Geen planoloog, maar architect

On 1 november 2019, in stedenbouw, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Urban Utopias in the 20th Century’ (1977) van Robert Fishman:

Afbeeldingsresultaat voor urban utopias in the twentieth century fishman

Deze week college gegeven over Le Corbusier als planoloog. Ik sloeg er Robert Fishman’s ‘Urban Utopias in the Twentieth Century’ (1977) op na. Ook na veertig jaar is dit boek nog mooi om te lezen. Al die teleurstellingen over ondernemers en politieke partijen, niemand wilde naar de grote architect Le Corbusier luisteren. Het begint al in zijn geboorteplaats Chaux de Fonds, waar hij samen met zijn tekenleraar een nieuwe ontwerpschool wil oprichten. Door de socialisten in de gemeenteraad werd deze effectief tegengehouden. Exit socialisten. Daarna zocht hij zijn heil in ondernemerskringen, bij de top van het Franse Citroën. Geen interesse. Ook de Franse ministeries bleken niet ontvankelijk. Zijn ‘La Ville Radieuse’ (1933) was opgedragen aan ‘L’Autorité’ zonder te weten wie dit nu was. Wat hem uiteindelijk in de armen dreef van het Franse syndicalisme en hem later, in de Tweede Wereldoorlog, zelfs deed heulen met het collaborerende Vichy-regime en de machthebbers in Algerije. Fishman verbindt al deze persoonlijk teleurstellingen met maatschappelijke opvattingen van Le Corbusier en op zichzelf klinkt het overtuigend, maar er is iets dat in de redenering van Fishman ontbreekt: elke architect is op zoek naar een opdrachtgever. En dat is precies wat Le Corbusier hier doet. Een opdrachtgever vinden voor de bouw van een complete stad is echter geen sinecure. Dan moet je planoloog worden en het politieke spel spelen, maar dat wilde Le Corbusier klaarblijkelijk niet.

Mooi is de passage over een bezoek van de Zwitserse architect aan het statistische bureau van de gemeente Parijs. Daar trof hij ‘bescheiden harde werkers’ aan. Wat hem in het werk van de ambtenaren afstootte waren de details en het precisiewerk tot op straatniveau. “They were immersed in a multitude of complicated facts from which no grand pattern could emerge.” Vanuit hun perspectief gezien, besefte hij, zou je geen enkele ruimtelijke interventie durven plegen. De passage deed me denken aan Robert Caro’s ‘Working’ (2019). Biograaf Caro probeerde zich te verplaatsen in de houding van stedenbouwkundige Robert Moses die in veertig jaar tijd New York City als geen ander transformeerde. In een van de interviews die hij met de planoloog had ontvouwde Moses zijn ideeën: “The canvas was gigantic – a metropolitan region of twenty-one hundred square miles in which there lived in 1967 fourteen million people. And the pencil waved over all of it at once as he discussed Staten Island and Suffolk County, Manhattan and Montauk, SoHo and Scarsdale, in the same sentences.” Care ontwaarde in Moses een beeldhouwer die niet met klei of steen wilde werken, maar met een metropool. “I saw the genius of the city-shaper.” Moses heeft uiteindelijk meer gebouwd dan Le Corbusier. Maar hij was ook geen architect. Moses was planoloog. Volgende college gaat over Robert Moses.

Tagged with:
 

Dezelfde opgave, maar dan anders

On 29 september 2019, in landschap, by Zef Hemel

Gehoord in het Van Eesteren Museum op 26 september 2019:

Bron: Van Eesteren Museum

Landschapsarchitect Rob van Leeuwen schonk onlangs een bijzondere kaart aan het Van Eesteren Museum, gevestigd aan de Sloterplas te Amsterdam. Die kaart was ooit ontvreemd uit het Wibauthuis en is nu weer opgedoken. Vrij gedetailleerd toont hij het landschap rond Amsterdam, van Leiden tot Castricum en van de duinen tot het Gooi, anno 1930. Het land oogt dan nog maagdelijk. Het enorme, loodzware hoek hing bij de directie van de afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam aan de wand. Ter gelegenheid van de overdracht organiseerde het museum een avond waarin het metropolitane landschap van Amsterdam centraal stond. De vraag lag voor: “Hoe Amsterdam goed ruimtelijk en programmatisch in het omliggende landschap in te passen.” Sprekers waren Rob van Leeuwen, Vincent van Rossem en ondergetekende. Van Leeuwen vertelde anekdotisch over het verdwijnen en weer opduiken van de kaart bij hem thuis, Van Rossem schilderde nogmaals de achtergronden bij de totstandkoming van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (1935),  ikzelf probeerde de link van de historische kaart met de toekomst te leggen. In mijn bijdrage stonden de figuren van Theo van Lohuizen (1890-1956) en Dirk Hudig (1872-1934) centraal.

Van Lohuizen was pionier in de Nederlandse ruimtelijke planning. Hij maakte het eerste gewestelijke plan van Nederland, te weten dat voor Zuid-Holland West, in 1927. De jurist Hudig schreef op dat moment een landschappelijke studie van het droogmakerijenlandschap in Noord- en Zuid-Holland, die hij in 1929 publiceerde. Waar Van Lohuizen fietsend het landschap rond Rotterdam en Den Haag uitkamde en systematisch in tekst en tabellen vastlegde, daar fotografeerde Hudig losjes met zijn camera de Hollandse polders vanuit zijn auto. Hudig was secretaris-directeur van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, Van Lohuizen planologisch medewerker van de Woningdienst te Rotterdam. Op voorspraak van Hudig verhuisde Van Lohuizen in 1928 naar Amsterdam. Daar ontmoette hij Cornelis van Eesteren. In de weekeinden maakten beide planologen fietstochten rond Amsterdam. Van Lohuizen leerde de jonge Van Eesteren het polderlandschap appreciëren. Uit zijn cijferreeksen maakte Van Lohuizen op dat rond de hoofdstad een metropool moest verrijzen. Daarover spraken die twee. Deze stedenbouwkundige opgave, die neerkwam op een verdubbeling van Amsterdam, beschouwden zij als een culturele daad. Een nieuw landschap moest worden ontworpen. De kaart dus. Dat was Van Lohuizen. En toen kwam in mijn korte lezing de actualiteit. Wij, zei ik, staan voor eenzelfde opgave.

Tagged with:
 

Gebeurtenissenplanologie

On 12 april 2019, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘De nieuwe keizer’ (2019) van Ties Dams:

Afbeeldingsresultaat voor deng xiaoping book

Wat te denken van ‘gebeurtenissenplanologie’? Dat is een nieuwe vorm van planologie die door middel van gebeurtenissen condities probeert te creëren voor belangrijke fysieke veranderingen. Gebeurtenissenplanologie staat ver af van restrictieve planologie – een technocratische planning die door middel van wetgeving, regelzucht en beleid probeert de ruimtelijke dynamiek te beheersen. Die laatste is al jaren dominant, zeker in ons land. Daartegenover staat ‘uitnodigingsplanologie’. Deze neoliberale vorm van planologie wil méér dynamiek, meer elan, meer vuur. Ze vindt restrictieve planning gezapig, niet spannend genoeg. Maar de technocraten hebben het er moeilijk mee. Zulke uitnodigingsplanologie komt in hun ogen vooral neer op minder overheid en meer marktwerking; de bureaucraten moeten ‘loslaten’, in plaats daarvan dienen ze marktpartijen ‘uit te nodigen’. De nieuwe Omgevingswet van Rutte II en III wil ze hiertoe zelfs dwingen. Ondertussen voelen de burgers de gure zijwind van ongebreidelde competitie en winstmaximalisatie en beginnen ze te begrijpen dat klimaatverandering en grondstoffenschaarste om actief ingrijpen vragen door de overheid. Dit vergt niet minder dan transities. Kan ‘gebeurtenissenplanologie’ uitkomst bieden?

Politicologen maken onderscheid tussen regelpolitiek en gebeurtenissenpolitiek. In die laatste wordt niet de formele weg bewandeld, maar wordt de machtsbalans beïnvloed door beeldvorming. Ties Dams geeft daarvan een treffend voorbeeld in ‘De nieuwe keizer’, zijn boek over Xi Jinping (2019). Deng Xiaoping, in communistisch China aan de macht gekomen na het overlijden van grote roerganger Mao, zelf bedenker van de economische hervormingen, lijkt in 1989 aan de verliezende hand. De hoogbejaarde Deng constateert een terugkeer naar conservatief socialisme na het Tiananmen-incident. Begin 1992 zegt hij met pensioen te gaan. Met zijn hele familie neemt hij de trein naar het zuiden. Echter, bij elk station stapt hij uit en laat hij zich toejuichen door de toegestroomde menigte. Mensen zingen lof van zijn economische hervormingen. Journalisten reizen met hem mee. Na Shenzhen doet hij Hongkong, Singapore, Seoul en Tokio aan. Al deze steden prijst hij als voorbeelden. Ten slotte verblijft hij drie weken in Shanghai, hèt symbool van kosmopolitisch China. Mensen herkennen in zijn reis de eeuwenoude traditie van nanxun, waarbij Chinese keizers hun wereldrijk inspecteren. Door alle aandacht voelen de machthebbers in Beijing zich gedwongen Deng’s hervormingsagenda tot officieel partijstandpunt te verklaren. Dat bedoel ik. ‘Gebeurtenissenplanologie’ zou net zo krachtig kunnen zijn.

Tagged with:
 

Qi Gong als ontwikkelstrategie

On 27 juli 2018, in wonen, by Zef Hemel

Gehoord in Pakhuis de Zwijger te Amsterdam op 23 juni 2018:

image

Eén vraag riep de presentatie van Shu Yamamura zeker op. Yamamura is assistant professor Urban Planning aan Waseda University in Tokio, Japan.  Tijdens het symposium ‘New Tokyo Story’ in Amsterdam sprak hij over ‘Regeneration of Inner City Tokyo’. ‘New Tokyo Story’ ging over recente ruimtelijke trends in wonen, mobiliteit en leven in de grootste megastad ter wereld. Yamamura vertelde over de moeizame stadsvernieuwing in en rond het centrum. Op drie buurten zoomde hij met name in: Arakawa, Yokoyama-cho en Tennoz. Alle zijn zeer verschillend, maar de overeenkomst is dat de bebouwing relatief oud en brandgevaarlijk is, dat ze in aardbevingsgevoelige gebieden liggen en dat ze het allemaal op een of andere wijze weinig dynamiek kennen. Van gentrification is hoegenaamd geen sprake. En dat vond iedereen in de zaal heel gek. Immers, het betreft rustige en veilige woonbuurten dicht bij het stadscentrum. Yamamura legde uit dat ze een zwakke ‘outer energy’ en een zwakke ‘inner energy’ hadden. Bovendien kenden ze tal van drempels die de buurten beletten om vooruit te komen. De mobiliteit was er laag, de bevolking vergrijsd. En grondbezit is in Japan bijna heilig. Hoe hier meer dynamiek in te krijgen? Dat was de grote vraag.

In het geval van Arakawa ging het om een combinatie van sterke sociale verbanden, lage huren en nauwe straatjes. De planologen werkten er aan straatverbredingen en het opkopen van kleine plots om zo een domino-effect teweeg te brengen. Oudere mensen die bereid waren te verhuizen kregen huurwoningen elders aangeboden. Er werd nu tien jaar aan de buurt gewerkt; het bleek een traag proces van tal van kleine verbeteringen. In het geval van Yokoyama-cho ging het om huiseigenaren die slecht in beweging waren te brengen. Hier ontwikkelden de planologen een inspirerend toekomstbeeld voor de buurt. In het geval van Tennoz waren verouderde kantoren het grote probleem. Hierin dynamiek brengen kwam neer op een taai gevecht. Door veel kleine maar opvallende projecten te entameren die tenminste de schijn hadden van stedelijke cosmetica, lukte het om eigenaren van panden te motiveren iets te doen. Nee, het viel niet mee om in de zee van verouderde buurten verbetering te brengen. Yamamura noemde de benadering holistisch. Hij vergeleek het met Qi Gong: allemaal op zichzelf staande oefeningen waarbij men de onderdelen volgens een voorgeschreven patroon langzaam beweegt, en deze bewegingen vele malen herhaalt, alvorens naar een volgende beweging over te stappen. Ondertussen ontwikkelde de Japanse bouwindustrie op grote schaal reusachtige appartementencomplexen dicht bij de metrohaltes en treinstations. Die zijn veilig, duurzaam en ook aantrekkelijk. Ineens begrepen we de geringe dynamiek.

Tagged with:
 

A Better Life in 2049

On 5 juni 2018, in politiek, by Zef Hemel

Gelezen in China Daily European Weekly van 25-31 mei 2018:

Afbeeldingsresultaat voor a better life xi jinping china

Bron: Youtube

In Barcelona de China Daily gelezen, de European Weekly wel te verstaan. In het hoofdartikel, geschreven door Andrew Moody, komen de belangrijkste Chinakenners in Europa aan het woord. Hen werd gevraagd te reageren op ‘A Better Life’, de rede van secretaris-generaal Xi Jinping van de Chinese communistische partij tijdens het 19e partijcongres in oktober afgelopen jaar. Daarin omarmde de Chinese leider globalisering en bevestigde hij zijn ‘Belt and Road Initiative’ uit 2013. Ook gaf hij aan de Chinese economie te willen verduurzamen, waarbij hij verwees naar de klassieke Chinese literatuur die de schoonheid van het Chinese landschap bezong. Kritiek lees je natuurlijk niet in zo’n Chinese krant, maar boeiend is het wel. Ian Golding van Oxford University bijvoorbeeld antwoordde dat hij de rede niet minder dan ‘een waterscheiding’ voor de wereld vond, en Kerry Brown van King’s College wees op het verbindende karakter van de Chinese aanpak en de stabiliserende intentie ervan. William Hague, oud-staatssecretaris van het Verenigd Koninkrijk, had in de Daily Telegraph geschreven dat China als enige reflecteert over zijn positie in de wereld en ook de enige is met een mondiale strategie. Na Brexit en Trump (‘America First’) is dit in het Westen niet langer het geval.

Velen gaven aan te geloven dat China zijn doelen zeker zal halen: binnen 17 jaar wereldleider op technologisch gebied, einde aan de armoede in 2049 – het jaar wanneer de Chinese Communistische Republiek 100 jaar bestaat -, en een schone economie. Vervolgens komt Martin Jacques aan het woord. Jacques is auteur van ‘When China Rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order’. Over zijn boek heb ik eerder al een blogpost geschreven. Fijntjes wijst hij erop dat men in het Westen nu minder afwijzend staat tegenover het Chinese governance-model en het eigen model zelfs niet langer superieur acht. Het Chinese is kennelijk toch succesvol. Maar waarin schuilt dan die bijzondere kracht? Volgens Jacques heeft de Chinese regering een heldere koers uitgezet richting 2049, een koers waarin zij de hele wereld betrekt. “China has a very long-term approach with goals now right up to the middle of the century.”  Zo’n narratief ontbreekt in het Westen, waar verdeeldheid heerst en waar men gelooft dat het leven in de toekomst slechter zal worden, en dat maakt haar zwak. Nee, dan China. Jacques: “There is a new atmosphere, a certain exuberance, self-confidence and elan that you can see among the Chinese population that you no longer in the West.” Elke planoloog weet dat je zonder gedeeld toekomstbeeld nooit goed zult samenwerken. Wat bij ons ontbreekt is zelfvertrouwen, exuberantie, elan, een langetermijnvisie, een gedeeld perspectief.

Tagged with:
 

Encourage people to live in cities

On 27 januari 2018, in economie, by Zef Hemel

Gelezen in The Economist van 16 december 2017:

Afbeeldingsresultaat voor capitalism without capital

Waardoor worden economieën ongelijker? Waarom gaat dat zo snel? En waarom stijgen de lonen niet? Jonathan Haskel en Stian Westlake schreven hierover een interessant boek. Intrigerende titel: ‘Capitalism without Capital’. Vlak voor de kerst werd het zowel in The Economist als The Guardian lovend besproken. De auteurs zijn afkomstig van Imperial College in Londen en Nesta, de Britse denktank op het gebied van de creatieve industrie. Anders dan wat veel economen beweren, lopen bedrijfsinvesteringen niet terug, zo stellen zij. Economen kijken nog teveel naar investeringen in machines, computers en vastgoed. Investeringen in software, ontwerp, kennis en branding groeien daarentegen explosief en die zijn veel belangrijker. De spillover-effecten van dergelijke abstracte (‘intangible’) investeringen zijn ook veel groter. Opschaling door dit soort investeringen gaat sneller dan bij traditionele investeringen. Traditionele bedrijven groeien amper of groeien steeds trager. Snelle groeiers zijn de bedrijven die investeren in mensen, ontwerpen, ideeën, kennis, digitale concepten. Wat dat betreft doet Groot-Brittannië, met Londen voorop, het veel beter dan vaak wordt voorgespiegeld.

Wie op deze nieuwe wijze naar de economie kijkt begint te begrijpen waarom het verschil in succes tussen bedrijven onderling zo snel groeit. Zij die traag groeien, koesteren nog steeds hun bedrijfsgeheimen, hechten waarde aan gebouwen, machines, bezittingen en vaste productiemiddelen. Zij die dat niet doen en die vertrouwen op kennis en kennisdelen, zijn lichter en kunnen daardoor veel harder groeien. Sterker, er komen winnaars aan die niet meer te passeren zullen zijn. Ook voor overheden, aldus de auteurs, is dit buitengewoon relevant. Want wat moeten ze doen, nu ze dit weten? The Economist: “They should ensure that digital infrastructure – broadband and the like – is top-notch. Governments need to encourage people to live in cities; sensible planning regulation is thus vital.” De ruimtelijke planning moet op steden worden gericht, minder op achterland of fysieke infrastructuur; goede digitale infrastructuur is zeer belangrijk. Het betekent wel dat de verschillen tussen stad en land snel groter zullen worden. Ik citeer: “The pioneers of an intangible economy benefit from geographic intimacy, even if their work then flies weightlessly around a global network. This pattern in turn accelerates social polarization.” Want hoe werkt die polarisatie ruimtelijk uit? “Those with the skills to navigate the new economy gather in high income hotspots where housing costs soar. These citadels then become unaffordable and culturally alien to those who lack the qualifications to join the higher caste.” Anders gezegd, hele grote en dure steden met veel getalenteerde kenniswerkers worden snel rijker en gaan uiteindelijk winnen. Mensen die dit idee nog steeds wegwuiven of negeren, zijn de verliezers van de toekomst. Denken de auteurs.

Tagged with:
 

Gehoord in het Stadsdeelkantoor van Amsterdam-Oost op 30 juni 2017:

Afgelopen vrijdag presenteerden acht studententeams van de Universiteit van Amsterdam hun ruimtelijke analyses en daarvan afgeleide planologische interventies in Amsterdam-Oost in aanwezigheid van twee stadsdeelbestuurders en de ambtelijk opdrachtgever. Die laatsten vormden de jury die het werk moest beoordelen. De eindpresentaties vonden plaats in de raadszaal van Oost. Dat gaf iets feestelijks. De vraagstukken waarvoor ze in een maand tijd interventies moesten verzinnen hadden betrekking op kantorenleegstand aan de Mr. Treublaan, ouderenhuisvesting in de Indische buurt, fietsdrukte op de Weesperzijde, wonen op bedrijventerrein Overamstel, toekomst voor de tijdelijke broedplaats Lolalik in de Bijlmerbajes, reconstructie van het Flevopark, overgewicht in de Transvaalbuurt, toekomst van volkstuincomplex Amstelglorie. Het atelier had plaatsgevonden Lolalik in de Bijlmerbajes, waar op dit moment volop wordt gebouwd. Net als de acht vraagstukken bleken de door hun aangedragen interventies buitengewoon divers.

Voor de leegstaande kantoortoren aan de Amstel suggereerden ze een kleurrijke Instagram-actie naar het voorbeeld van Paul Smith’s Pink Boutique in Hollywood, die voor de belegger een uitweg moest bieden uit een impasse die al jaren voortduurde. Voor de ouderenhuisvesting bedachten ze collectieve eettafels die ouderen uit hun isolement zouden moeten halen. Voor het probleem van de fietsdrukte bedachten ze een verrijking van de zogenoemde Knowledge Mile met buurtvereniging Weesperzijde en de Fietsersbond om van de Wibautstraat een fietsbypass te maken. Voor de ontwikkeling van wonen èn werken op Overamstel stelden ze een tijdelijke community voor op een van de kavels die zwaar vervuild is en die onlangs door een actieve ontwikkelaar is aangekocht. Voor Lolalik bedachten ze een BajesFest waarmee eenheid in het verbrokkelde gebied tussen Weespertrekvaart en Duivendrechtse vaart zou worden gesmeed.  Voor de reconstructie van het Flevopark kwamen ze met een verduidelijkende bewegwijzering die gebruikers zou attenderen op voorgestelde veranderingen. Voor het probleem van overgewicht stelden de studenten straatdiners voor in het stille westelijke deel van de wijk om betrokkenheid van afzijdige bewoners uit te lokken, en een voetbaltoernooi in het veel actievere oostelijke deel. Voor Amstelglorie riepen de studenten gemeente en volkstuinvereniging op om aan de hand van scenario’s een open gesprek over de toekomst van Amstelkwartier te voeren. Bijzonder was het om te ervaren wat dertig studenten in amper een maand tijd aan planologische interventies kunnen verzinnen. In plaats van lastige besluiten te forceren ontwikkelden ze verrassende interventies die door middel van crowdsourcing nieuwe toekomsten kunnen genereren.

Tagged with:
 

Waarom doen we het?

On 9 december 2016, in infrastructuur, regionale planning, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in Rooilijn nr. 5, 2016:

 

Het laatste themanummer van dit jaar van het Amsterdamse planologentijdschrift Rooilijn is gewijd aan ‘Het institutionele perspectief’ van de ruimtelijke planning. Aanleiding is het afscheid van Willem Salet als hoogleraar Stedelijke en Regionale Planning aan de Universiteit van Amsterdam. De socioloog Salet bezette de leerstoel van 1995 tot 2017 en richtte die vooral op de context van planning, op “een veel bredere institutionele reflectie over de condities die bepalen wat planning vermag.” Daarmee nam hij afstand van de praktijk, Salet plaatste zich zelfs met opzet buiten het vakgebied. Op het eind van het nummer wordt de vertrekkende hoogleraar geïnterviewd door Els Beukers. Beukers vraagt hem naar de beoefening van het vak door de gemiddelde planoloog. Die opereert, antwoordt Salet, hoofdzakelijk pragmatisch en probeert voortdurend maatschappelijke problemen op te lossen. Maar daar hoort wel een institutionele verantwoording bij. De planoloog moet zich voortdurend afvragen wat hij eigenlijk doet en waarom hij dat doet. Problemen oplossen? Zal best. Maar wat geeft hem het recht om te doen wat hij doet? “Dat legitimeren houdt me wel enorm bezig en dat geef ik ook aan studenten mee. Waarom doen we wat we doen?

Vervolgens vraagt Beukers hoe het institutionele denken in de planologie helpt om de ruimtelijke dynamiek te begrijpen. De stad, antwoordt Salet, wordt institutioneel nog altijd veel te eng gedefinieerd. Als voorbeeld noemt hij de Noord/Zuidlijn in Amsterdam. Die is volgens hem een antwoord op de problemen van 1970. Het woon-werkverkeer is inmiddels sterk regionaal, dus de Noord/Zuidlijn is allang niet meer de juiste oplossing: voor Salet een teken dat de Amsterdamse regio zich institutioneel niet goed heeft georganiseerd. Randstadrail in de Zuidvleugel beoordeelt hij in dat opzicht veel gunstiger. Ik las het met stijgende verbazing. De eerste plannen voor een metrostelsel in Amsterdam dateren van 1960. Qua schaal was het afgeleid van die van metropolen als Londen en Parijs. Amsterdam koos voor de maat en schaal van Stockholm. Nog steeds is deze goed gekozen. Immers, het stadscentrum van Amsterdam is extreem druk, metronetwerken zijn erg duur, ze dienen compact te zijn en hebben elke 800 meter een halte, ze ontsluiten alleen die stadsdelen die voldoende dichtheid hebben en veel bezoekers ontvangen. Randstadrail is een treinstelsel voor een uit de hand gelopen suburbane ontwikkeling, noodzakelijk voor het woon-werkverkeer, vergelijkbaar met de Zuidtangent tussen Haarlem, Schiphol en Amsterdam Zuidoost, niet met de Noord/Zuidlijn. Nee, in institutioneel opzicht is er met de Metropoolregio Amsterdam weinig mis. Wel heeft Amsterdam dringend behoefte aan meer metro. Het stadscentrum slibt dicht.