprekend op de mijne. Ik ga vanaf 17 mei, daags na het concert van Jaar, een maand lang luisteren in diezelfde Oude Kerk. Dat doe ik om een toekomstvisie voor de Amsterdamse binnenstad te maken. Ruim honderd verschillende mensen heb ik uitgenodigd. Ik ga een maand lang luisteren. Hun stemmen zal ik opvangen om deze in ruim tien publieksbijeenkomsten via de wanden en de grond de kerkruimte in te kaatsen. Zo hoop ik op een feedbackloop. En wanneer ik eenmaal voldoende voeling heb met het onderwerp sla ik aan het improviseren. Door naar al het gezegde te luisteren, zoek ik naar een thema, in C-majeur, want het verhaal mag niet dik en duister klinken, maar hoopvol en optimistisch. Alle materiaal neem ik vervolgens mee naar huis, om in te dikken tot een toekomstverhaal van twintig minuten. Daarna kom ik terug om het verhaal te vertellen. Net als Jaar heb ik een tijd terug besloten om niet meer met managers en agenten te werken. Ik doe alles zelf. Jaar: “Ik prijs me gelukkig met de veel intiemere en directe manier waarop ik met mensen, locaties en instrumenten kan omgaan.” Laatste overeenkomst: vlak voor vertrek opende de Amerikaan alle schuiven zodat de lucht door de pijpen van het orgel liep. “De moeder moet ademen en wij moeten een stapje terug doen en luisteren.” Zo is het. De binnenstad moet ademen en wij doen een stapje terug.

Tagged with:
 

Gebeurtenissenplanologie

On 12 april 2019, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘De nieuwe keizer’ (2019) van Ties Dams:

Afbeeldingsresultaat voor deng xiaoping book

Wat te denken van ‘gebeurtenissenplanologie’? Dat is een nieuwe vorm van planologie die door middel van gebeurtenissen condities probeert te creëren voor belangrijke fysieke veranderingen. Gebeurtenissenplanologie staat ver af van restrictieve planologie – een technocratische planning die door middel van wetgeving, regelzucht en beleid probeert de ruimtelijke dynamiek te beheersen. Die laatste is al jaren dominant, zeker in ons land. Daartegenover staat ‘uitnodigingsplanologie’. Deze neoliberale vorm van planologie wil méér dynamiek, meer elan, meer vuur. Ze vindt restrictieve planning gezapig, niet spannend genoeg. Maar de technocraten hebben het er moeilijk mee. Zulke uitnodigingsplanologie komt in hun ogen vooral neer op minder overheid en meer marktwerking; de bureaucraten moeten ‘loslaten’, in plaats daarvan dienen ze marktpartijen ‘uit te nodigen’. De nieuwe Omgevingswet van Rutte II en III wil ze hiertoe zelfs dwingen. Ondertussen voelen de burgers de gure zijwind van ongebreidelde competitie en winstmaximalisatie en beginnen ze te begrijpen dat klimaatverandering en grondstoffenschaarste om actief ingrijpen vragen door de overheid. Dit vergt niet minder dan transities. Kan ‘gebeurtenissenplanologie’ uitkomst bieden?

Politicologen maken onderscheid tussen regelpolitiek en gebeurtenissenpolitiek. In die laatste wordt niet de formele weg bewandeld, maar wordt de machtsbalans beïnvloed door beeldvorming. Ties Dams geeft daarvan een treffend voorbeeld in ‘De nieuwe keizer’, zijn boek over Xi Jinping (2019). Deng Xiaoping, in communistisch China aan de macht gekomen na het overlijden van grote roerganger Mao, zelf bedenker van de economische hervormingen, lijkt in 1989 aan de verliezende hand. De hoogbejaarde Deng constateert een terugkeer naar conservatief socialisme na het Tiananmen-incident. Begin 1992 zegt hij met pensioen te gaan. Met zijn hele familie neemt hij de trein naar het zuiden. Echter, bij elk station stapt hij uit en laat hij zich toejuichen door de toegestroomde menigte. Mensen zingen lof van zijn economische hervormingen. Journalisten reizen met hem mee. Na Shenzhen doet hij Hongkong, Singapore, Seoul en Tokio aan. Al deze steden prijst hij als voorbeelden. Ten slotte verblijft hij drie weken in Shanghai, hèt symbool van kosmopolitisch China. Mensen herkennen in zijn reis de eeuwenoude traditie van nanxun, waarbij Chinese keizers hun wereldrijk inspecteren. Door alle aandacht voelen de machthebbers in Beijing zich gedwongen Deng’s hervormingsagenda tot officieel partijstandpunt te verklaren. Dat bedoel ik. ‘Gebeurtenissenplanologie’ zou net zo krachtig kunnen zijn.

Tagged with:
 

Institutions in action

On 1 oktober 2018, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘The Routledge Handbook of Institutions and Planning in Action (2018):

Afbeeldingsresultaat voor routledge handbook of institutions and planning in action

Vorig jaar nam Willem Salet afscheid als hoogleraar Planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Er was een internationaal symposium en inmiddels is er ook een boek: The Routledge Handbook of Institutions and Planning in Action. Het is een stevige pil geworden, met liefst 25 wetenschappelijke bijdragen,verkoopprijs 165 Engelse pond. Salet is de redacteur van het geheel, de openingsbijdrage is van zijn hand. Het is een glashelder betoog en voor planologen beslist de moeite waard om te lezen. Het schema op bladzijde 13 vormt daarin de kern. Het verdeelt de wereld van de planologie in twee kampen: het pragmatistische en het institutionele, beide hebben hun eigen filosofische wortels. Het pragmatisme is instrumenteel en oplossingsgericht; institutionele planning daarentegen is normatief, geeft geen oplossingen maar biedt spelregels voor het handelen. De socioloog Salet zelf behoort tot het institutionele kamp, laat dat duidelijk zijn. Hem valt op dat het pragmatisme terrein wint, ten koste van de institutionele planning. Dat bevalt hem niet. Simpele middel-doelredeneringen waarin belangenuitwisseling tussen de belangrijkste stakeholders plaatsvindt, zegt hij, zijn gevaarlijk als ze niet worden ingebed in instituties die gekenmerkt worden door een normatieve inslag die in de loop der jaren is opgebouwd. Het ene kan niet zonder het andere. Het boek blijkt een zoektocht naar wederzijdse bevruchting.

Ik vermoed dat ik als planoloog ben ingedeeld in het kamp van de pragmatisten. Zeker als ik het schema op bladzijde 13 bekijk moet ik toegeven dat ik, als ik gedwongen werd te kiezen, me daar nog het meeste thuis voel. Wat niet wil zeggen dat ik de institutionele wereld niet belangrijk vind; sterker, ik heb er 35 jaar op alle niveaus in gewerkt. Dat is precies de zwakte van deze denkbeeldige disciplinaire scheiding, die misschien wel een schijntegenstelling is, een intellectuele poging om greep op het veelkoppige monster te krijgen. Als ik de overige bijdragen lees kom ik al snel tot de conclusie dat de distinctie niet altijd verhelderend werkt. Laten we zeggen dat de planologische wetenschap gekenmerkt wordt door een bonte verscheidenheid, wat een voordeel is maar ook een handicap. Zelf denk ik dat elke planoloog zich terdege bewust is van de complexiteit van de wereld waarin hij of zij verkeert. Voor een groot deel bestaat die uit instituties die na de tweede wereldoorlog zijn opgebouwd. Misschien was de planologische wetenschap in het verleden wel teveel op het institutionele gericht en werd de planning zelf te technocratisch. Het prettige van het pragmatisme is dat het communicatief is, experimenteert en zijn legitimatie vindt in concrete actie.  Denk aan pragmatisten als Jane Jacobs, Richard Sennett. Zou de planologie de slag richting pragmatisme hebben gemist, dan was ze allang van de aardbodem verdwenen. De levendigheid in het planologische debat vind ik juist een verademing. Moeten wij ons nu zorgen maken?

Tagged with:
 

Cities for the rich

On 8 januari 2018, in planningtheorie, wonen, by Zef Hemel

Gelezen op The New Metropolitan van augustus 2014:

Gerelateerde afbeelding

Richard Williams heeft gelijk. Daags na diens overlijden schreef hij, planoloog in Edinburgh, een blog met een terugblik op het werk van de grote Britse planoloog Sir Peter Hall (1932 – 2014). Uiteraard noemde hij ‘Cities of Tomorrow’ (1980), maar vooral stond hij stil bij de meest radicale tekst die Hall, samen overigens met Reyner Banham, Paul Barker en Cedric Price, in zijn jonge jaren had geschreven. De tekst, of eigenlijk is het een manifest, verscheen in New Society op 20 maart 1969, onder de titel ‘Non-Plan. An Experiment in Freedom’. Volgens Williams, die planologie doceert in Schotland, heeft de waarde van dit pleidooi voor meer vrijheid in de ruimtelijke planning nog niets aan waarde verloren. Maar zijn studenten die hij de tekst steevast laat lezen, hebben er weinig mee. Ze willen maar al te graag sturen, behouden, corrigeren, inperken, dirigeren. En toch meent Williams dat ‘Non-Plan’ hout snijdt. Gaven we onze steden maar meer vrijheid om te groeien en te expanderen en hun eigen lot te bepalen. “Those cities of the world that have wished to restrict growth for aesthetic reasons have become cities of the rich.” Waarna hij de huizenprijzen van San Francisco en Londen opsomt, die inderdaad skyhigh zijn en die volgens hem feitelijk zelfs als een global reserve currency fungeren. Door toedoen van ruimtelijke planning.

Wel gek dat zo’n radicaal standpunt in 1969 als links en progressief werd gebrandmerkt en tegenwoordig juist als uiterst rechts en neoliberaal te boek staat. Want wat schreven die ‘angry young men’ nou eigenlijk in dat geruchtmakende pamflet? Hall en Barker vroegen zich af wat er zou gebeuren als er domweg geen ruimtelijke planning zou zijn. Zou Groot-Brittannië dan zoveel slechter af zijn? Nee meenden ze, het land zou zelfs beter af zijn. Elk nam vervolgens een deel van het Verenigd Koninkrijk voor zijn rekening en speculeerde over een toekomst zonder planning. Banham constateerde dat de zuidkust van Californië veel spannender en dynamischer was dan het stedenlandschap van Groot-Brittannië. Williams denkt het nog steeds. De regionalisering van het nationale beleid in het Verenigd Koninkrijk acht hij zondermeer noodzakelijk, want sommige steden krimpen, terwijl andere juist overkoken. Sommige huizen zijn bijna gratis, terwijl andere voor wonen niet meer te betalen zijn. Vergroot de vrijheidgraden, smeekt hij! Doe ons iets meer Los Angeles. “Perhaps even ‘Non-Plan’ will get another run too.”

Tagged with:
 

Denk als Cornelis Lely!

On 2 oktober 2017, in infrastructuur, planningtheorie, by Zef Hemel

Gehoord in Lelystad op 20 september 2017:

Afbeeldingsresultaat voor vliegveld in de markerwaard

Luchthaven in de Markerwaard. Bron: De Ingenieur 19 september 2016

Drie visionaire personen had ik opgevoerd in mijn Cornelis Lely lezing van vorige week woensdag: Cornelis Lely, Albert Plesman en Arie van der Zwan. Lely, in dienst van de Zuiderzeevereniging, had eind negentiende eeuw het idee om de Zuiderzee af te sluiten en gedeeltelijk droog te maken; Plesman ontwaarde in de jaren dertig vanuit zijn vliegtuig een Randstad als toekomstige grootstedelijke conurbatie; Van der Zwan zag in Schiphol de mogelijkheid van een Europese hub. Het succes van al hun ideeën bleek pas later. Lely moest wachten op de overstroming van delen van Noord-Holland in de winter van 1916 en de hoge graanprijzen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog; Plesman zag zijn Randstad pas ver na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd toen de Wederopbouw vroeg om een stevig ruimtelijk concept voor de toekomst van het Westen des Lands; Arie van der Zwan kreeg het duwtje in de rug door de liberalisering van het Europese luchtruim en het Open Skies-verdrag tussen de KLM en de Verenigde Staten in 1992, waardoor Schiphol als hub in positie werd gebracht. Kortom, hun heldenstatus kregen zij achteraf, nadat deze externe krachten in hun voordeel hadden gewerkt.

Het mooiste voorbeeld vind ik nog altijd het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam dat in 1934 gereed kwam. Zijn geestelijke vaders waren Cornelis van Eesteren en Theo van Lohuizen. Hun plan verdween in een lade van het Amsterdamse stadhuis in de crisis van de jaren dertig. Tot het er na de Tweede Wereldoorlog door ambtenaren in opdracht van wethouder Jonas van der Velde weer uit werd gehaald; de bestuurder had dringend behoefte aan een wederopbouwplan. Lees ‘De nieuwe grachtengordel’ (2017) van Marinke Steenhuis en anderen. Ook in Amsterdam werd dus pas achteraf aan de plannenmakers de status van visionairs toegekend. Maar met de realisering van hun plan hebben ze natuurlijk gewoon geluk gehad. Of, liever gezegd, er waren eerst een oorlog en een wederopbouw nodig om de uitvoering van hun geniale plan realistisch te maken. Verplaatsing van Schiphol naar de Flevopolders of naar zee is, net als Lely’s plan voor de inpoldering van de Zuiderzee, al eerder gesuggereerd; mijn voorstel van afgelopen week is ook helemaal niet origineel. Net als het AUP wacht het op een externe kracht die realisering plausibel maakt. Alles hangt af van de ‘window of opportunity’. Misschien opent dat tijdraam zich binnenkort of vergis ik me en staat dat raam al wagenwijd open.

Tagged with:
 

The City as Playground

On 28 juni 2017, in innovatie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Retracking America’ (1973) van John Friedmann:

Eind mei op uitnodiging van Prof. Jan Zielonka een gastcollege gegeven op Oxford University over governance in het digitale en circulaire tijdperk. Hoe kan het dat een stad als Amsterdam zo voorop loopt binnen Europa als het gaat om circulariteit, innovatie en digitale connectiviteit? Mijn lezing had als titel ‘The City as Playground’. Mijn invalshoek was die van de tegencultuur. Amsterdam kent een hele krachtige tegencultuur die inmiddels in de lokale institutionele wereld op tal van sleutelposities is doorgedrongen. Het waardensysteem van de tegencultuur is die van duurzaamheid, delen, creëren, spelen, innoveren, alles sociaal en inclusief. Van technologie is ze niet vies, maar bij haar is het allemaal spel, ernstig spel, het gaat haar niet om het winnen. Waar de tegencultuur is doorgedrongen in de gemeente ziet men broedplaatsenbeleid, tijdelijk gebruik van gebouwen, vrije vormen van gebiedsontwikkeling, spannende pilots, gewaagde experimenten. Waar ze in de universiteiten de ruimte krijgt, zijn onderwijs en onderzoek speels geworden, open, vernieuwend, experimenteel, vrolijk. En waar ze het bedrijfsleven infecteert, ontwikkelen ondernemers spannende nieuwe producten en diensten die maatschappelijk veel kunnen betekenen. Het mainstream worden van de tegencultuur in organisaties als de Amsterdam Economic Board is bepalend voor het succes van Amsterdam aan het begin van de eenentwintigste eeuw.

De Amerikaanse planoloog John Friedmann (1926-2017) heeft in ‘Retracking America’ (1973) het waardenstelsel van de tegencultuur treffend getypeerd. De tegencultuur, schreef hij, was een reactie op het zakelijke modernisme van de naoorlogse jaren, dat dacht vanuit schaarste, met één dominante cultuur die opereerde binnen een mechanistische sociale orde waarin iedereen zijn of haar vaste plek had. De tegencultuur brak daarmee. Twee waarden stonden bij haar voorop: “1. find the way back to the discovery of the Self, 2. Build up new forms of the collective life.” Met dat eerste duidde ze aan dat je je hart niet moet afsluiten van je verstand, dat je geloofwaardig moet zijn en gecommitteerd aan de zaak, dat al je acties sporen met wat je zegt, dat je werkt aan de tekortkomingen van de samenleving, dat je je overtuigingen niet moet opleggen aan anderen, maar ook dat je niks doet wat indruist tegen je eigen inzichten, en vooral dat je leert van anderen. Met het tweede waarde doelde Friedmann op het creëren van op het individu gerichte instituties, het vermijden van grootschaligheid, het werken in kleine teams, het versterken van niet-hiërarchische relaties, het beperken van bureaucratie. Het actief deelnemen aan de besluitvorming die je leven vormgeeft en het bewust niet deelnemen aan praktijken die je niet begrijpt of waar je niet in gelooft, ze typeren het waardensysteem van de tegencultuur. Wees vrij en voel je verantwoordelijk. Zo’n waardenstelsel, meende Friedmann, past het beste bij een toekomstige samenleving die door overvloed wordt getypeerd.

Tagged with:
 

Anders plannen maken

On 27 september 2016, in boeken, by Zef Hemel

Hoe kun je nog plannen maken in situaties van grote complexiteit? In zijn nieuwste boek ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ betoogt Zef Hemel dat de sturing in onze grote steden veel lichter en opener kan dan planologen vaak denken. Met Volksvlijt 2056 deed hij een experiment in open planning. Een impressie.

 _MGL1839 _MGL1815

_MGL1857  _MGL1711

Foto’s: Lex Banning

Om erachter te komen wat een stad wil en nodig heeft, zou men haar bewoners eigenlijk voortdurend moeten raadplegen. Dat klinkt logisch, maar het gebeurt zelden. Het argument is vaak dat het praktisch lastig zou zijn om zoiets te organiseren. En als het dan eens gebeurt, wordt door autoriteiten vaak een ja- of nee-stem gevraagd, echt geluisterd wordt er niet. Vaker zoekt het bestuur draagvlak voor de eigen plannen, wordt veel energie in voorlichting en overtuigingskracht gestoken; echte betrokkenheid wordt zelden op prijs gesteld. Dit hoort ook bij het proces van professionalisering van de planologie. Door de verwetenschappelijking werden de afgelopen honderd jaar steeds meer statistieken, diagrammen en kaarten leidraad in de stadsontwikkeling. Planologen en stedenbouwkundigen eisten hun rol in de belangenafweging op en richten zich op het bestuur dat hun plannen en ontwerpen moet vaststellen en uitvoeren. Bestuurlijk georiënteerde planologen problematiseren graag de governance, die inderdaad niet werkt en waaraan men eindeloos lang kan sleutelen. Zulk werk is goed voor de broodwinning, maar het raakt de fundamentele problemen niet en lost ze ook niet op. Iedereen lijkt vergeten de dromen en ideeën van gewone mensen op te slaan. Sinds er digitale sociale media bestaan weten we echter dat hele grote groepen mensen bijna permanent met elkaar in gesprek gaan over alles wat hen bezighoudt, dankzij internet kunnen ze zich steeds beter organiseren en steeds meer macht naar zich toetrekken. Door zich aan te sluiten bij zulke platforms, virtueel maar ook fysiek, zouden overheden heel goed kunnen aftappen van deze ‘collectieve intelligentie’. Een dergelijke werkwijze heet open planning.

Om open planning in de praktijk te beproeven organiseerde de Wibautleerstoel aan de UvA afgelopen jaar ‘Volksvlijt 2056’. Volksvlijt was een tentoonstelling in de Openbare Bibliotheek Amsterdam over de economische toekomst van de hoofdstad. Bezoekers konden er hun eigen toekomst dromen. De programmering van Volksvlijt was helemaal open, alles was op zoveel mogelijk interactie gericht, een centrale autoriteit ontbrak, er lagen ook geen plannen of voornemens op tafel. We wilden zoveel mogelijk mensen in de stad activeren, hen bij hun eigen toekomst betrekken, hen een stem geven, en vooral elkaar laten inspireren. Onze referentie was Samuel Sarphati (1813-1866). Diens ‘Vereniging voor Volksvlijt’, opgericht in 1852 en tien jaar later uitmondend in zijn roemruchte Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein, beoogde precies dit:  tentoonstellingen die inspireren, een vereniging oprichten die als een open platform functioneert, samenwerking beijveren, iedereen in de stad aanzetten tot ondernemen, kapitaal op de nieuwe ondernemingen richten, onderwijs en onderzoek bevorderen en iedereen daarin laten delen, honger en armoede bestrijden door nieuwe nijverheid, voorbeeldige stadsontwikkeling entameren, een betere toekomst dromen. Nog altijd koestert Amsterdam een verrukkelijke herinnering aan Samuel Sarphati. Zijn Vereniging leidde tot de aanleg van het Vondelpark bijvoorbeeld, maar ook van de bouw van het Concertgebouw, de oprichting van het Concertgebouworkest, de instelling van het conservatorium, de stichting van de eerste woningbouwcorporatie en de eerste hypotheekbank, de opening van de eerste openbare bibliotheek, de Amsterdam RAI. Eind negentiende eeuw spoelde een golf van positief, praktisch idealisme over de stad. Op die golf kwam wethouder Floor Wibaut bovendrijven. Berlage werd van dat nieuwe Amsterdam uiteindelijk de grote bouwmeester. Alles dankzij het platform.

Fragment uit ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ (2016) van Zef Hemel. Amsterdam University Press. ISBN 978 94 6298 246 8.

Alternative approach

On 9 juni 2015, in planningtheorie, by Zef Hemel

Seen in Amsterdam Southeast on 4 June 2015:

Bas Hissink Muller, San Verschuuren and me are running a studio for some forty students in urban planning of the University of Amsterdam in Amsterdam Bijlmermeer. We’re practicing platformization in this Modernist neighborhood dating from the seventies. A month long we’re staying in an empty office building on the Amstel III estate. So no university campus site this time. The building – 30.000 m2 – was owned by a German investor. It was a fraud. So the investor went bankrupt, the bank took over. Expensive building on the wrong spot. Royal Bank of Scottland left the building some five years ago. Since then it has no tenants. They think it could become an incubator for startups in life sciences. Not a bad idea. Next to the plot is one of the biggest academic hospitals of Europe – the AMC. Ten minutes from the airport. Fifteen minutes from city centre by metro. This month we and the students are staying in the abandoned restaurant on its first floor. For free. Strange place.

What we learn? Some 23 percent of all the office space in Amsterdam southeast is standing empty now. That’s about a million square meters. (Hey, thirty buildings like the one we’re staying in). Can you imagine? One group of students is researching it. Is it hopeless? It depends on the location, it seems. Other teams are working on students housing, reuse of a big green park dating from the eighties, sustainable waste management, safety issues, (lack of) orientation, future functionality of a new overpass (oh no, not another park!), strategies for densification, etcetera. The students interview people in the streets. They also meet civil servants. One of them told us about the problems with the zoning plans. They were made flexible in the financial crisis in order to keep things going. Now that the pressure is back no investor can be refused because of its flexibility. It’s difficult to secure the spatial quality now. Other problems stemmed from lack of participation. They also gave examples of questionable privatisation of public space. It were all problems generated by the planning procedures. Would the students notice? Will they understand that the alternative is platformization?

Tagged with: