Gelezen in ‘No Is Not Enough’ (2017) van Naomi Klein:
Tijdens de kerstdagen ‘No is not enough’ van Naomi Klein gelezen. Huiveringwekkend boek. In haar nieuwste analyse van de situatie in de wereld komt alles samen: klimaatverandering, natuurrampen, neoliberalisme, klimaatkapitalisme, oorlogen, schokkende gebeurtenissen, hysterie, verwarring, ontreddering, lege merken, mediatisering, en het voert allemaal naar de ene persoon van Trump. De Canadese klimaatactiviste Klein weet het zeker: de boosaardige Donald Trump is een regelrechte “shock to the system.” Haar feilloze analyse van de persoon van Trump als ‘Brand Bully’ en ‘rampenkapitalist’ vond ik treffend, maar ook deprimerend. Klein, die net als Richard Florida woonachtig is in het progressieve en tolerante Toronto, heeft het allemaal al eens meegemaakt. Haar burgemeester Rob Ford was een regelrechte bully afkomstig uit de buitenwijken van Toronto. Zijn jaren van reactionair bewind waren verschrikkelijk voor de stad. Zowel ‘The New Urban Crisis’ van Florida als ‘No Is Not Enough’ van Klein zijn niet te begrijpen zonder kennis van het burgemeesterschap van Rob Ford in het Canadese Toronto. En wat Ford deed met Toronto, dat doet Trump nu met de Verenigde Staten. Een politieke megacrisis is het. Zeker. Maar ook boos makend en deprimerend.
Lisa Randall, hoogleraar Theoretische natuurkunde aan Harvard University, typeerde Trump onlangs in een interview met NRC Handelsblad (11 november 2017) als een echte ‘Queens bully’. Randall, zelf afkomstig uit Queens, noemde dit precies de reden waarom ze altijd al weg wilde uit dit deel van New York. Je richten op dit soort asociale mensen uit de suburbs helpt je geen steek verder, voegde ze daaraan toe. Mooi en hoopvol vond ik wat ze vervolgens vertelde over hoe we de maatschappij óók kunnen percipiëren. “Zoals we letterlijk een blinde vlek hebben voor donkere materie die het heelal vormgaf, zo hebben we figuurlijk vaak een blinde vlek voor grote groepen andere mensen. We merken ze niet op, kijken door ze heen, om hun geslacht, ras of omdat ze niet behoren tot het zichtbare groepje aan de top. Terwijl ook deze onzichtbare massa’s de maatschappij vormgeven en stutten, en veel gevarieerder en rijker zijn dan vaak wordt aangenomen.” De collectieve intelligentie van al deze gewone mensen aanboren, daarmee creëren we pas een betere wereld. Dat is ook precies waar Klein haar boek mee besluit: haar Leap Manifesto voor een betere wereld stelde ze samen met hulp van liefst zestig heel verschillende mensen. “We had come together to figure out what connects the crises facing us, and to try to chart a holistic vision for the future that would overcome many of the overlapping challenges at the same time.” Deed me denken aan ‘Volksvlijt’. Laten we onze aandacht liever richten op de donkere materie, op die grote massa anonieme mensen die veel rijker en diverser is dan wetenschappers en politici doorgaans aannemen, dan op die ene Donald Trump.
Gelezen in ‘The New Urban Crisis’ (2017) van Richard Florida:
Nee, Richard Florida is niet van mening veranderd. Nog steeds zijn steden de motoren van de economie en nog steeds gelooft hij dat ze ons voorspoed zullen brengen. Maar regeringen keren zich van de steden af en kiezen voor het verpauperende platteland. Want de verschillen worden snel groter. Een sommige steden zijn gewoon tè succesvol. Florida, die hoogleraar Global Research is in Toronto, duidt deze laatste aan als ‘superstar cities’. Ze zijn losgezongen van de rest van het land en presteren economisch niet alleen veel beter, maar trekken ook de jetset naar zich toe. Dan win je met dubbele cijfers. In zijn recent verschenen ‘The New Urban Crisis’ schrijft hij: “Economic inequality grows worse as cities and metros grow larger, denser, and more clustered.” Kortom, hoe groter de steden, hoe groter de ongelijkheid. En de factoren die bepalend zijn voor economische groei, veroorzaken tevens groeiende ongelijkheid. Uitgerekend in de meest succesvolle steden wonen veel linkse schrijvers, wetenschappers en journalisten, die geen gelegenheid voorbij laten gaan om de ongelijkheid aan de kaak te stellen. Ongelijkheid wordt daardoor direct een politieke kwestie.
Maar wat gebeurt er? Juist in de buitenwijken en op het platteland ontstaat politieke woede. Van die kant had Florida de opstand niet verwacht. De verkiezing van Rob Ford als burgemeester van het progressieve Toronto vormde de aanleiding voor het schrijven van zijn boek. Deze reactionaire witte man uit de buitenwijken heeft de Canadese stad veel schade berokkend. Zijn ruwe optreden werkte verlammend, nee het was beschamend. Florida weet het zeker: de opkomst van Ford had alles te maken met de groeiende ongelijkheid tussen het rijke centrum en de verarmende randen van Toronto. En wat Ford met Toronto deed, dat doet Trump op dit moment met de Verenigde Staten en Baudet en Wilders met Nederland. Ook die fnuiken de verdere ontwikkeling van de steden zonder dat dit het platteland verder helpt. Wat moet er volgens Florida gebeuren? “Ultimately, the only way forward for our economy and society is more, not less, urbanism.” Nationale consensus is volgens hem niet mogelijk, daarvoor is het al te laat; het van bovenaf sturen moeten we opgeven, elke stad en regio is anders, steden moeten hun eigen belastingen heffen, staten moeten nu ècht decentraliseren. En wat de steden zelf betreft, die moeten werk maken van inclusieve stadsontwikkeling. Wat dat is? Suburbaan bouwen, aldus Florida, was goedkoop bouwen; we hebben het decennia naar hartenlust gedaan. Maar dat werkt niet meer. Echte grootstedelijkheid is nu nodig. Echte steden bouwen is duur.
Gelezen op Citylab van 21 april 2017:
Weinigen zal het zijn ontgaan dat de Amerikaanse stedenonderzoeker Richard Florida met een nieuw boek op de markt is verschenen. In ‘The New Urban Crisis’ laat hij ons weten dat de huidige situatie in de Amerikaanse steden ernstig is en dat zijn hoopvol gestemde voorspellingen uit 2002, toen hij zijn ‘The Rise of the Creative Class’ publiceerde, niet zijn uitgekomen. Integendeel. Er is sprake van niet minder dan een crisis. De rijken hebben bezit genomen van de steden en wie in de buitenwijken woont blijkt flink verarmd. Veel sceptici wrijven zich nu in hun handen. Die hype van destijds hebben ze nooit vertrouwd. Florida was in hun ogen een verderfelijke neoliberaal die sprookjes vertelde over grote succesvolle ‘creatieve steden’. Dus las ik met meer dan gewone belangstelling een gesprek op Citylab, opgetekend door Richard Florida zelf, waarin deze van gedachten wisselt met de Amerikaanse econoom Edward Glaeser over de toestand in de Amerikaanse steden. Is er werkelijk sprake van een crisis? Hebben Florida en anderen zich vergist? In ‘Two Takes on the Fate of Future Cities’ staat de groeiende ongelijkheid tussen Amerikanen in en buiten de grote steden centraal. Eerst spreekt Florida, daarna Glaeser. De schaduw van de figuur van Donald Trump hangt dreigend boven hun gesprek.
Glaeser, auteur van ‘Triumph of the City’ (2011), weigert om met Florida boete te doen. Hij geeft toe dat er sprake is van een crisis, maar het betreft volgens hem geen stedelijke crisis, eerder een politieke en economische. Wel is hij geschrokken van de woede van de Amerikaanse middenklasse. De werkloosheid onder mannen tussen 25 en 54 jaar is dan ook groot. In Kentucky bijvoorbeeld zijn drie op de tien mannen werkloos. En het wordt niet beter. Toch denkt hij dat juist steden voor dit ernstige probleem een oplossing kunnen bieden. Meer investeren in het platteland of in kleinere steden helpt niet, dat is weggegooid geld. Vervolgens wijst hij op de grote verschillen tussen steden, tussen een Scranton en een New York. Willen we meer welvaart, dan zullen we New York als voorbeeld moeten nemen, niet Scranton. Wel baren de snel stijgende grond- en vastgoedprijzen in de eerste hem zorgen. Zijn conclusie blijft onverminderd dat de dichtheid er fors moet worden verhoogd. Van goedkope woningen bouwen met veel subsidie in hele dure steden is hij geen voorstander. Eerder denkt hij aan belastingvoordelen. Verder moet ongelijkheid bestreden met beter onderwijs, niet met beton en stenen. Terwijl Florida een slag van 180 graden maakt, blijft Glaeser gewoon vasthouden aan zijn uitgangspunten. Lees ‘Triumph of the City’. Daar word je nog steeds wijzer van.
Gelezen in ‘The New Geography of Jobs’ (2013) van Enrico Moretti:
In hoofdstuk 6 van ‘The New Geography of Jobs’ schetst econoom Moretti een beeld van groeiende ongelijkheid en verdeeldheid in de Verenigde Staten. Oorzaak: de economie heeft sterk de neiging om ruimtelijk te clusteren. Zo ontstaat een landelijk beeld van groei en krimp. En krimp, dat is al snel een armoedeval voor velen. Het enige wat erop zit is om weerbare zelfvoorzienende lokale ecosystemen te bouwen, en wel zoveel mogelijk van onderop. Zeker, tien jaar geleden had Richard Florida een punt, toen hij stelde dat de lokale kwaliteit van leven belangrijk is en dat een rijk uitgaansleven mensen vasthoudt, dus dat een stad vooral ‘cool’ en ‘sexy’ moet zijn, maar het is niet genoeg. Berlijn bewijst het. Berlijn is sexy, maar arm. Ook het aantrekken van een dure universiteit helpt slechts een beetje, het is zeker niet de oplossing. Wat werkt dan wel? Het enige wat werkelijk helpt is een stevige ingreep in het lokale ecosysteem en de enige die dit kan doen is de lokale overheid. Aan welke stevige ingreep denkt Moretti?
Moretti wijst er terecht op dat geen van de succesvolle steden in Amerika zijn succes heeft te danken aan een ‘big push’. Daarvoor moet men naar Azië, waar bijvoorbeeld Taiwan geweldige overheidsprogramma’s heeft gelanceerd die tot grote successen hebben geleid. Het gevaar is ook groot dat lokale overheden elkaar gaan overbieden. Dan werkt het niet. Wat werkt dan wel? Hierop introduceert Moretti het Empowerment Zone Program van 1993. Dat overheidsprogramma van de regering Clinton richtte zich op achterstandswijken. Het ging in de eerste plaats om sociale investeringen, in trainingsprogramma’s voor werklozen. In 2010 werd dit federale programma geëvalueerd. Wat bleek? Een groei van 15 procent van de lokale werkgelegenheid binnen vijf jaar. Het leidde bovendien tot revitalisering van vele achterstandsbuurten. Overal was sprake van gentrificatie, zonder dat de zittende bevolking werd verdreven (met uitzondering van Harlem). Het totaal aan loonstijgingen bedroeg 900 miljoen dollar. Volgens Moretti was het de best denkbare besteding van overheidsmiddelen.
Gelezen in ‘Rise and Sprawl (2016) van Hans Ibelings:
De Canadees-Nederlandse architectuurcriticus Hans Ibelings stuurde me een mail naar aanleiding van mijn blog over zijn nieuwste boek ‘Rise and Sprawl’. ‘Rise and Sprawl’ gaat over de opmerkelijke opmars van hoogbouw in het centrum van Toronto, Canada. Zelf, schreef hij me, was hij het meest tevreden over de wijze waarop hij in zijn boek had afgerekend met ‘Death and Life of Great American Cities’ van Jane Jacobs. Dus sloeg ik zijn boekje er nog eens op na. Het werk van ‘patroonheilige’ Jacobs was eenzijdig op de stoep en de voetganger gericht, ze had zich vooral tegen de overheid gekeerd, in de persoon van de machtige stedenbouwkundige Robert Moses, veel minder tegen het Modernisme als zodanig. Alle planners waren in haar ogen fout, alle andere mensen goed. Ibelings, eerst nog spottend en badinerend, stelt Jacobs vervolgens op één lijn met tijdgenote en communistenhater Ayn Rand. Ibelings sluit niet uit dat het redacteurschap van Jacobs van het propagandatijdschrift ‘Amerika Illustrated’ in de Koude Oorlog hiermee te maken heeft gehad. Zou het werkelijk?
Het vertrouwen van Jacobs in deregulering gíng volgens Ibelings heel ver. Daarvoor haalt hij een interview aan in The Atlantic van Richard Florida met Jacobs. Hun gesprek ging over gentrificatie. Jacobs hekelde de door de overheid gestuurde stadsvernieuwingsprogramma’s, maar ze keerde zich ook tegen de commerciële vastgoedpraktijken. Florida: “She went on to describe how cities have an amazing capacity to reorganize and reenergize themselves.” Daarna gaf ze Florida een lesje in een levenscycli van buurten en wijken, die eindigde met de uitspraak ‘Well, Richard, you must understand: when a place gets boring, even the rich people leave.’ Voor Ibelings is dit een bewijs dat Jacobs tegenstander was van overheidsinmenging. De recente, in zijn ogen ongereguleerde hoogbouw-hausse in Toronto acht hij dan ook in overeenstemming met het type stad dat Jacobs kennelijk voor ogen stond. Bij deze ironische conclusie haakte ik af. Afgezien van alle eerdere retoriek is het gewoon niet waar. Jacobs hoorde bij een protestgeneratie die zich fel verzette tegen grootschalige sloop en arrogantie van overheden, ontwerpers en projectontwikkelaars. Ze dacht vanuit de mensen. Later ontwikkelde ze een theorie over organische gentrificatie. In ‘Systems of Survival’ (1994) zou ze de verhouding tussen private sector en overheid als twee syndromen tegenover elkaar plaatsen, elk met een eigen moraliteit. Beide waren nodig, geen van beide mocht domineren. “So perhaps we have a useful definition of civilization: reasonably workable guardian-commercial symbiosis.” Jacobs was een pragmatist. Haar op één lijn stellen met objectivist Ayn Rand is onjuist, nee erger.
Gelezen in ‘What Toronto needs now’ (2013) van Richard Florida:
Weet u aan wie Donald Trump me doet denken? Aan Rob Ford, de voormalige burgemeester van Toronto, Canada. In 2010 werd Ford (1969) met een ruime meerderheid verkozen als burgemeester van de grootste stad van Canada. Zijn openbare functie behield hij tot 2014. Daarvoor was hij jarenlang lid geweest van de gemeenteraad van Toronto. Net als Trump was Ford een ondernemer met zeer uitgesproken standpunten. Hij vertegenwoordigde Etobicoke North, een buurtschap in het uiterste westen van Toronto, voor 40 procent bestaande uit laagbouw, voor 35 procent uit hoogbouw, met een arme multi-etnische bevolking. Etobicoke heeft een slechte reputatie vanwege aanslagen en geweld, gepleegd door jongerenbendes. Ford was een populist die de overheid wilde reduceren, hij beloofde zware infrastructuur aan te leggen maar liet de fietspaden in de stad afbreken en keerde zich tegen homoseksualiteit, hij beledigde zijn collega’s, zelf werd hij beschuldigd van racisme. Ford werd ook beschuldigd van huiselijke geweldpleging, drankmisbruik en gebruik van verdovende middelen. In 2014 werd kanker bij hem geconstateerd. In maart 2016 stierf hij. Gedurende zijn ambtstermijn raakte de politiek van Toronto totaal verlamd.
Hoe kon Ford ooit aan de macht komen in het rijke Toronto? Zijn verkiezing dankte hij aan stemmen in de buitenwijken van de Canadese metropool. Greater Toronto Area fungeert feitelijk als één kiesdistrict, dit keer kwam een populist uit de boze buitenwijken in het centrum aan de macht. Met die buitenwijken gaat het al jaren niet goed, de bevolking krimpt er en de jongeren trekken massaal naar het centrum. In 2013 schreef Richard Florida, directeur van het Martin Prosperity Institute: “At a time when we need a denser urban core, more affordable housing, better transit and less reliance on cars—a way of living that clusters people together naturally, allows them to interact more freely and produces the sort of innovation that spurs economic progress—we have a mayor who stokes the urban-suburban divide for political gain, and a deputy mayor, Doug Holyday, who believes that downtown Toronto is no place to raise a family.” Globalisering genereerde een beperkt aantal ‘powerhouse mega-regio’s’ en Toronto moest daar één van zijn, maar met deze zwakke burgemeester kwam daar volgens Florida niets van terecht. Florida was geen voorstander van een neoliberale topdown aanpak van stadsontwikkeling, aangevoerd door het bedrijfsleven, hij zocht juist een brede coalitie die vanuit een lange termijnvisie de hele stedelijke regio kon activeren. Gaan de VS met Trump de komende vier jaar hetzelfde als Toronto beleven?
Read in ‘The New York Nobody Knows’ (2013) of William Helmreich:
On 12 May 2016 Richard Florida wrote an article in Citylab on a new report of the NYU’s Furman Center for Real Estate and Urban Policy on gentrification in the Big Apple. The researchers divided 55 New York City neighborhoods into three categories: gentrifying, non-gentrifying, and higher-income. Gentrification is happening in 15 neighborhoods (27 percent), 7 are non-gentrifying, and 33 neighborhoods are higher-income already since 1990. The gentrifying neighborhoods were all in Upper Manhattan and in Brooklyn (Williamsburg/Greenpoint). Rent increase in Brooklyn is “a whopping 78 percent”, in West-Harlem and the Lower Eastside more than 50 percent, in Morningside Heights 30 percent. Florida: “Gentrification in New York City is the outcome of a series of economic and demographic trends that have transformed the city more broadly – notably, the surge in more educated, affluent, younger, and single people headed back to the city.” Average households income are rising. Young, educated people all seem to concentrate. The population of New York City as a total is rising again too, also in the non-gentrifying and higher-income neighborhoods. So, do gentrifiers displace the poor? No. In reality poor ànd rich, they all have to deal with steeply rising rent burdens.
The article, sent to me by Lars Boering, managing director of World Press Photo, reminded me of the chapter on gentrification in a great book written by William Helmreich. In ‘The New York Nobody Knows’ (2013), this professor of Sociology at the Graduate Center of CUNY, explored the city by walking 6000 miles through its streets, thus reaching out for every corner and alley. His conclusion is: “When all is said and done, gentrification is a complex issue. It has swept through many parts of the city and has been helped along by many interests. It is changing the face of New York and will shape its future for decades. By observing it on the ground, it becomes possible to see these complexities from different angles, many of the positive, some not necessarily so.” In the Netherlands people think gentrification is dubious. Dutch opinionmakers better be envious, walk 6000 miles in New York City, or read ‘’The New York Nobody Knows’. There’s reason to be far more positive.
Gelezen op CityLab (The Atlantic) van 20 oktober 2014:
“Are big successful cities the new normal?” Dat vraagt de Canadees-Amerikaanse economisch geograaf Richard Florida zich af naar aanleiding van nieuw onderzoek van Josh Lehner naar werkgelegenheidsgroei tussen 2007 en 2013 in Amerikaanse steden. Een artikel van zijn hand stond onlangs te lezen op CityLab. De bestudeerde periode betreft die van de economische crisis, die volgens Florida een ‘great reset’ is waarin alles anders wordt. Wat er zoal anders is geworden? Volgens Lehner, werkzaam bij het Oregon Office for Economic Analysis, zijn het de sterker wordende agglomeratievoordelen. Alle Amerikaanse steden, schrijft hij, werden hard geraakt in de eerste jaren van de crisis, maar daarna veerden ze op. Echter, vooral de grote steden met meer dan 1 miljoen inwoners creëerden toen meer banen, beduidend meer dan de kleinere steden.
Bezien over een langere periode blijkt dat tot 1995 de kleinere steden nog relatief meer banen schiepen dan de grote, maar daarna verandert dit. Tot 2008 doen de grote het niet slechter dan de kleine, waarna de grote metropolitane gebieden consequent beter gaan presteren. Die tussenperiode van gelijke groei was volgens Lehner het gevolg van de door de Amerikaanse overheid aangejaagde hypotheekmarkt met goedkope leningen, waarvan vooral de kleinere steden profiteerden en die ook mensen uit de steden heeft weggezogen. Maar in de crisis houdt deze bevoordeling op. Dan wordt zichtbaar dat de grote metropolen het gewoon beter doen. Lehner wijt dit aan hele sterke agglomeratievoordelen. Florida: “Larger metros, it seems, are the main beneficiaries from the ongoing clustering of talent, industry and investment that are part and parcel of our increasingly spiky and unequal geography.” Het is nog even wennen. VINEX bevoordeelde de kleinere steden in ons land, maar de grote steden presteren economisch gewoon beter. Jammer alleen dat onze grote steden relatief klein zijn. Waren ze groter, dan had onze economie het beter gedaan.
Gelezen in The Atlantic Cities van 30 januari 2013:
Hoogopgeleiden trekken samen in een beperkt aantal steden, de andere steden verarmen of lopen leeg. Dat gebeurt in Europa, maar vooral in de Verenigde Staten. We noemen dat: ‘Success breeds success.’ In goede Nederlands: ‘de duivel schijt op de grote hoop’. Jaap van Till en ondergetekende schreven er al over in ‘Verbonden netwerken’, een publicatie van het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, mei 2002. In datzelfde jaar beschreef Richard Florida het verschijnsel in ‘The Rise of the Creative Class’. Nu, tien jaar later, is het een feit. Florida opende onlangs een debat over de schaduwkanten van deze sociale uitsortering in ‘The Atlantic’. In ‘More Losers Than Winners in America’s New Economic Geography’ beschrijft hij hoe steden als Washington, Boston, San Jose, Raleigh-Durham en San Francisco steeds meer hoogopgeleiden trekken, terwijl andere Amerikaanse steden nauwelijks van deze ontwikkeling profiteren. In Nederland gebeurt hetzelfde. Hoogopgeleiden trekken samen in Amsterdam en in mindere mate in Utrecht, Groningen en Maastricht, de andere steden blijven zitten met lageropgeleiden. “At first blush, everyone seems to profit from the clustering and sorting of talent.” Salarissen stijgen van zowel de creatieven als de dienstverleners en de industrie-arbeiders. Maar de status van creatieve metropool is niet alleen begerenswaardig; ze blijkt gepaard te gaan met een venijnig sociaal probleem.
Door het succes prijzen de creatieve steden zichzelf uit de markt. Vooral het woongenot wordt er flink duurder. Door hun salarissen te verminderen met de huisvestingskosten ontstaat een reëler beeld van de welvaart van individuele huishoudens. Wat blijkt? Onder de creatieven is nog steeds sprake van een stijgende lijn. Maar onder de dienstverleners en de industrie-arbeiders daalt juist het netto besteedbare inkomen als gevolg van de snel stijgende woonlasten, ook al gaan ze er in salaris op vooruit. Lager opgeleiden profiteren daardoor niet tot nauwelijks van het succes van het creatieve milieu waarin ze verkeren. Er ontstaat een kloof. De voordelen van het wonen en werken in succesvolle steden als Washington en San Francisco komt eigenlijk alleen ten goede aan de hoogopgeleiden, niet aan de gewone man. Wat te doen?Eigenlijk is het heel simpel. De lonen van de laagstbetaalden in de dienstensector zouden verder moeten stijgen door betere scholing. En voor succesvolle steden zit er niets anders op dan meer goedkope woningen te bouwen, ook al hongert de creatieve klasse er vooral naar dure appartementen. Dat geldt dus ook voor Amsterdam. Ten slotte moeten we niet vergeten dat ook de allerarmsten profiteren van de voorzieningen in de grote stad.
Gehoord in Rotterdam op 16 november 2012:
Bij het in ontvangst nemen van de Maaskantprijs afgelopen vrijdag in Rotterdam typeerde de stadssocioloog Arnold Reijndorp zichzelf als ‘een loopjongen’. Hij was, zei hij, steeds loopjongen geweest tussen architectuur en sociologie. Reijndorp: “Hoewel ik moet zeggen dat architecten en stedenbouwkundigen ontvankelijker blijken te zijn voor sociologische inzichten dan sociologen voor opvattingen van architecten en stedenbouwkundigen.” De jury die hem de prijs toekende vond zijn werk juist nu relevant, omdat de context van bouwen en wonen is veranderd van uitbreiden naar transformeren, waarbij de behoeften van mensen centraal zijn komen te staan. Met thema’s als het alledaagse gebruik van de stad, nieuwe netwerken in de stad en het functioneren van het publieke domein “reikt Reijndorp waardevolle instrumenten aan voor de ontwerppraktijk van architecten en vooral stedenbouwkundigen.”
Reijndorp hield daarop een schitterende rede. Echter, waarom hij daarbij zo afgaf op de persoon van Richard Florida was me niet duidelijk. Het had zelfs iets verbetens. Zelf zei hij het zo: “De vitaliteit van een stad is verbonden met diversiteit in sociaal, economisch, cultureel en ruimtelijk opzicht. Het is dan ook de vraag of het wedden op het ene paard van de creatieve kenniseconomie wel zo verstandig is.” Herwaardering van de stad is omgeslagen in overwaardering, voegde hij eraan toe. Liever sprak hij van de veerkracht van een stad. Die kan aan andere zaken worden afgemeten dan de drie T’s: Talent, Technologie, Tolerantie. Het klonk alsof Reijndorp de ‘creatieve steden’ hun succes niet gunde en Richard Florida om zijn roem benijdde. Ik kan me er alles bij voorstellen, maar die veerkracht en die aandacht voor ‘gewone mensen’ lijken me toch andere, niet minder interessante onderwerpen. Londen, Parijs en in zekere zin ook Amsterdam, zou je kunnen zeggen, hebben hun veerkracht al bewezen; hun economieën zijn hoogwaardig en creatief gebleken, precies zoals Richard Florida die eigenschappen tien jaar geleden typeerde, overigens met nog steeds een arme onderkant. Florida aanrekenen dat woningcorporaties en gemeentebesturen zijn visie verhaspelden mag natuurlijk niet. Wedden op dat ene paard? Ook Florida noemde destijds diversiteit en het tegengaan van segregatie als belangrijke voorwaarden.
reacties