Vorige week overleed Max van den Berg, stedenbouwkundige, 77 jaar oud. Vanaf zijn afstuderen aan de Technische Hogeschool Delft in 1963 tot aan zijn afscheid in 1985 was hij planoloog in dienst bij de afdeling Stadsontwikkeling van Publieke Werken van de gemeente Amsterdam. Die meer dan twintig jaar waren achteraf de heftigste uit de moderne stedenbouwkundige geschiedenis van de hoofdstad. Max maakte ze als ambtenaar mee. Aanvankelijk wilde het Amsterdamse gemeentebestuur een volledige reconstructie van de bestaande stad, die na de crisis van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog compleet was uitgewoond. De naoorlogse geboortegolf vroeg om frisse nieuwe woningen; Nieuw-West en Noord werden haastig uit de grond gestampt, later gevolgd door Buitenveldert en de Bijlmer. Voor de binnenstad leken kantoren de toekomst, bereikbaarheid vroeg om snelwegen voor auto’s en ook een heuse metro. De negentiende eeuwse wijken zouden netjes worden afgebroken. Er was weinig geld, maar de ambitie was gigantisch. Vanuit het pas opgeleverde Wibauthuis maakten Max en zijn collega’s de plannen.
Toen kwam de omslag. Eerst was er Provo, daarna de studenten, nog weer later de krakers. Actievoerende monumentenzorgers als Geurt Brinkgreve ontfermden zich over de oude grachtenpanden, de krotten in de Jordaan werden door handige types opgeknapt. De zittende bevolking vertrok naar Lelystad, Hoorn en Almere, zonder te protesteren. In de stad groeide echter het jeugdige verzet. Dat keerde zich vooral tegen de paternalistische houding van de autoriteiten. Het mondde uit in de Nieuwmarktrellen van 1975. Later werden ze gevolgd door de veel heftiger krakersrellen. Verkiezingen brachten nieuwe, veel jongere bestuurders, eerst De Cloe en Lammers, later Schaefer en Van der Vlis. Het roer moest om. Men eiste andere plannen. Wat deed dit met Max? Van PW schoof hij door naar de secretarie op het stadhuis. Voor burgemeester Van Thijn regelde hij o.a. de Amsterdamse kandidatuur voor de Olympische Spelen van 1992. Het werd zijn laatste grote klus. Aansluitend vertrok hij naar de Universiteit Utrecht, waar hij hoogleraar Planologie werd, en de provincie Noord-Holland. Vlak voor zijn overlijden schreef hij zijn memoires. Die zullen later dit jaar bij uitgeverij Thoth verschijnen. Ik heb ze gelezen. Wat ik zeg, het waren roerige tijden.
Gelezen in ‘Welcome to the Urban Revolution’ (2009) van Jeb Brugmann:
Het laatste hoofdstuk van Jeb Brugmann’s ‘Welcome to the Urban Revolution’ is getiteld ‘Cocreating the Citysystem: toward a World of Urban Regimes’. We zijn hier aangeland bij de oplossingsgerichte strategieën voor het vraagstuk van de snelle mondiale verstedelijking in tijden van crisis. Tal van voorbeelden komen in het boek voorbij. Nederlandse steden schitteren door afwezigheid. Welke steden noemt Brugmann dan wel? Zijn voorbeelden zijn Silicon Valley, Chicago, Curitiba, Bangalore, Toronto. Zijn grote held is David Crombie, de burgemeester van Toronto die dertig jaar de Canadese stad bestuurde, van de jaren ‘60 tot de jaren ‘90. Hij was het die Jane Jacobs als adviseur van de stad aan zich bond. In zijn tijd was de volle omvang van het stedelijke vraagstuk nog niet duidelijk. Maar zijn benadering sneed wel hout. “A city must know its purpose in a world that demands so much from it. To fullfill that purpose, the city must suck from its own roots.’’ Crombie was ervan overtuigd dat een stad niet andere steden moet imiteren en ook geen wereldklassestatus moet nastreven. Toen Toronto door de Verenigde Naties als voorbeeld werd aangemerkt, raakte de stad uit zijn doen, ze werd arrogant. “Toronto ended up in a golden funk.” Crombie zag wat Boston deed en wat Detroit naliet, en besloot het allemaal heel anders te doen.
Wat deed burgemeester Crombie dan wel? Hij koos de stadsbuurt als eenheid van planning en daagde elke buurt uit zich te organiseren en te vernieuwen. Daarop besloten de burgers van Toronto hun wapens thuis te laten en te gaan samenwerken. Voor de burgervader bleef de rol over van mediator; Crombie genoot van die rol. “Mediation is not about compromise. You have to find out what the new space is. You have to spend time finding out where you’re going. When you see the new space emerge, then you help others to see it.” Brugmann noemt Crombie zowel strateeg als activist, een echte leider. Voor de burgemeester waren de ruimtelijke ordening en de sociale ordening één ondeelbaar geheel. Laat Amsterdam dus Toronto vooral niet imiteren en ook niet de wereldstedenstatus ambiëren, maar teruggaan naar haar wortels en haar eigen weg bewandelen. Welk ‘urban regime’ past bij Amsterdam?
Gelezen in NRC Handelsblad van 3 september 2010:
De bevolking van het Zuid-Duitse Stuttgart is in opstand. De anders zo kalme stad waar naar beste Schwäbische traditie hard wordt gewerkt en veel geld wordt verdiend, kookt op dit moment over. Aanleiding: het oude natuurstenen kopstation, daterend van 1911 en ontworpen door Paul Bonatz en Friedrich Scholer, wordt op last van het gemeentebestuur afgebroken. Het wordt vervangen door een miljardenproject – de teller staat nu al op 4,1 miljard euro. Een ondergrondse spoorverbinding moet internationale treinen een ongehinderde doorgang verschaffen tussen noord en zuid. Er komt een ondergronds station. Een flink deel van de binnenstad moet ervoor op de schop. Burgers beschuldigen het CDU-bestuur van gigantomanie. “De politici hebben de emotionaliteit en het rechtvaardigheidsgevoel van de burgers onderschat. Vanouds is in de ziel van de Stuttgarters niet alleen plaats voor conservatieve bescheidenheid. Ook democratische gezindheid staat hier voor een cultuur van vooruitgang,” citeert NRC Handelsblad de Duitse columnist Joe Bauer. Stuttgart is veranderd in een ontketende stad. “Dit is de grootste actie van burgerlijke ongehoorzaamheid in Duitsland sinds de protesten tegen het DDR-bewind in 1989.”
Toen ik het opmerkelijke bericht las moest ik onmiddellijk terugdenken aan het bezoek van een omvangrijke delegatie van CDU-politici uit Stuttgart aan Amsterdam, het was, meen ik, vlak voor deze zomer. Ze bezochten elk jaar een Europese metropool, hadden ze gezegd. Ze waren via Brussel naar Amsterdam gekomen. Ze wilden verhalen horen over metropoolvorming in de Hollandse delta. Het verhaal dat ik hen bij die gelegenheid opdiste stuitte op vriendelijk gelach, milde spotternij en licht ongeloof. Het polderen als getuigend van een door en door democratische gezindheid boezemde hen bijna fysieke weerzin in. Toen ik over de poldertafel begon haakten de meesten af. De directeur stadsontwikkeling van Stuttgart riep me bijna tot de orde. Hoe kon je nou zonder wetgeving en vastgestelde plannen zo omstandig en lang met elkaar praten zonder direct besluiten te nemen? En ging dat allemaal in harmonie? Na afloop kreeg ik een kaartje van diezelfde directeur stadsontwikkeling en een uitnodiging om naar Stuttgart te komen. Ik overweeg de eerstvolgende trein naar het zuiden te nemen.
Gelezen in Nederland 1913. Een reconstructie van het culturele leven (1988) van J. de Vries (red.):
Na de vroegtijdige dood van Samuel Sarphati werd Amsterdam eindelijk wakker uit een lange winderslaap. Het zou echter nog vijftig jaar duren voordat dit leidde tot grootse stadsontwikkeling: dat gebeurde eerst vanaf 1914, het begin van de Great War. Toen trad Wibaut aan als wethouder. Maar het was niet alleen deze geweldige visionaire politicus die ertoe deed. Het was de gouden combinatie, de unieke ‘window of oppurtunity’, het Grote Samenvallen in de Tijd van Wibaut als wethouder Volkshuisvesting, Arie Keppler als directeur van de gemeentelijke Woningdienst, Hendrik Berlage als stedenbouwer en Michel de Klerk als buitengewoon getalenteerde jonge architect. Door het samenvallen van al deze werkzame personen in de periode die begint in 1914 en die een kleine tien jaar later alweer eindigt wanneer De Klerk vroegtijdig komt te overlijden, gebeuren er grootse dingen in Amsterdam: de planmatige uitleg van Amsterdam-Zuid en de Spaarndammerbuurt.
In een van zijn allerbeste artikelen beschrijft historicus Vincent van Rossem dit onwaarschijnlijke samenvallen van persoonlijk talent, macht en inzicht in de bundel opstellen die eind jaren tachtig van de twintigste eeuw werd uitgegeven ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van het Haarlemse Frans Halsmuseum. In ‘Architectuur en stad in 1913: de overstap van bouwkunst naar stedebouw’ valt heel nauwkeurig te lezen hoe dit al talent wordt opgebouwd en hoe dit in de tijd, bijna toevallig, ineens samenvalt. Wat een wonder! Wat een spannend filmscript! Wat een bijzonder treffen!
Inmiddels zijn we alweer tachtig jaar verder. Hoe vergaat het Amsterdam? Is er een nieuwe Wibaut opgestaan? Waar is de nieuwe Berlage? Is er al een visionaire directeur Stadsontwikkeling? En wie is het grote architectonische talent? Of moeten we nog wachten op de volgende ‘window of opportunity’? Zo maar wat vragen aan het begin van het nieuwe jaar.
reacties