Gelezen in ‘De Middellandse Zee. De samenleving en de staat’ (1966) van Fernand Braudel:
In DWDD-uitzending van 12 februari jongstleden ontving Matthijs van Nieuwkerk de directeur van het Rijksmuseum, Taco Dibbets. Aanleiding: de opening van de tentoonstelling ‘Caravaggio-Bernini. Barok in Rome’ die sinds 14 februari in het Amsterdamse museum is te zien. In zijn aankondiging sprak Van Nieuwkerk over Rome als de plek en de komst van de twee kunstenaars als de grote ‘Big Bang’. Letterlijk zei hij: “Het verhaal begint zo: het roemruchte Romeinse rijk is in elkaar gestort. Van de stad die ooit het centrum van de wereld was is niets meer over dan een paar sloppenwijken langs de rivier de Tiber, op het Forum grazen de koeien en het Colosseum is nog slechts een steengroeve. En dan staan twee mannen op: de schilder Caravaggio en de beeldhouwer Bernini en samen zorgen ze voor een knalharde Big Bang in de kunst.” In deel twee van zijn grote meesterwerk ‘De Middellandse Zee’ noemde de Franse geograaf en historicus Fernand Braudel Rome het voornaamste centrum van culturele verspreiding in de zeventiende eeuw. Hij beschrijft hoe de stad weer tot leven kwam in een periode die gekenmerkt werd door oorlogen, die de steden in het Middellandse-Zeegebied toch weinig gunstig gezind was. Gedurende vijftig jaar werden er overal in de stad paleizen en kerken gebouwd. Rome was één groot bouwterrein geworden. En de gewijde schilderkunst van de ‘barok’ was in de eerste plaats een kind van de architectuur. Hoe was deze Gouden Eeuw mogelijk?
Braudel wijdt een belangrijke passage aan de financiën van de Rooms-Katholieke kerk en de financiële bewindvoering van de Romeinse pausen, die hij aanduidt als ‘luxebeleid’. Want de uitzonderlijke groei van Rome bracht enorme kosten met zich mee. Deels konden de pausen zich deze weelde veroorloven doordat ze in de bedoelde vijftig jaar grote winsten maakten en geen oorlogen hoefden te financieren, voorts werden ze geholpen door een stroom Amerikaans zilver waarmee het Middellandse-Zeegebied werd overspoeld. Nieuwe religieuze orden schoten ‘als paddenstoelen uit de grond’ en beschouwden Rome als hun ‘etalage’. De barok, aldus Braudel, was eigenlijk een jezuïetenkunst en de kunst die deze voortbracht was pure propaganda en theater. “De kunst was een machtig strijdwapen en een middel om het volk te onderwijzen.” Hij spreekt van ‘de macht van het beeld’, van een kunst die moest overtuigen ‘met actieve bewijsvoering’, die op zoek was naar “het dramatische detail dat de toeschouwer zo zou treffen dat het op het netvlies bleef hangen.” Juist deze weken behandel ik in mijn colleges ‘Planologie. Wetenschap en Praktijk’ de functie van toekomstverhalen en hoe deze te verspreiden. Toekomstverhalen rond de groei van steden maken en vertellen, hoe doe je dat? Let op de macht van het beeld, heb oog voor dramatische details. Kijk eens naar die ‘knalharde Big Bang’. Van pausen en jezuïeten valt nog veel te leren.
Gezien in het Rijksmuseum op 16 februari 2020:
Nu te zien in het Rijksmuseum: ‘Caravaggio-Bernini. Over het ontstaan van de barok in Rome met in de hoofdrol schilder Caravaggio en beeldhouwer Bernini’. Afgelopen zondag, daags na de opening, ging ik kijken. Heel mooi, kunsthistorisch buitengewoon interessant. Maar vooral ironisch. Want de Amsterdamse tentoonstelling gaat over het verschijnsel van het massatoerisme, maar dan wel zeventiende eeuws. Het slaperige Rome ontwaakt uit een diepe slaap en wordt een belangrijke bestemming, niet alleen voor devote, rijke gelovigen, maar vooral voor paupers uit heel Europa. Iedereen wil het kosmopolitische Rome van paus Sixtus V zien. Ik pakte ‘Caravaggio. A Life’ (1998) van Helen Langdon er weer eens bij. Het nieuwe Rome – Roma Sancta – was een viering van de wedergeboorte van het christendom, de creatie van één paus: “an energetic pope possessed by a powerful vision of a city whose beauty should draw pilgrims from throughout Europe to the capital of a restored Catholicism, where they could be reconciled with God, and their sins forgiven.” De unieke werken van Bernini en Caravaggio, nu te zien in het Rijksmuseum, passen in deze context. Wel geestig dat daags na de opening NRC Handelsblad een twistgesprek publiceert tussen toerismedeskundige Stephen Hodes en ondergetekende over massatoerisme naar Amsterdam. Hodes wil een absolute stop op toerisme, Hemel wil het massatoerisme vormgeven door het naar de Zuidas te brengen.
Rond 1600 telt Rome ruim 100.000 inwoners. In het noorden worden oorlogen gevoerd met protestanten, Frankrijk en Spanje wedijveren met elkaar wie het gezag heeft over de katholieke kerk, in het zuiden voert de Turkse bezetter een waar schrikbewind. In heel Europa is het onrustig. De nieuwe paus brengt rust en hoop in dit tumult. Als gevolg van zijn openbare werken – schitterende kerken met kunst als attracties en nieuwe ruimtelijke assen hiertussen met obelisken als markeringen – wordt de relatief kleine stad letterlijk onder de voet gelopen door pelgrims, vluchtelingen, zigeuners en bedelaars. De armoede in de straten van Rome is schrijnend. De meeste migranten zijn mannen, dus de volksbuurten met de bordelen trekken ruimschoots klandizie. Een tijdgenoot: “At Rome you see nothing but beggars, and they are so numerous that it is impossible to walk down the street without their thronging around you.” Nieuwe ordes ontfermen zich over de allerarmsten, die zij als afspiegelingen zien van de lijdende Jezus. De katholieke kerk gaat terug naar de bron: de vroegste kerk van Petrus en Paulus. Langdon: “And rich and powerful Romans, fearing damnation, tempered pleasures of courly life and displays of worldly splendour with tears, ecstasies, self-mortification, and resonant rituals of abasement.” Er is een paus met visie. De stad bloeit als nooit tevoren. Een intense devotie gaat door de straten van Rome. Buitengewoon leerzaam.
Seen in The Nieuwe Kerk, Amsterdam, on 11 October 2015:
The exhibition in the Nieuwe Kerk (New Church), on Dam square in Amsterdam, is on Rome, the capital city of the Roman empire at the time of the emperor Constantine, after the edict of Milano (313 AD). I visited it on a Sunday afternoon with one of my daugthers. At that time Rome was a city of one million inhabitants, the biggest city in the world. A reconstruction of the huge statue of Constantine with a copy of the head of the emperor and its fingers are its center piece; it was stunning, impressive, if only by its sheer size. And then there was his dream or vision or celestial sign, at the exhibition on copies of paintings in a reconstruction of one of the Vatican palace chambers: his seeing in his sleep at the battle field of the cross, and his redemption. The unique story was well exposed: the transformation of Rome, the building of the new churches in the city, the new freedom, the old gods, many of them still of Egyptian or Greek (Dionysos) origin, the rise of the Christian god, the celebrated works of the apostles Peter and Paul, the first Christians, it was all there.
However, what I missed was the decision taken by the same emperor Constantine to build a new city in the East: Constantinople, inaugurated in 324 AD, as the new capital of the Roman empire, later to become the wealthiest and most powerful city on earth. The new city would be free of the pagan past and would be Christian from its first day. It was the emperor’s real dream. So I reread ‘The Decline and Fall of the Roman Empire’ (1776-1781) of Edward Gibbon. Gibbon’s long decription of the unique geographic location, created by nature, its wonderful climate, its healthy environment, its safe position on the border between Europe and Asia. It would be a city that could easily feed its own population; all the resources and freight would sail on ships, on any wind, to its shores on the Bosphorus. But then Gibbon also comments that Constantinople was not Babylon or Thebe, the antique Rome, London, or even Paris. It was far less powerful. Gibbon hated Constantine, so he judged Constantinople also a weak city. Building the new city, he wrote, costed a fortune, and many Roman citizens had to move eastward, leaving a enfeebled hometown behind. But less than a century later, Constantinople would challenge the power of Rome. Its foundation, growth and success are worth a second exhibition. Why wait?
Gezien in Rialto in Amsterdam op 27 februari 2014:
La Grande Bellezza van regisseur Paulo Sorrentino toont de wandelgangen van de 65-jarige Jeb Gambardella, een geflopte Italiaanse schrijver tevens geslaagde societyfiguur, maar in werkelijkheid gaat de film natuurlijk over de stad Rome. Niet het eeuwige Rome, maar het actuele. Rome als de spiegel van de huidige Italiaanse samenleving. Gambardella woont recht tegenover het Colosseum, zijn buurman blijkt een maffiabaas. Rome is vergeven van de toeristen die allemaal naar de oude monumenten komen kijken – een wereld van clichés -; eentje valt tijdens het filmen nota bene Felliniaans dood neer. De stinkendrijke, egoistische, verveelde Romeinen vieren ondertussen feest. Jeb doet mee. Zijn maatje, die graag de protofascistische dichter D’Anunzio citeert, gelooft daarom niet meer in Rome en gaat terug naar zijn geboortedorp. Gambardella blijft. Hij gelooft net zo min in een toekomst, elke illusie over een beter leven heeft hij achter zich gelaten. Maar dat is geen reden om de stad iets te verwijten.
In de Volkskrant van 1 maart lees ik over de enorme schuld van de stad Rome. Het zou gaan om bijna 1 miljard euro, maar de schuld was in het verleden nog veel groter. Rome staat op de rand van een faillissement. Burgemeester Ignazio Marino is woedend. "Afgelopen voorjaar kozen de Romeinen als nieuwe burgemeester een chirurg, maar de ziekte is niet zomaar uit de stad gesneden," schrijft Sarah Venema in de Volkskrant. De nieuwe minister-president Renzi springt bij met een donatie van 570 miljoen euro. De hoofdstad, aldus Venema, kost jaarlijks 5,5 miljard euro. De rijken die in Sorrentino’s film elke nacht feest vieren, doen dat kennelijk in een stad die de wegen niet meer kan onderhouden, het huisvuil niet meer kan ophalen en de bussen, metro en trams niet meer kan laten rijden. Over welke ‘ziekte’ hebben we het eigenlijk? Venema: er zijn teveel ambtenaren. Zou het?
Gezien in het Allard Pierson Museum te Amsterdam:
In het Allard Pierson Museum aan de Oude Turfmarkt in Amsterdam ging ik deze week de Etrusken bewonderen. Het betreft het ene deel van de dubbeltentoonstelling ‘Vrouwen met aanzien, mannen met macht.’ Het andere deel is in Leiden te zien. Intrigerend materiaal van een oud volk in het hart van Italië, in Toscane tussen Florence en Rome. Ik zag een grafkamer in een necropolis en het gereconstrueerd dak van een huis, en verder heel veel spullen. Van Etruskische steden echter geen spoor. Wel repte de introductiefilm over steden, of eigenlijk over een vereniging van Etruskische stadstaten. Maar het commentaar luidde dat dit losse verbond van steden, vaak op rotsen gebouwd, te zwak was om echt macht uit te oefenen, alsof macht gelijk staat met grote cultuur. De hoogstaande Etruskische beschaving werd vooral toegeschreven aan de zeevaart en de handel, niet aan de steden zelf. Waarom toch altijd die zeevaart? Waarom die nadruk op handel? Vreemd.
Je hoeft ‘The Economy of Cities’ (1969) van Jane Jacobs er maar op na te slaan om te beseffen dat juist de Etruskische steden de bron waren van alle welvaart en hoogstaande cultuur. “When Rome was still only an in consequential little settlement occupied by herdsmen (who were possibly also raiders) on a hill protected by ravines – the hill that was to become the Palatine – looking across at another hill occupied by the Sabines, the Etruscans had a dozen flourishing cities in Etruria to the north.” De drie oudste steden lagen aan de kust, de jongere – negen stuks – landinwaarts. Deze steden, aldus Jacobs, waren de eerste afzetmarkten van Rome. Hoe waren ze dat geworden? Door importvervanging. Zeker, ze hadden het kostbare metaal eerst moeten invoeren uit steden als Urartu in Klein-Azië, en dat is handel, maar al snel waren ze het metaal zelf gaan maken, met ertsen die ze aantroffen in de buurt van hun steden. “When the Etruscans shifted imports, their cities must have become expanding markets for materials they had previously bought either in much lesser amounts or not at all.” In de tentoonstelling was dit fraai te zien; ergens stond een amfora, maar die bleek Grieks, niet Etruskisch! En inderdaad, eens in de periferie van het Etruskische stedenstelsel groeide stilletjes Rome. Het stadje importeerde nog spullen uit Etrurië. De stad zou uiteindelijk de Etruskische steden gaan overvleugelen. Waarom? Niet vanwege macht of handel. Nee, omdat ook Rome uiteindelijk beter bleek in de kunst van importvervanging.
Gelezen in ‘Germania’ (2010) van Simon Winder:
De Britse auteur Simon Winder is als geen ander in staat om architectuur in verband te brengen met het tijdperk waarin ze werd ontworpen en gebouwd. Ik heb het over zijn zeer leesbare overzichtswerk ‘Germania’. In zijn beschrijving van het Wilhelminische Duitsland – de vijftig jaar die voorafgingen aan het rampjaar 1914 – bijvoorbeeld stuit hij op monsterachtige monumenten en gebouwen, en zijn oordeel laat dan niets te raden over: “The only thing that saves these buildings is that they stand as monuments to failure – the civilization that built them was destroyed.” Het geldt voor het Völkerschlachtdenkmal in Leipzig met zijn ‘immens, humourless, Aztec gloom’ , maar ook voor de kathedraal van Berlijn, het Berlijnse Schloss evenals het Weense Neu Burg. Zelfs het Hamburgse stadhuis moet het bij Winder ontgelden: “There is something very similar in such awful mistakes as the Hamburg or Hannover town halls – buildings so huge and nasty that they appear only to have been put there (let alone remade after war damage) to confound later generations.” Het Hamburgse stadhuis? Het stadhuis van de Freistaat Hamburg?
Te groot, te protserig, te lelijk is het Hamburgse stadhuis inderdaad. Maar ergens in het gerestaureerde laat-negentiende eeuwse, in Noordduitse neorenaissance opgetrokken raadhuis stuit de overdonderde bezoeker op een hele mooie kamer, de zogenaamde Turmsaal. In deze knusse, intieme, bijna ronde kamer op de tweede verdieping, gesitueerd onder de reusachtige toren, valt het oog van de bezoeker, juist voordat hij de Kaisersaal betreedt, op vier bijzondere wandschilderingen. Ze stellen de vier ‘vrije steden’ in de wereld voor: Athene, Rome, Venetië en Amsterdam. Amsterdam wordt er gerepresenteerd door het raadhuis van Jacob van Campen, met de god Mercurius ter linkerzijde en met een hoorn des overvloeds waaruit goudstukken rollen. Ineens begreep ik het. Niet aan de Duitse keizer Wilhelm spiegelde Hamburg zich, maar aan deze vier vrije steden. Keizer Wilhelm, die Hamburg in 1895 bezocht ter gelegenheid van de opening van het Nord-Ost Kanal, moest door deze schitterende kamer om zijn eigen Kaisersaal te kunnen betreden. Eerst stond hij oog in oog met Rome, daarna Venetië; hij zal zich hebben omgedraaid, waarna zijn ogen vielen op Athene en ….. Amsterdam. Tien jaar later verklaarde de Duitse keizer de wereld de oorlog. Uiteindelijk stierf hij in Nederland, in het dorpje Doorn.
Gelezen in ‘Day of Empire’ (2007) van Amy Chua:
Misschien omdat mijn jongste broer met vrouw en kinderen deze zomer is verhuisd naar Boston, Amerika, en mijn andere broer met zijn gezin is gaan wonen in Guangzhou, China, lees ik Amy Chua’s ‘Day of Empire’. De ene broer gokt op Amerika, de ander op China en ik geloof nog steeds in Europa. Wie van ons drieën gaat er winnen? Amy Chua, zelf een immigrante, zoekt het antwoord op dezelfde vraag: “how Hyperpowers Rise to Global Dominance – and Why They Fall.” Om kort te gaan, in Europa gelooft ze niet, in China ook (nog) niet, in Amerika wel, want dat is al een ‘hyperpower’. Maar het is niet vanzelfsprekend dat de Verenigde Staten dat ook zullen blijven. De geschiedenis laat immers zien dat imperiale wereldrijken vroeg of laat aan hun einde komen. Dat kan Amerika ook overkomen. De historische les volgens haar is deze: “tolerance on the rise to power and intolerance in decline.”
Verwelkomt Amerika nog wel zijn immigranten? En hoe kan Amerika zijn goede naam behouden in de wereld die het met zijn macht domineert? Die vragen stelde Chua met klem in het jaar dat de regering Bush ten einde liep. “Ironically, it may be that America can remain a hyperpower only if it stops trying to be one,” laat ze daar raadselachtig op volgen. Veroveren met militaire macht zal volgens haar namelijk niet werken. “Instead, the United States would be better off following the formula that served it so well for more than two hundred years. Daarmee doelt ze op het bouwen van open, tolerante, multiculturele steden. Haar grote voorbeeld is Rome, of beter, het Romeinse Rijk. Dat was georganiseerd rond de stad, de polis. Overal waar de Romeinen kwamen, gingen deze over tot stadsstichtingen, tot het bouwen van nieuwe steden. “The empire’s great cities, such as Rome or Alexandria, were as polyglot and pluralistic as New York or London today.” De Verenigde Staten zouden ook weer multiculturele steden moeten bouwen door hun grenzen open te stellen voor getalenteerde mensen uit de hele wereld. Doet ze dat niet en sluit ze mensen buiten, dan zal ze diep vallen, net zoals Rome destijds is gevallen. “It was precisely when the empire sought to maintain the ‘purity’ of Roman blood, culture and religion that Rome spiraled downward into disintegration and oblivion.” Nederland, hoewel allerminst een ‘hyperpower’, zou er wat van kunnen leren.
Gelezen in The City Shaped (1991) van Spiro Kostof:
Vanavond organiseert het architectuurcentrum te Lelystad een lezingenavond over de stedenbouw van Lelystad. Ze blijven daar dus dicht bij huis. Als sprekers zijn uitgenodigd Sjoerd Feenstra van het stedenbouwkundige bureau Urhahn Urban Design, en ondergetekende. Beiden zijn geografen. Feenstra spreekt over ‘de spontane stad’, ik over ‘de bedachte stad’. Het programma doet me denken aan Spiro Kostof’s ‘The City Shaped’. Daarin maakt deze Amerikaanse architectuurhistoricus uit Berkeley, Californië, een onderscheid tussen geplande en ongeplande steden. Dit onderscheidt ontleent hij aan de Franse geograaf Pierre Lavedan: die sprak van ville créée respectievelijk ville spontanée. Direct nadat hij het begrippenkader introduceert, breekt hij het alweer af. Mooi hoe hij in dat verband een internationaal congres van experts beschrijft, die allemaal een lofzang zongen op het organische karakter van Siena, terwijl dit Italiaanse stadje in de middeleeuwen en lang daarna steeds streng is ontworpen. Soms, stelt Kostof, gaat het verlangen domweg uit naar spontaniteit en organische groei, dan weer is er behoefte aan orde en regelmaat. “For a number of reasons, this neat dichotomy, intended to simplify our appreciation of urban form, turns out to be more a hindrance than an aid.”
Feitelijk, stelt hij, lopen de beide basistypologieën door elkaar. Het grid van Manhattan ademt een geplande structuur, maar de invulling ervan is tamelijk spontaan. Omgekeerd bevatten spontaan gegroeide steden talrijke elementen van ordening en regelmaat – zelfs gebogen lijnen, knikken en verdraaiingen kunnen een planmatige achtergrond hebben. In de loop van de tijd gaan beide typologieën bovendien op elkaar inwerken, “they metamorphose.” Ter illustratie toont Kostof een uitsnede van het oude Rome, waar rond het Pantheon in de loop der tijd alles is veranderd en slechts enkele structuren nog herinneren aan het oorspronkelijke plan. “Most historic towns, and virtually all those of metropolitan size, are puzzles of premeditated and spontaneous segments, variously interlocked or juxtaposed.” En hoe zit dat met Lelystad? Die stad is gesticht in een twintigste eeuwse polder, als hoofdstad van een nieuwe provincie. Het oorspronkelijke plan is van één man, Cornelis van Eesteren. Sprake van spontaniteit, zou je denken, was er dus niet. Maar in veertig jaar blijkt alles in de stad alweer veranderd, veel is op de schop gegaan: wegen zijn versmald, delen van het centrum afgebroken, nieuwe centra langs de baai ontwikkelen zich. Van het oorspronkelijke plan is weinig meer over. Waar Rome duizend jaar over deed, voltrekt zich in Lelystad in een tijdsbestek van amper veertig jaar: bouwen en weer afbreken. De vraag is of dat gezond is. Ontwikkelt Lelystad zich niet veel te spontaan?
reacties