Gelezen in NRC Handelsblad van 11 januari 2019:
Bron: Ronnie Zijp
De Brits-Amerikaanse socioloog Richard Sennett (1943) was afgelopen week in Amsterdam om de Nederlandse vertaling van zijn recent verschenen boek ‘Building and Dwelling’ te promoten. Journalist Bernard Hulsman sprak met hem. In NRC van afgelopen zaterdag verscheen van zijn hand een interview met de grote meester over hoe ‘het grote geld de steden koloniseert’. ‘Stadsleven’, de Nederlandse titel van het Britse boek, is een pleidooi voor een open stad. “En ook een stad die kan veranderen en ruimte biedt aan onverwachte activiteiten.” Terecht stelt Sennett dat het adagium ‘function follows form’ eigenlijk leidend zou moeten zijn en niet het modernistische ‘form follows function’. Maak eerst de vorm, want die functies veranderen toch voortdurend, en zorg ervoor dat die vorm functieverandering toelaat. “Het gaat in architectuur en stedenbouw niet om eenvoud en eenduidigheid, maar juist om complexiteit en contradictie.” In zijn boek gebruikt Sennett de collage als metafoor, in het interview refereert hij aan de Amerikaanse architect Robert Venturi. Beter kon mijn zaterdag niet beginnen. Totdat ik het einde las. Hulsman is al jaren kritisch over de plannen voor Sluisbuurt in Amsterdam. Aan het slot van het interview gebruikt hij Sennett om zijn gelijk te halen.
Eerst confronteert Hulsman Sennett met de Sluisbuurt. De Amerikaan weet van niets. Waarop de journalist zegt dat het gaat om een buurt “van zo’n 25 woonnaalden van omstreeks honderd meter hoog met 5500 woningen.” Sennett: “Echt? Waarom wil Amsterdam dat?” Waarop Hulsman antwoordt dat de gemeente meent “dat dit de enige manier is om veel vloeroppervlak op een beperkt stuk grond te krijgen.” Sennett, die zijn jeugd doorbracht in de Bijlmer van Chicago (Cabrini Green), schrikt zich een hoedje. “Torens zijn saai, niet duurzaam en ze vormen geen fijne buurt waar zich een community kan vormen.” Let op, hier wordt de socioloog die bekendstaat om zijn genuanceerde kijk in de val gelokt. Zijn uitspraak is een algemene. Amsterdam zou de oude Sennett moeten uitnodigen om, nu serieus, het plan voor de Sluisbuurt te bestuderen. Heus, het wordt geen Bijlmer. De in Shanghai woonachtige stedenbouwkundige Joost van den Hoek voerde onlangs in De Architect (19 november 2018) een interessant pleidooi voor een ‘verticale VINEX’. Zelf woont hij op de 22ste verdieping van een toren in een dichtbebouwde wijk dicht bij de Franse concessie. “Ik zou pleiten voor een model waar je ook als gezin comfortabel kunt ontsnappen aan het dogma van tuin en auto.” ( https://www.dearchitect.nl/architectuur/blog/2018/11/blog-kom-maar-op-met-die-verticale-vinex-101202943) Net als hij geniet ik van de skyline van Rotterdam, en wij verheugen ons op de Sluisbuurt. Als collage.
Gelezen in ‘Building and Dwelling’ (2018) van Richard Sennett:
Nee, geen kwaad woord over een oververhitte woningmarkt in Londen. De woedende toon in het recente werk van schrijvers als Anna Minton (‘Big Capital’) en Ben Judah (‘This is London’) over steden als Londen ontbreekt in het nieuwste boek van Richard Sennett. En dat is opmerkelijk. Zelf woont Sennett al jaren in Saffron Hill. Hij geeft toe dat zijn buurt in de Londense binnenstad de laatste jaren is gegentrificeert (lees: duur en voor de rijken geworden). Maar daarover doet hij niet moeilijk. Even verderop is de situatie namelijk heel anders. Ook de recente brand in de Grenfell Tower in het chique Kensington in West Londen doet hem niet zwichten om uit te halen naar toeristen of poenerige kapitalisten. De autoriteiten hebben onhandig gereageerd en de planners hebben te goedkope materialen gebruikt, dat wel. Steden als Londen en New York, schrijft hij elders in zijn boek, zijn juist aan het afkoelen. Die groeien de komende jaren niet meer dan hooguit 18 procent. Maar een megastad als New Delhi staat een enorme bevolkingsexplosie te wachten. Als hij verderop over ‘global cities’ komt te spreken wijst hij op de financiële sector die steden als Londen loskoppelt van hun achterland. Zulke steden hebben weinig meer te maken met de natiestaat waartoe ze formeel nog behoren. Vervolgens begint hij een droge uiteenzetting over ‘opportunity investing’.
Onder ‘opportunity investing’ verstaat Sennett het investeren in een bepaalde plek waar de investeerder zelf niet woont. Hooggespecialiseerde teams helpen bij het zoeken naar die plekken. Zulke gelegenheidsinvesteerders, schrijft hij, hopen veel geld te verdienen aan openeindesystemen waarin een kleine verandering enorme effecten kan genereren. Het gaat hen niet om profijt, maar om de reacties van derden. Het spel is spannend en gevaarlijk. Nu iedereen begint door te krijgen dat urbanisatie onvermijdelijk is en dat bepaalde steden uiterst succesvol zijn, begint pas echt het grote gokken. Sennett noemt dat ‘core investing’. Een plek in een stad staat nu gelijk aan kapitaal. ‘Flipping’ is nog erger: dat is de gebouwde investering – doorgaans een project – zo snel mogelijk doorverkopen en de winst opstrijken. Planners, schrijft Sennett, zijn tegenwoordig dienaren van de projectontwikkeling, ze gaan helemaal niet meer over stedelijke plannen, ook al denken ze nog van wel. Gemeentelijke grondbedrijven dwingen ze tot meespelen. Op stadhuizen wordt zelfs niet meer bemiddeld tussen projecten en plannen. Dat station is allang gepasseerd. Het gaat alleen nog maar om winstmakende projecten. Nogmaals, in Londen speelt dit minder dan in Delhi.
Gelezen in ‘Building and Dwelling’ (2018) van Richard Sennett:
Wanneer de Brits-Amerikaanse socioloog Richard Sennett in zijn nieuwste boek schrijft over waarom wij geen goede steden bouwen en hoe dat komt, sluit hij af met een vierde deel, gewijd aan ethiek voor de stad. Het opent met ‘Time’s Shadows’. Daarmee doelt Sennett op de klimaatcrisis, die zijn schaduwen vooruitwerpt. Uiteraard noemt hij orkaan Sandy. Wat een verwoestende storm kan aanrichten in een metropool als New York en in al die metropolen die aan het water gelegen zijn is inmiddels bekend. Vrijwel alle steden op deze wereld, schrijft hij, zijn watersteden, dus dat wordt nog wat. We zijn gewoon te laat, verzucht hij. De natuur zal keihard terugslaan. Aanpassen moet, er zit niets anders op. De begrippen ‘adaptatie’ en ‘mitigatie’ vindt hij voor het ethische denken zeer geschikt. Zijn voorkeur gaat uit naar adaptatie want mitigatie acht hij te hoog gegrepen, te onbescheiden ook. Maar het veranderende klimaat mag ons niet beletten om verder aan onze steden te bouwen. We moeten door. Alleen, we moeten heel andere steden bouwen. Lucretius, de Stoïcijn, beveelt hij aan als onze raadgever. Die vond dat we niet tegen de turbulentie van de tijd moesten vechten, maar verandering moesten accepteren, ermee leren leven, en hard werken. Echter ons lot accepteren is er niet bij. Onze grootstedelijke opgave, meent Sennett, is herconfigureren.
Herconfigureren houdt in dat als iets kapot gaat, je uit de bestaande onderdelen een nieuw geheel smeedt. Bij herconfigureren veranderen zowel functie als vorm. De stedenbouwkundig is hier uitvinder, eerder dan dienaar of bedenker van de vorm. Het is zelfs alsof de oorspronkelijke vorm nooit een doel heeft gehad, of een bestemming. Bij herconfiguratie worden de bestaande vormen open, er kan worden gevarieerd, de stad wordt hierdoor complexer, minder vooraf bepaald. Vormen, met andere woorden, blijken incompleet. Buurten worden socialer dankzij de poreuze randen, dat wil zeggen vorm en functie zijn niet langer aan elkaar geketend in een enkelvoudig verband. Hierdoor wordt de stad vrijer om zich verder te ontwikkelen. “It opens up.” Sennett trekt parallellen met de ambachtsman uit het eerste deel van zijn trilogie rond ‘homo faber’. De ambachtsman repareert liever niet, restaureren doet hij al helemaal niet. Hij beweegt mee met het materiaal, past zich aan. Nee, Sennett is geen voorstander van restauratie van stadsbeelden en ensembles. Dat is te gesloten, doet afbreuk aan de stedelijke complexiteit. Anders dan monumentenzorg kiest hij voor het ongeluk, dat in zijn ogen schitterend kan zijn. Een stad is een onvolkomen, gelijmd geheel, uit duizenden stukjes opnieuw in elkaar gezet, een collage. Mooi.
Gelezen in ‘Building and Dwelling’ (2018) van Richard Sennett:
De erudiete Brits-Amerikaanse socioloog Richard Sennett (1943) koos er op hoge leeftijd voor om alsnog praktiserend planoloog te worden. Zo adviseerde hij kleine gemeenschappen en één internationale organisatie. Deze ontboezeming doet hij in ‘Building and Dwelling’, zijn nieuwste boek, dat een titel draagt die lijkt afgeleid van een van Martin Heideggers beroemde essays. Planoloog zijn was een bijzondere ervaring. “It took time to find ways to engage the gap between the built and the lived, the ville and the cité.” In ‘Building and Dwelling’ wijst hij op de scheiding tussen de gebouwde en de geleefde stad en hoe deze de discipline van de planologie door de tijd heeft gespleten: aan de ene kant de stedenbouwkundige vormgevers met hun gedurfde toekomstvisies en stedenbouwkundige projecten, aan de andere kant de planologen en sociologen met hun diepgaande kennis van het stadsleven en hoe mensen op de gebouwde omgeving reageren. Lewis Mumford stond dichter bij het eerste, Jane Jacobs dichter bij het tweede. Op een gegeven moment dreven beide uit elkaar. Deze scheiding tekent het vakgebied tot op heden. De scheiding markeert ook de inhoudsopgave van zijn boek.
Volgens Sennett kan de stad alleen goed functioneren als gebouwde omgeving en stadsleven elkaar weten te vinden. Dat vergt veel van de stedelingen. Maar het vraagt ook iets van de planners. Stedelingen moeten wennen aan al die drukte en al die vreemde mensen om hen heen. Omgekeerd moet de gebouwde stad zich aanpassen aan voortdurende verandering. Sennett noemt vijf open vormen die tot een betere, meer flexibele fysieke structuur kunnen leiden: openbare ruimte die een veelheid van activiteiten synchroniseert; poreuze grenzen tussen wijken en buurten; eenvoudige materialen en symbolen die, willekeurig over de stad verdeeld, onopvallende plekken karakter geven; het spelen met thema’s en variaties; een complex patroon laten ontstaan door scholen, parken, winkels en woningen als zaden te planten, het resultaat is iets als een collage. Sennett is geen voorstander van master planning. Maar kleinschaligheid hoeft wat hem betreft ook niet. “Master-planning of Mumford’s well-intentioned sort assumes people want to live a stable, balanced life. The simplification of the city follows from making this assumption, and the result is not good.” Een stabiel, evenwichtig leven is een leven dat energie verliest – “and so is a stable, balanced city.” Geen overzichtelijke tuinsteden dus. In de ogen van Sennett zijn steden lastige plekken waar mensen hun ervaring van collectief leven kunnen, nee moeten verdiepen. Steden bestaan bij de gratie van complexiteit.
Gelezen in ‘De ambachtsman’ (2008) van Richard Sennett:
Twee weken geleden ontmoette ik Saskia Sassen in De Balie in Amsterdam. Sassen is hoogleraar Sociologie aan Columbia University in New York. Ze vertelde me dat haar man, Richard Sennett, het manuscript van zijn laatste boek eindelijk heeft ingeleverd bij de uitgever. Het gaat om het derde en laatste deel van de ‘Homo Faber’-serie. Volgens haar is het een geweldig boek geworden, dat eind februari 2018 zal verschijnen. Voor wie zich het nog herinnert: in 2008 publiceerde de socioloog Sennett het eerste deel van zijn trilogie over ‘Homo Faber’ in de vorm van ‘’The Craftsman’. De trilogie zou gaan over de materiële cultuur van de mens, geschreven binnen de Amerikaanse traditie van het pragmatisme. In 2012 verscheen deel twee, getiteld ‘Together’. Dit deel ging over rituelen zoals diplomatie, het vermijden van oorlog, religie en vakkundige rituelen opgevat als beproefde samenwerkingsvormen. Oorspronkelijk zou dit tweede deel ‘Warrior and Priests’ heten, maar daarvan kwam Sennett later terug. Het binnenkort te verschijnen derde deel, beloofde hij in 2008, zou de titel van ‘The Foreigner’ krijgen. Eerder dit jaar verscheen al een bundel met essays van zijn hand onder dezelfde titel. Nee, het boek, blijkt nu, gaat ‘Building and Dwelling. Ethics for the city’ heten. Op 20 maart 2018 zal Sennett erover spreken in de London School of Economics.
‘Building and Dwelling’ zal gaan over de aarde zelf. Sennett tien jaar geleden: “We staan zowel qua natuurlijke bronnen als klimaatverandering voor een crisis van de natuur waar wij zelf voor het grootste deel debet aan zijn.” Dat betekent dat we de dingen die we maken en de manier waarop we ze gebruiken moeten veranderen. “We moeten ons andere bouw- en transportwijzen eigen maken en rituelen bedenken die ons wennen aan spaarzaamheid.” Om vakmensen op milieugebied te zijn achtte hij grondige zelfkritiek noodzakelijk die je volgens hem alleen aantreft bij migranten. We zullen ons dus als vreemdelingen moeten gaan gedragen in eigen land. Niet de droom over een bestaan in evenwicht en in harmonie met de wereld zal ons helpen, want dat zijn uitvluchten, nee we moeten een echte confrontatie durven aangaan, onszelf een spiegel voorhouden, de dingen die we doen niet langer als vanzelfsprekend beschouwen. “Zo’n vakmanschap is ons nu vreemd.” Bij het verschijnen van ‘Together’ in 2012 schreef hij dat deel drie zal gaan over hoe betere steden te bouwen. “Physically, too much urban design is homogeneous and rigid in form; socially, modern built forms frequently take only a faint imprint of personal and shared experience.” Door terug te grijpen op ambacht en samenwerking kunnen betere steden worden gemaakt. ‘Building and Dwelling’ gaat hoe het zelfdestructieve territorium dat we in werkelijkheid hebben gemaakt kunnen omvormen tot een houdbare materiële wereld. Zalig kerstfeest!
Gelezen in ‘Together’ (2012) van Richard Sennett:
Tijd voor de zomervakantie. Even geen nieuwe blogs. Daarom is dit voorlopig mijn laatste. Hij gaat over samenwerken. Mensen zijn zo verschillend, de complexiteit van de samenleving is zo groot, arbeid raakt geflexibiliseerd, organisaties vallen uit elkaar, er zijn steeds minder gezamenlijke rituelen. Daardoor wordt het almaar moeilijker om met elkaar samen te werken. Over het plezier in samenwerken schreef de Amerikaanse socioloog Richard Sennett een boek. In ‘Together’ onderzoekt hij hoe mensen weer contact met elkaar kunnen maken en samen iets ondernemen. Als basis nam hij het idee van de Franse filosoof Montaigne dat wij de ander niet kunnen kennen. Daardoor begrijpen wij elkaar niet. Het enige dat erop zit is elkaar voortdurend te bevragen om zo misverstanden te voorkomen en fout gelopen relaties te repareren. Debat heeft geen zin. Dan neem je vooral stelling en zoek je je eigen gelijk. Dialogische praktijken zijn anders. Die werken het beste als ze empathisch zijn en informeel. Je bent bescheiden, nieuwsgierig naar de ander, staat open voor nieuwe inzichten, beweegt je in een onbekende omgeving. De aanpak is zoekend, je werkt met fragmenten van kennis. Het begint allemaal met goed luisteren. Eigenlijk, aldus Sennett, zouden we allemaal detective moeten zijn.
Sennett moet niets hebben van solidariteit of consensus. Dat leidt maar tot gesloten rijen. We hoeven het ook niet eens met elkaar te zijn om te kunnen samenwerken. Onderling begrip is veel belangrijker. In Norman Thomas (1884-1968), voorman van de Socialistische Partij in de VS, zag hij hoe een leider, net als Montaigne, dialogische praktijken ontwikkelde. Thomas nam niet plaats op een verhoging, maar zocht een plek in de groep, liefst in een cirkel; hij liet mensen nooit stemmen, maar gaf zwijgende mensen het woord; na afloop van bijeenkomsten pakte hij sommige mensen bij de arm; in vergaderingen volgde hij nooit de agenda, maar stond uitvoerig stil bij een of twee agendapunten; gesprekken liet hij zich ontwikkelen en transformeren naar telkens een ander niveau. Al deze procedures, schreef Sennett, waren gericht op informeel problemen oplossen en informeel problemen vinden. Iedereen werd uitgenodigd om te participeren. Thomas’ methode was gericht op ongedwongen plezier. En wat zijn standpunten nu precies waren deed er niet zoveel toe; hem ging het om het horen van zoveel mogelijk verschillende mensen. “For Montaigne, this was the point of dialogics – looking at things in the round to see the many sides of any issue or practice, the shifting focus making people cooler and more objective in their reactions.” Fragmentarisch, zoekend. Net als mijn blog.
Gelezen in ‘The Endless City’ (2007) van Ricky Burdett en Deyan Sudjic:
In zijn essay ‘Open City’, gepubliceerd in het vuistdikke ‘The Endless City’ (2007), beschreef de Amerikaanse socioloog Richard Sennett wat er volgens hem mis is met onze moderne stadsontwikkeling. Het grote probleem, schreef hij, is overdeterminatie. Daarmee bedoelde hij dat wij in de wijze waarop we sinds het midden van de twintigste eeuw onze steden ontwikkelen en inrichten alles teveel willen controleren en te weinig ruimte laten voor toeval, voor ongezochte gebeurtenissen. We zijn in de greep geraakt van nauwkeurige tekenprogramma’s, strakke schema’s, rigide toekomstbeelden, technologie en hele precieze doelen. Alles is tegenwoordig resultaatgericht. Technologie en organisatiekunde stellen ons daartoe in staat. Ons probleem, meent Sennett, is dat we ons gevoel voor tijd hebben verloren. Dat is een ernstig probleem. De stad is juist een proces, hoe wij de stad bewonen oefent weer invloed op haar uit, ons beeld van haar zou daardoor voortdurend moeten veranderen. Maar wij doen alsof we haar tot in detail kunnen beheersen. Zoneringen, bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen, beleidsprogramma’s, projectinterventies, maatregelen, toekomstvisies, zelden is er meer beleid over de stad uitgestort dan in de twintigste eeuw. Onze verbeelding heeft daarmee ernstig aan vitaliteit ingeboet. Al onze maatregelen hebben de stad bevroren. Sennett spreekt van een dystopie.
Het resultaat van deze bevroren toestand is namelijk ‘Brittle City’. Dat is een stad die snel slijt, die voortdurend wordt afgebroken en uitgewist, om plaats te maken voor iets nieuws, iets zogenaamd beters. Mensen moeten steeds vaker uit hun huizen in plaats van dat ze zelf hun huizen mogen opknappen en hun buurt verbeteren. Groei lijkt gelijk te staan met de vervanging van wat er was. Functies worden gescheiden, bevolkingsgroepen raken gehomogeniseerd, niemand krijgt nog de tijd om zich aan te passen. ‘Brittle City’ is een symptoom. Ze staat voor een gesloten systeem waarin alle onderdelen van stad en regio geïntegreerd en in balans moeten zijn, passend in het grotere geheel: het masterplan. De consequentie van dat uitgebalanceerde en geïntegreerde ideaal is dat ervaringen die daarmee niet sporen worden bestreden of buitengesloten. Ze zouden de waarde van het geheel doen verminderen. Dat betekent dat er geen ruimte is voor experiment. Kijk maar om je heen. Planners en ontwerpers verafschuwen alles wat van het systeem – het plan, het ontwerp – afwijkt. Sennett waarschuwt vervolgens: tegenover het gesloten systeem van de experts staat niet de vrije markt. Die bevoordeelt volgens hem vooral de elite. In Londen en New York ziet hij waar dat toe leidt. Het alternatief is het open systeem: dat is een systeem van kleine aanpassingen, van sociale strategieën waardoor buurten dichter bebouwd en meer divers worden. Het tijdsbegrip in de stad als een open systeem is heel anders dan in de geplande stad, namelijk ze is onvoorspelbaar, vol dissonanten, ze gaat gepaard met hele kleine stapjes, een kwestie van trial and error, gevoed door een verlangen naar groeiende complexiteit. Verhalen zijn hierbij een geschikter hulpmiddel dan ontwerpen, visies, eindplannen of blauwdrukken. Sennett: “All good narrative has the property of exploring the unforeseen, of discovery; the novelist’s art is to shape the process of that exploration.”
Gelezen in ‘The Culture of the New Capitalism’ (2006) van Richard Sennett:
Welke arbeidsverhoudingen karakteriseren het moderne kapitalisme? Die vraag stelde zich de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Hij deed er uitgebreid onderzoek naar. Aan Yale University hield hij in 2004 er een serie lezingen over, die twee jaar later verschenen onder de titel ‘’The Culture of the New Capitalism’. Dat was vlak voor de financiële crisis. Maar Sennett gaat in zijn boek vooral terug in de tijd. Meer vrijheid, daarvoor betoogden de studenten in ‘68, ze wilden zich bevrijden uit de gevangenis van de centraal geplande economie met zijn enorme bureaucratie en vijfjarenplannen. Dat is hen gelukt. In de plaats van ‘the prison of bigness’ trad een zeer flexibele economie aan en een verzwakte overheid, met een minimum aan bemoeizucht van planners. Het resultaat? Onrust, flexibiliteit, toenemende ongelijkheid, sterke gerichtheid op de korte termijn, minder samenhang, geringere loyaliteit, macht zonder gezag, en vooral een gevoel van grote nutteloosheid (uselessness). Veel mensen voelen zich overbodig, buitengesloten. Vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt. “So as cities swelled, uselessness was viewed as a necessary, if tragic, consequence of growth.”
Las ik tussen de regels door ook nog iets positiefs? Ergens op het eind citeert Sennett Abraham Maslov, de psycholoog die in de jaren ‘60 het ideaal van de verantwoordelijke, creatieve individuele mens verwoordde, de mens die vooral uit is op persoonlijke groei. Wat is er van dat ideaal terecht gekomen? Niet veel dus. Sennett wijt dat vooral aan de verzwakte instituties die de mensen weinig vertrouwen inboezemen, bij hen ook geen loyaliteit opwekken en hen dus ook niet aanzetten tot participatie. “Yet I don’t think the dreamers of my youth had the wrong idea in holding up material life to a cultural standard. As the reader may possibly have detected, I was one of those youthful dreamers.” Waarop de oude, wijzer geworden Sennett verzucht: “The normal path of the adult’s ‘sentimental education’ is meant to lead to ever greater resignation about how little life as it is actually conducted can accord with one’s dreams.” En toen was er de crisis. Ineens waren daar de coöperaties, de zelfbouwgroepen, de burgerinitiatieven, de start-ups, de platforms, de mensen zelf, de daders ook.
Gelezen in ‘Together’ (2012) van Richard Sennett:
Vandaag begint de vierde en laatste conferentie van Eurocities over ‘Integrating Cities’. Twee dagen lang buigen beleidsmakers uit een groot aantal Europese steden zich in Amsterdam over het grootstedelijke integratievraagstuk. Zelf organiseer ik een workshop op de vrijdagmorgen. Die zal gaan over wat stedelijke planning kan betekenen. Met ‘Together’ van Richard Sennett onder de arm zal ik de koepelzaal van Felix Meritis betreden. Veel goeds heb ik overigens niet te melden, want stedelijke planning maakt vooral kapot. Maar uitgebreid aan het woord komen zal ik ook niet; het is immers een workshop, we gaan gewoon aan het werk. Misschien lees ik alleen voor uit ‘Together’. Bijvoorbeeld over het Hull House in Chicago, opgericht door Jane Addams en door de jonge Sennett regelmatig bezocht toen hij nog in de sociale woningbouw van Cabrini Green woonde. Voor de arme migranten die naar Chicago kwamen was Hull House een effectieve manier om te integreren. “In her own thinking, Addams recast the social question as what we now call multi-culturalism. To her, multi-culturalism posed a problem; the word in itself does not suggest how to live together.” Hull House bood iets anders. Het wilde oplossingen aanreiken voor mensen die vreemden waren voor elkaar en die wilden samenleven in een voor hen onbekende stad.
Hull House was een gemeenschapscentrum, in 1889 gesticht, in het midden van een dichtbebouwde sloppenwijk van West-Chicago. Je kon er cursussen volgen – of niet. Taalcursussen bijvoorbeeld. Maar ook lessen in opvoeden, winkelen, boekhouden enzovoort. “Ordinary experience, not policy formulas, is what counts, she thought, in social relations.” In plaats van de mensen solidair en strijdvaardig te maken, prefereerde Addams een soort losse anarchie. “Hull House emphasized loose rather than rigid exchanges, and made a virtue of informality.” Addams wist dat eerst de sociale weefsels moesten worden hersteld. Dit kon alleen door alledaagse ervaringen met elkaar te delen. De aanpak van Addams, aldus Sennett, vertrekt vanuit de gedachte dat eerst de basis op orde moet zijn, maar hij loopt het risico dat hij blijft steken in een prettig soort saamhorigheidsgevoel. Het gevoel moet ook ergens toe leiden. Waarop Sennett de figuur van Robert Owen opvoert. Owen introduceerde de workshop als een praktische en idealistische vorm van samenwerken: de coöperatieve vereniging. “The workshops celebrated by Robert Owen seemed the key to unlocking mutuality,” al geloofden tijdgenoten niet dat die coöperatievorm houdbaar was. De workshop, die gaan wij vrijdagmorgen beproeven.
reacties