Gesproken in De Nieuwe Liefde te Amsterdam op 18 oktober 2018:
Zowel stadshistoricus Tim Verlaan als ik hield afgelopen week de Enneüs Heermalezing in De Nieuwe Liefde te Amsterdam. De lezing, die jaarlijks wordt georganiseerd door woningbouwvereniging De Alliantie te Amsterdam, stond dit jaar in het teken van stedelijke verdichting. Tim zoomde in op de grote stadsprojecten in Amsterdam in de jaren zestig en zeventig: het Caransahotel op het Rembrandtplein en de voorgenomen sloop van het huis van bewaring aan het Leidseplein. Zijn verhaal eindigde na alle oproer in 1978, op het moment dat Enneüs Heerma wethouder werd in Amsterdam in het college van Jan Schaefer en Michael van der Vlis. Deze nieuwe generatie bestuurders wilde een ander soort stad. Mijn lezing begon in 1995, toen Heerma als staatssecretaris de bruteringsoperatie uitvoerde waarmee de rijksoverheid de woningbouwverenigingen financieel verzelfstandigde. Aan de hand van ‘A Theory of Urbanity’ (1998) van de Rotterdamse socioloog en partij-ideoloog van het CDA Anton Zijderveld beschreef ik de context van die operatie: het terugveroveren van stedelijkheid die was verloren gegaan door de dominantie van de Nederlandse staat in het domein van het wonen. In deze stedelijke revolutie is dichtheid geen doel, maar een middel. Het doel is nieuwe stedelijkheid: stedelijke trots, stedelijke autonomie, burgerschap, vrijheid, zelfbeschikking.
In de loop van de twintigste eeuw had de Nederlandse staat niet alleen de volksgezondheid, de cultuur en het hoger onderwijs, maar ook de volkshuisvesting aan zich getrokken. Tot die tijd waren dit nog bevoegdheden geweest van stedelijke autoriteiten. Centralisatie van de macht en rationalisering leidden tot abstractie. Ministeries en planbureaus gingen nationaal beleid dicteren; de regering in Den Haag besliste, de Haagse technocratie eiste vooral efficiency en doelmatigheid. De ruimtelijke orde werd een zorg die staatsplanners zich gingen toe-eigenen. Vrije stedelingen werden onderdanen. De steden, schreef Zijderveld, hebben ernstig onder deze nivellering geleden. De meeste verloren na de oorlog hun ziel. De arrogantie van de staat had al in 1968 jonge burgers de straat op gejaagd. Deze culturele revolutie had later allerlei vormen van decentralisatie, deregulering en privatisering teweeg gebracht: in de ogen van Zijderveld waren ze onderdeel van een noodzakelijk proces om de steden en hun inwoners weer meer autonomie te geven. In die politieke context, beweerde ik, moet de bruteringsoperatie van Heerma worden begrepen. De rest van mijn lezing ging over wat er daarna is gebeurd. Ik zag tekens van nieuwe stedelijkheid en tegelijk een ‘Den Haag’ dat weigert macht over te dragen. Stadstaatvorming, besloot ik, is de agenda van de toekomst.
Gelezen in ‘The Culture of the New Capitalism’ (2006) van Richard Sennett:
Welke arbeidsverhoudingen karakteriseren het moderne kapitalisme? Die vraag stelde zich de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Hij deed er uitgebreid onderzoek naar. Aan Yale University hield hij in 2004 er een serie lezingen over, die twee jaar later verschenen onder de titel ‘’The Culture of the New Capitalism’. Dat was vlak voor de financiële crisis. Maar Sennett gaat in zijn boek vooral terug in de tijd. Meer vrijheid, daarvoor betoogden de studenten in ‘68, ze wilden zich bevrijden uit de gevangenis van de centraal geplande economie met zijn enorme bureaucratie en vijfjarenplannen. Dat is hen gelukt. In de plaats van ‘the prison of bigness’ trad een zeer flexibele economie aan en een verzwakte overheid, met een minimum aan bemoeizucht van planners. Het resultaat? Onrust, flexibiliteit, toenemende ongelijkheid, sterke gerichtheid op de korte termijn, minder samenhang, geringere loyaliteit, macht zonder gezag, en vooral een gevoel van grote nutteloosheid (uselessness). Veel mensen voelen zich overbodig, buitengesloten. Vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt. “So as cities swelled, uselessness was viewed as a necessary, if tragic, consequence of growth.”
Las ik tussen de regels door ook nog iets positiefs? Ergens op het eind citeert Sennett Abraham Maslov, de psycholoog die in de jaren ‘60 het ideaal van de verantwoordelijke, creatieve individuele mens verwoordde, de mens die vooral uit is op persoonlijke groei. Wat is er van dat ideaal terecht gekomen? Niet veel dus. Sennett wijt dat vooral aan de verzwakte instituties die de mensen weinig vertrouwen inboezemen, bij hen ook geen loyaliteit opwekken en hen dus ook niet aanzetten tot participatie. “Yet I don’t think the dreamers of my youth had the wrong idea in holding up material life to a cultural standard. As the reader may possibly have detected, I was one of those youthful dreamers.” Waarop de oude, wijzer geworden Sennett verzucht: “The normal path of the adult’s ‘sentimental education’ is meant to lead to ever greater resignation about how little life as it is actually conducted can accord with one’s dreams.” En toen was er de crisis. Ineens waren daar de coöperaties, de zelfbouwgroepen, de burgerinitiatieven, de start-ups, de platforms, de mensen zelf, de daders ook.
Gelezen in De Volkskrant van 21 juni 2014:
Christien Brinkgreve, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef een boek over verhalen. Een samenvatting ervan verscheen in Sir Edmund, de bijlage van De Volkskrant, afgelopen weekeinde. In ‘Vertel. Over de kracht van verhalen’ doet ze precies wat ze in de titel belooft: schrijven over de kracht van verhalen. Daarmee sluit ze aan bij de narratieve stroming die ook in de wetenschap van de planologie tegenwoordig opgeld doet (althans rond mijn leerstoel) en die bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam de afgelopen tien jaar in de praktijk van de stadsontwikkeling veelvuldig werd beproefd. Want waaruit bestaat die kracht? Een samenvatting: verhalen brengen lijn in de gebeurtenissen, ze geven je greep op hoe het verder moet, ze vergroten je vermogen je te verplaatsen in andere rollen, ze verlichten je in een situatie van onzekerheid, ze maken de toekomst minder bedreigend, ze zijn voor iedereen te volgen, ze tonen de dilemma’s van het bestaan, ze geven richtlijnen over goed en kwaad, ze kunnen telkens opnieuw worden ingezet, ze maken duidelijk hoe je iets moet doen, ze helpen je bij de zoektocht naar identiteit, ze stomen je klaar voor een nieuwe toekomst, ze openen nieuwe perspectieven, ze maken het mogelijk om gedachten en associaties met elkaar te delen, ze geven een warm gevoel van verbondenheid.
Een sterk verhaal geeft het gevoel van: dit zijn wij, aldus Brinkgreve. In situaties van grote onzekerheid kunnen verhalen dus grote diensten bewijzen. Ook in de ruimtelijke ordening. De toekomst is immers per definitie ongewis. Het narratieve gehalte in de stadsontwikkeling en de ruimtelijke ordening is tot nu toe echter pover ontwikkeld. De planologie is heel instrumenteel geworden en ook totaal gejuridificeerd. Alleen mediation lijkt nog te kunnen helpen. Maar beter dan mediation is het herontdekken en weer losmaken van een narratieve werkwijze, ook al is dat in een technocratische omgeving buitengewoon ingewikkeld. Niemand houdt daar van verhalenvertellers. En voor je het weet zijn het weer de verleidelijke ontwerpen van de starchitects die de planners moeten redden. Dat liever niet. Zeker, ze verlichten je even, maar daarna ruik je onraad. Ze geven je bovendien weinig richtlijnen over goed en kwaad. Ze geven ook zelden een warm gevoel van verbondenheid. En ze tonen al helemaal niet de dilemma’s van het bestaan. Integendeel, ze walsen vaak met hun schone schijn over de dilemma’s heen. Vandaag neem ik na precies tien jaar afscheid van de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam. Zou Brinkgreve niet een masterclass aan de Amsterdamse planologen kunnen geven?
Gehoord in Rotterdam op 16 november 2012:
Bij het in ontvangst nemen van de Maaskantprijs afgelopen vrijdag in Rotterdam typeerde de stadssocioloog Arnold Reijndorp zichzelf als ‘een loopjongen’. Hij was, zei hij, steeds loopjongen geweest tussen architectuur en sociologie. Reijndorp: “Hoewel ik moet zeggen dat architecten en stedenbouwkundigen ontvankelijker blijken te zijn voor sociologische inzichten dan sociologen voor opvattingen van architecten en stedenbouwkundigen.” De jury die hem de prijs toekende vond zijn werk juist nu relevant, omdat de context van bouwen en wonen is veranderd van uitbreiden naar transformeren, waarbij de behoeften van mensen centraal zijn komen te staan. Met thema’s als het alledaagse gebruik van de stad, nieuwe netwerken in de stad en het functioneren van het publieke domein “reikt Reijndorp waardevolle instrumenten aan voor de ontwerppraktijk van architecten en vooral stedenbouwkundigen.”
Reijndorp hield daarop een schitterende rede. Echter, waarom hij daarbij zo afgaf op de persoon van Richard Florida was me niet duidelijk. Het had zelfs iets verbetens. Zelf zei hij het zo: “De vitaliteit van een stad is verbonden met diversiteit in sociaal, economisch, cultureel en ruimtelijk opzicht. Het is dan ook de vraag of het wedden op het ene paard van de creatieve kenniseconomie wel zo verstandig is.” Herwaardering van de stad is omgeslagen in overwaardering, voegde hij eraan toe. Liever sprak hij van de veerkracht van een stad. Die kan aan andere zaken worden afgemeten dan de drie T’s: Talent, Technologie, Tolerantie. Het klonk alsof Reijndorp de ‘creatieve steden’ hun succes niet gunde en Richard Florida om zijn roem benijdde. Ik kan me er alles bij voorstellen, maar die veerkracht en die aandacht voor ‘gewone mensen’ lijken me toch andere, niet minder interessante onderwerpen. Londen, Parijs en in zekere zin ook Amsterdam, zou je kunnen zeggen, hebben hun veerkracht al bewezen; hun economieën zijn hoogwaardig en creatief gebleken, precies zoals Richard Florida die eigenschappen tien jaar geleden typeerde, overigens met nog steeds een arme onderkant. Florida aanrekenen dat woningcorporaties en gemeentebesturen zijn visie verhaspelden mag natuurlijk niet. Wedden op dat ene paard? Ook Florida noemde destijds diversiteit en het tegengaan van segregatie als belangrijke voorwaarden.
Gelezen in ‘Together’ (2012) van Richard Sennett:
‘The Craftsman’ heette het eerste boek van socioloog Richard Sennett over vaardigheden die mensen in staat stellen een waardevol leven te leiden – het zogenaamde ‘homo faber project’. Het verscheen in 2008. Dingen maken en daar plezier aan te beleven wordt in de huidige tijd vervangen door vluchtig en weinig prikkelend werk, was de boodschap van Sennett in ‘The Craftsman’. Dingen maken kan ook denkwerk betreffen – ook dat wordt steeds moeilijker. Onlangs verscheen deel twee, getiteld ‘Together’. Het boek vertelt het verhaal van het samenwerken en hoe moeilijk dat eigenlijk is. Eigenlijk is het heel praktisch werk, dat samenwerken. “My focus in ‘Together’ is on responsiveness to others, such as listening skills in conversation, and on the practical application of responsivesness at work or in the community.” Ik ben het boek aan het lezen en ik moet zeggen, het is fascinerend en tegelijk huiveringwekkend. Deel drie is in de maak. Het zal gaan over het bouwen van steden. “They aren’t made very well today; urban design is a craft in peril.” U bent gewaarschuwd: “my hope is that understanding material craftmanship and social cooperation can generate new ideas about how cities might become better made.” Ziedaar het uiteindelijke doel van de reeks: steden worden steeds slechter gebouwd, maar het kan beter.
Zonder samenwerking kun je geen steden bouwen en zonder de vaardigheid om dingen te maken kun je niet samenwerken, het klinkt allemaal logisch. Elke maatschappij eist samenwerking, aldus Sennett. Maar management deelt mensen op in organisaties en eenheden; dit noemt hij het ‘silo effect’. Dat effect leidt ertoe dat mensen van elkaar vervreemden en dat er een antagonistische wij-zij-verhouding ontstaat die samenwerking juist belemmert. Door snelle wisselingen wordt die samenwerking nog lastiger gemaakt. Een jonge werknemer die in 2000 in dienst treedt, zal twaalf tot vijftien keer van werkgever wisselen. Managers zorgen ervoor dat mensen gemiddeld niet langer dan negen tot twaalf maanden in hetzelfde teamverband werken. Niemand raakt ingewerkt en ingespeeld op de ander. De moderne samenleving, aldus Sennett, leert mensen hun vaardigheden af om samen te werken. De uitkomst zijn slecht gebouwde steden: qua vorm homogeen en rigide, sociaal drukt de stad nauwelijks nog een persoonlijke of gedeelde ervaring uit. “These are unfortunately familiar complaints.” Door ‘The Craftsman’ en ‘Together’ te schrijven hoopt Sennett dat wij weer betere steden zullen gaan bouwen. Kunnen wij nog meester worden over onze omgeving? Ik hoop het. En ik zie uit naar het derde en laatste deel.
Gelezen in NRC Handelsblad van 30 november 2010:
De Duitse socioloog Hartmut Rosa, auteur van Beschleunigung. Die Veränderung der Zeitstrukturen in der Moderne (2005), noemt zich de socioloog van de versnelling. Hij constateert dat wij sneller moeten handelen, sneller moeten beslissen, de tijd vliegt tussen onze vingers weg. Bijgevolg komen we steeds meer tijd tekort. Ergens zijn we met z’n allen een grens overschreden en gaat het leven met ons aan de haal. Niet dat we er iets tegen kunnen doen. We zitten in een systeem gevangen. We moeten sneller werken en sneller leven om hetzelfde welvaartspeil te behouden, niet om erop vooruit te gaan. “You have to run very, very fast just to stay in the same place.” We hebben geen keus. “Zelfs collectief staan we machteloos,” stelt hij. “We hebben in de jaren tachtig en negentig onze economie drastisch geliberaliseerd. Dat zou innovatie en bedrijvigheid ten goede komen.” Maar, voegt hij daaraan toe, “de liberalisering kwam ook voort uit het onvermogen van onze westerse democratieën, toen al, om deze kapitalistische krachten bij te benen. Besluitvorming in een democratie vergt tijd.” Er is zelfs steeds méér tijd nodig voor democratische besluitvorming. “Nu problemen grensoverschrijdend worden en de samenlevingen meer multicultureel en dus complexer zijn, heb je méér tijd nodig om tot afgewogen beslissingen te komen. Politici en ambtenaren kunnen de versnelling van de vrije markteconomie daarom al heel lang niet meer bijbenen.” Volgens de Duitse geleerde was dit destijds mede een reden om te dereguleren: de politiek geloofde niet meer in zichzelf. “Ons probleem is nu dat de remmen weg zijn en dat we niet meer bij het stuur kunnen.” Hij spreekt van een crisis van de democratie, stelt vast dat er geen ruimte meer is voor geschiedenis en verhalen. Ronduit pessimistisch is hij omdat uiteindelijk de maakbaarheid van de samenleving een illusie blijkt. “Het leven zou steeds beter worden, dachten we, en de mens steeds vrijer. Maar ons jachtige leven is uiteindelijk een vorm van totalitarisme. En in dat totalitaire systeem leven wij zonder al te veel hoop. De vooruitgang is bezig zijn eigen kinderen op te eten.”
Rosa noemt het ironisch dat uitgerekend de Europese Unie sterk heeft bijgedragen aan de deregulering. “Alles is nu competitie, alles moet sneller en efficiënter.” Het lukt de EU niet om de geest terug in de fles te krijgen. Sterker, Brusselse politici lijken het systeem verder te willen dynamiseren door nog verdergaande privatiseringen en drastische reductie van het ambtelijke apparaat. Hij stelt vast dat in deze situatie de Europese politiek traag reageert, nog trager dan de nationale staten. Hij zegt er niet bij dat steden precies om die reden het voortouw zouden moeten nemen. Steden kunnen het snelste reageren, zich onmiddellijk aanpassen en hier en daar een dam opwerpen. De politiek besluitvorming moet op een veel lager schaalniveau plaatsvinden. Alleen op die manier kan sprake zijn van een voldoende adaptief systeem. Tot mijn verbazing is zelfs McKinsey & Company hiervan overtuigd. Op hun website las ik op 7 januari een artikel van Parag Khanna: “In a world that increasingly appears ungovernable, cities—not states—are the islands of governance on which the future world order will be built. Cities are humanity’s real building blocks because of their economic size, population density, political dominance, and innovative edge. They are real “facts on the ground,” almost immeasurably more meaningful to most people in the world than often invisible national borders.” Rosa gelooft er niet meer in. “De hulpeloosheid van de politici is niet om aan te zien.”
reacties