Tokio tegen de rest

On 2 juli 2018, in demografie, by Zef Hemel

Gehoord in Pakhuis de Zwijger te Amsterdam op 23 juni 2018:

Afbeeldingsresultaat voor map tama city tokyo

 

Zijn laatste boek, ‘How Can Suburbs Grow Again’, is een regelrechte bestseller in Japan. Atsushi Miura sprak over ‘Gender in Urban and Suburban’  in ‘New Tokyo Story’ vorige week zaterdag in Amsterdam. De Japanse socioloog Miura verdiepte zich in de nieuwe steden en buitenwijken van het naoorlogse Japan. Waarom waren ze ooit zo succesvol en waarom zijn ze dat nu niet meer? De suburbs, stelde hij, dankten hun succes aan de groei van jonge gezinnen tijdens de babyboom direct na de Tweede Wereldoorlog, aan de opkomst van de auto, aan het moedwillige verval van de grote steden en aan de dominantie van ‘The American Dream’. Na de Tweede Wereldoorlog werden de Japanners niet minder dan gebrainwashed door hun overwinnaar: de VS waren beter, moderner, de suburbs waren het beste wat Amerika te bieden had. Aan die Amerikaanse marketingmachine dankte Tokio, net als Nederland, zijn vele ‘new towns’, zoals Tama en Chiba. De uitbundige groei van de buitenwijken en nieuwe steden viel samen met een explosieve bevolkingsgroei. De ‘housewification’ van de Japanse vrouw deed de rest. Echter, al snel kampten de buitenwijken van Tokio en andere Japanse steden met problemen: dat zat hem in de homogeniteit van de bevolking, de afwezigheid van werk, de privatisering van de ruimte, het isolement, de vergrijzing van de bevolking en de functionaliteit. Met name vrouwen voelden zich buitengesloten. Buitenwijken vonden ze saai. Eind jaren negentig beleefde Japan wat de VS al eind jaren zestig hadden meegemaakt: de rebellie van de huisvrouwen.

Sindsdien constateert Miura een sterke trek van overwegend vrouwen naar Tokio. Vrouwen willen werk met kinderen en huishouden combineren. Dat kan alleen in de grote stad. In kaarten en diagrammen liet hij zien hoe name jonge ongehuwde vrouwen voor het oostelijke deel van het centrum kiezen, zo dicht mogelijk bij de kantoorwijken. Daar zijn de oude pakhuizen vervangen door reeksen van woontorens met condominiums. De rijkere, gehuwde vrouwen kunnen zich een grotere afstand permitteren – zij hoeven niet te werken – en wonen in het westelijke deel van de metropool.  Hoe dan ook, sinds 2000 is het in Japan ‘Tokio tegen de rest’, want in de rest van Japan blijven de ouderen en de mannen achter. De conclusie van Atsuhi Miura is dat de buitenwijken en nieuwe steden ingrijpend zullen moeten veranderen. Ze moeten aantrekkelijk worden voor de werkende vrouw. Veel suburbs zullen niet overleven, maar dichtbij de openbaarvervoerknooppunten is een toekomst mogelijk. Hier zouden co-working spaces moeten komen en gemeenschappelijke keukens voor ouderen en jongeren, en vooral een bloeiend nachtleven. Want het allergrootste probleem van de buitenwijken is de overwegende saaiheid. Vrouwen willen geen saai leven. Daarom omarmen zij de metropool. Wat betekent dit voor Almere?, vroeg iemand. Miura vertelde dat hij er die vrijdag juist was geweest. Ook Almere zal een nachtleven moeten programmeren. En thuiswerk voor vrouwen ontwikkelen. Een nieuw gemeenschapsleven verzinnen. En afscheid nemen van de auto.

Tagged with:
 

Gelezen in het Financieele Dagblad van 3 februari 2018:

Afbeeldingsresultaat voor golfbanen nederland kaart

Bron: Groene Ruimte

Drie opmerkelijke berichten in het FD van afgelopen zaterdag. Vastgoedbelegger Wereldhave gaat fors investeren in haar winkelcentra want het gaat daar niet goed. Bijna een vijfde van de huurders is de afgelopen vijf jaar failliet gegaan. Wereldhave bezit vooral middelgrote winkelcentra in de Nederlandse regio’s. Ze gaat investeren in gratis parkeren en gratis en schone toiletten. In dezelfde krant wordt melding gemaakt van de golfsector die de noodklok luidt. Het aantal geregistreerde golfers in Nederland daalde daar vorig jaar met 2.000 spelers tot 380.000. Nog eens 50.000 leden hebben aangegeven hun lidmaatschap de komende twee jaar te willen opzeggen. Het ledenbestand vergrijst snel. Nederland telt circa 250 golfbanen. Brabant heeft de hoogste dichtheid. Wat is het verband? Voor beide gelden heel verschillende motieven, maar wat de twee problemen met elkaar verbindt is de grootstedelijkheid die snel aan populariteit lijkt te winnen. Golfbanen en winkelcentra zijn typisch fenomenen van de suburb. Ze bestaan bij de gratie van automobiliteit. De nieuwe generatie Nederlanders lijkt niet meer buiten te willen wonen. Die zijn steeds stedelijker georiënteerd. Emeritus-hoogleraar De Zeeuw noemt ze ‘stadskabouters’. 

Het derde bericht ging over de zorgen van vakbond FNV over de werkgelegenheid bij banken en bedrijven in de verzekeringssector in de regionale vestigingen. Aanleiding is het besluit van ABN Amro om 300 banen uit haar filiaal in Zwolle over te hevelen, het betreft een callcenter in een glanzende hoge toren aan de snelweg bij de IJssel. FNV Finance ziet een trend van centralisatie. Alle werkgelegenheid gaat richting Amsterdam. Minder werk en winkels en golfsporters dus. Weet u wat de snelst groeiende sport is in Nederland? Yoga. In 2015 spendeerden de Amerikanen meer dan 10 miljard dollar aan yoga. Maar ook Japan wordt overspoeld door nieuwe yoga-studio’s. Nu is Nederland aan de beurt. Yoga is een typisch grootstedelijke sport. Meer dan 80 procent van de beoefenaren is hoogopgeleid en vrouw. Een jonge zakenvriendin uit New York vertelde me onlangs hoe ze haar netwerken bouwt tijdens yoga-oefeningen in een achterafstraatje van Brooklyn. De oudste yoga studio van Nederland zit in de Rivierenbuurt in Amsterdam. In zestig jaar zijn steeds meer studio’s geopend. Tussen 2010 en 2015 is het aantal yoga-beoefenaren in Nederland met liefst 16 procent gegroeid. Veel mensen buiten de Randstad vinden yoga ‘zweverig’. Een wake-up call voor de ‘tuinkabouters’!

Tagged with:
 

Land grabbing

On 28 juli 2014, in duurzaamheid, by Zef Hemel

Gehoord in Almere op 22 juli 2014:

Eenentwintig studenten Urban Studies uit Singapore, China, Europa en de Verenigde Staten bezochten afgelopen week de nieuwe stad Almere tijdens een summer school van de Universiteit van Amsterdam. De ochtend brachten we door in het stadscentrum, de middag in het Homeruskwartier in Almere Poort. In een lezing van Marcel Stolk, strategisch adviseur van de gemeente, maakten ze kennis met de ‘Almere Principles’ rond duurzaamheid en met nieuwste ruimtelijke strategieën van de gemeente. Het nieuwe stadscentrum van OMA zagen de studenten vooral als ‘architectuur’, als een enorme megastructuur die in de gemiddelde Amerikaanse suburb zeker niet zou misstaan. Het was architectuur vooral bedoeld om mensen aan te trekken die er nu nog niet waren. Toch oordeelden de Amerikanen uiteindelijk positief: hier leek het te werken, afgaande op de mensen op straat, die best gelukkig leken. De grote vraag voor hen was alleen: wie betaalt dit allemaal? De Japanse studenten hadden hun eigen favoriet: het theater van Sanaa architecten aan het Weerwater. Hier voelden zij de serene rust en harmonie uit hun vaderland. Jammer alleen dat het theater gesloten was. Dat zou in Japan nooit gebeuren.

De nieuwste ruimtelijke praktijken in Homeruskwartier en het toekomstige Oosterwold riepen bij de meeste studenten vooral vragen op. Ze hadden zeker vragen toen ze hoorden dat door de crisis de dichtheid van de nieuwbouw in Almere nog lager werd. Toen ze Homeruskwartier bezochten viel het ze mee: die woonwijk leek op een doorsnee Amerikaanse suburb, alles georiënteerd op de auto, zij het met wel erg weinig ruimte tussen de woningen. De typologie vonden ze ouderwets Amerikaans. Hier opnieuw de vraag: wie betaalde dit allemaal? Ten aanzien van Oosterwold konden ze het domweg niet geloven: 4.300 hectare onttrekken aan de landbouw, nog wel de vruchtbaarste grond ter wereld, om vervolgens in een absurd-lage dichtheid van 5 woningen per hectare te gaan bouwen, dat was toch pure ‘land grabbing’? (= grond doelbewust onttrekken aan de landbouwproductie door regeringen en multinationals om biobrandstoffen e.d. te verbouwen) Datzelfde gebeurde in Oost-Afrika en Zuid-Amerika op grote schaal. Dat was niet goed, ze keurden het af. Zorgen, zo bleek, hadden ze over de voedselvoorziening in de wereld.

Tagged with:
 

Einde suburbanisatie

On 14 februari 2014, in regionale planning, ruimtelijke ordening, by Zef Hemel

Gelezen op Streetblog.org op 13 februari 2014:

Opmerkelijk bericht van Angie Schmitt op Streetblog. In ‘The Sprawl Machine Started Winding Down 20 Years Ago’ stelt ze vast dat de suburbanisatie in de Verenigde Staten niet pas tijdens de financiële crisis, na 2008, omsloeg van groei naar krimp. Het begon al veel eerder. Uit nieuwe data van jaarlijkse grondproductie in de VS op basis van satellietopnamen (USDA 2010 Natural Resources Inventory) blijkt dat al midden jaren negentig sprake was van een omslag. Na 1997 neemt de grondproductie in Amerika over de hele linie af. De trend viel samen met het stilvallen van de ontwikkeling van shopping malls en ging vooraf aan ‘peak car’: het inzetten van de daling van het autogebruik sinds 2001. Het duidt op een dramatische teruggang van de suburbanisatie en een terugkeer naar de stad. Echter, pas vijftien jaar later beginnen overheden en ontwikkelende partijen schoorvoetend toe te geven dat er iets aan de hand is, terwijl het meeste overheidsbeleid – zeker dat van de staat – ook nu nog onverminderd inzet op groeiend autogebruik en uitleg in voorsteden, randgemeenten en provinciesteden, alsof er niets aan de hand is.

Ook in Nederland weigert men nog altijd toe te geven dat de suburbanisatie op zijn einde loopt. Planologen willen het maar niet geloven, gemeenten blijven bouwen, de VINEX-afspraken lijken onverminderd geldig. Pas tijdens de crisis kwam de bouwmachine in de provincie krakend tot stilstand, omdat het niet anders kon. Naar nu blijkt is niet de crisis de werkelijke oorzaak van de teruggang; er blijkt al twee decennia sprake te zijn van een omkering van het dominante ruimtelijke patroon in de maatschappelijke ontwikkeling. We zitten allang in een andere fase – niet meer die van spreiding, maar van concentratie. Schmitt schrijft dat de tweede generatie ‘exurbs’ in de VS nooit een succes zijn geworden. Alles wat na 1985 in de randen van de stedelijke invloedssferen in lage dichtheden is gebouwd werkt niet en kan beter worden afgebroken. Vaak is de vereiste infrastructuur ook niet meer op die plekken gerealiseerd. De ruimtelijke patronen in de eenentwintigste eeuwse samenleving zijn heel anders dan iedereen had gedacht. Niet meer de auto, niet meer de twee-onder-een-kapper, niet meer de suburb, de toekomst is aan de grootstedelijke agglomeraties, aan gebieden met hoge dichtheden. Zelfs in de Verenigde Staten blijkt dit te gelden.

Ford’s onbehagen

On 26 september 2013, in economie, regionale planning, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 6 september 2013:

Deze week college gegeven over planning in de twintigste eeuw aan eerstejaars studenten op de UvA. Mijn college opende niet met de Woningwet van 1901, maar met de massaproductie van de T-Ford in Amerika vanaf 1908. De Amerikaanse auto-industrie, groot geworden in Detroit, zou de steden en de landschappen van Europa en Amerika namelijk ingrijpend veranderen en het negentiende eeuwse tuindorp – als medicijn bedoeld tegen de industriële stad – in de vorm van de ‘suburb’ definitief laten triomferen. Regionale gespreide verstedelijking zoals Frank Lloyd Wright die met zijn studies van ‘Broad Acre City’ in de jaren dertig tekende werd het dominante patroon dankzij de T-Ford van Henry Ford (1863-1947). De in New York woonachtige Jane Jacobs zou begin jaren zestig ten strijde trekken tegen de snelwegen van Robert Moses, die nu ook de Amerikaanse binnensteden doorboorden en functioneel uitholden, nee leegzogen. Het was deze strijd, die begon met Henry Ford’s schepping.

Vincent Curcio schreef een mooie biografie van Henry Ford. Bernard Hulsman recenseerde deze onlangs in NRC Handelsblad. De assemblagelijn voor de T-Ford, zo lees ik, kwam in 1913 gereed, waarna Ford het arbeidsloon tot vijf dollar per dag verdubbelde. Ook verkortte hij de werkdag tot acht uur. Hierdoor konden de arbeiders een auto kopen en hadden ze voldoende tijd om er in rond te rijden. Wat ik niet wist, is dat Henry Ford helemaal niet van de grote stad hield, en al helemaal niet van Detroit – nota bene de stad die hij zelf geschapen had. In Alabama wilde hij een lint van idyllische dorpen bouwen en in Brazilië begon hij aan Fordlandia, een utopisch stadje voor arbeiders op een rubberplantage. Hulsman: “De utopische dorpen kwamen voort uit zijn onbehagen in de moderne wereld. (…) Hij had een hekel aan industriesteden als Detroit en het materialisme van de consumptiemaatschappij. (…) Hij verlangde terug naar het simpele plattelandsleven van zijn jeugd, met de bijbehorende oude normen en waarden.” Ford was niet de enige. Bijna alle Amerikanen zijn gevlucht, zodra ze konden, met hun auto naar de suburb, liefst ver van de grote stad. Amerikanen, op een paar New Yorkers na, zijn toch vooral antistedelijk.

Tagged with:
 

Träume in Trümmern

On 14 februari 2013, in duurzaamheid, regionale planning, stedelijkheid, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Atlas Nieuwe Steden’ (2012) van Arnold Reijndorp e.a.:

>Laatst een lezing gehouden in Amstelveen. Over de toekomst van Amstelveen. De locatie was het buurtcentrum van Middenhoven in Amstelveen Zuid. Toen ik ‘s avonds uit de sneltram stapte – halte Meent – sneeuwde het. Het buurtcentrum oogde als een groot Piet Blom-dorp, in 2009 nog door een grote brand verwoest, stond het er weer in volle glorie te stralen; rondom waren parkeerterreinen, overal stond blik. Daar omheen lagen eenvormige huizenrijtjes, verpakt in ijle plantsoenstroken, de verkeerssoorten waren keurig gescheiden, terwijl er van verkeer geen sprake was. Hier en daar zag ik wat mensen in het donker over de besneeuwde voetpaden schuifelen. In het buurtcentrum was het drukker; daar klaverjasten oude mensen. Ik wist, ik was gearriveerd in ‘Atlas Nieuwe Steden’, mijn onderwerp van die avond. Wat een merkwaardige samenkomst van suburbane leegte en kostbare grootstedelijke infrastructuur.

Hoe boeiend ook, het boek van Reijndorp c.s. is toch vooral een reactie op de overwegend negatieve oordelen van planners over de naoorlogse groeikernen: “Het getuigt allemaal van weinig compassie met de bestaande nieuwe stad als het ‘middle landscape’ van de (lagere) middenklasse.” In hun atlas proberen de auteurs – sociologen verbonden aan de Universiteit van Amsterdam – het ‘alledaagse’ in de groeikernen te herwaarderen. “Positief omgaan met het eigen groeikernenverleden is een voorwaarde om de nieuwe stad te kunnen voltooien.” Daarin hebben zij natuurlijk gelijk. Maar waarom het nu vooral de opgave is ‘de suburbane kwaliteiten van de bestaande wijken te handhaven en te versterken’, is me niet duidelijk. Zeker, die kwaliteiten staan op dit moment onder druk. Ik begrijp, de auteurs vrezen een grootschalige herstructurering van deze dikwijls eenvormige en niet al te best gebouwde wijken; ook komen ze op voor de generatie jonge ontwerpers van destijds. Maar met teveel compassie komen we er niet. Hier is sprake van, wat de Duitse historici Gutschow en Durth noemen, ‘Träume in Trümmern’ of wat Amos Oz aanduidt als ‘dromen van adolescenten’: de bouw van de nieuwe steden in de jaren ’70 stond in het teken van de emancipatie van groepen stadsbewoners, maar van die idealen is weinig meer over. Ook aan de jaren ’30-wijken konden ze qua stijl niet tippen. Het feit dat de bewoners nu allemaal rondrijden in auto’s en op zichzelf best tevreden zijn is op zichzelf nog geen aanleiding voor herwaardering. Als ze  in de grote stad hadden geleefd, waren ze niet minder geëmancipeerd geweest, maar hadden ze vaker de metro genomen. Wat die avond in De Meent gebeurde, is juist hard nodig: wakker worden en je realiseren dat je deel uitmaakt van Groot-Amsterdam. En dat Groot-Amsterdam zich staande probeert te houden in een snel veranderende wereld.

Tagged with:
 

What’s going on?

On 23 mei 2012, in regionale planning, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Edge City’ (1991) van Joel Garreau:

Toen mijn vliegtuig de landing inzette boven Maryland ontwaarde ik de contouren van wat Washington DC moest zijn. Die contouren leken ongedefinieerd, ze waren vaag verstedelijkt, half landelijk, half suburbaan. De autotocht van Dulles International Airport naar Georgetown voerde vervolgens een uur lang door bosachtig landschap, maar overal achter de struiken doemden anonieme kantoorgebouwen op. Niet dat Washington opvalt door echte hoogbouw, integendeel. De stad is juist laag gebouwd en eindeloos uitgestrekt. Washington zelf telt niet veel meer dan 570.000 inwoners, maar de regio is goed voor bijna vijf miljoen. De mensen die ik in Washington sprak – meest landschapsarchitecten – waren  unaniem in hun afkeurende oordeel over de stedelijke ontwikkeling: afgezien van het moordende klimaat met zijn vochtige drukkendhete zomer was de stad vooral intens lelijk geworden, want wat er de afgelopen dertig jaar in en rond Washington is gebouwd was naar hun oordeel vooral goedkoop, lelijk, van bordkarton, lukraak neergezet en eindeloos uitgestrekt.

Opeens herinnerde ik mij de laatste hoofdstukken uit Joel Garreau’s knappe studie van de Amerikaanse ‘Edge Cities’. Die gingen óók over Washington. De hoofdstad van de Verenigde Staten telde begin jaren negentig liefst zestien Edge Cities. ‘Edge Cities’ zijn moderne voorsteden die bestaan uit meer bureaus dan bedden, meer parkeerplaatsen dan huizen, steden met glazen atria en glimmende malls en eindeloos veel alleenstaande woonhuizen. In Tysons Corner bijvoorbeeld werken liefst 107.000 mensen, terwijl er slechts 17.000 mensen wonen. Dertig jaar eerder was het terrein nog weiland, korte tijd later bleek alles te zijn volgebouwd. Garreau voert de figuur van Till Hazel op, die als ontwikkelaar begin jaren tachtig aan de wieg stond van onder andere Tysons Corner, Virginia, en William Center. Hazel schroomde niet om voormalige slagvelden als die van Manassas – monumenten uit de Amerikaanse burgeroorlog – om te vormen tot ordinaire bedrijvenparken. Mensen reden indertijd door Washington met bumperstickers als ‘Have a Nice Day. Shoot a Developer.’ Garreau probeert de volkswoede te verklaren, zoals die tegen de shopping malls. Garreau: “Perhaps that is why the malls at the centers of our Edge Cities so frustrate us. The very moment they succeed in finding a way to help us express our individuality, their distributive function denies it – by spreading it nationwide.” Zou het werkelijk? Garreau schreef dit ruim twintig jaar geleden. Sindsdien is Washington alleen maar uitgestrekter geworden.

Tagged with:
 

Moscow sprawl

On 28 april 2012, in internationaal, by Zef Hemel

Gehoord op 22 april 2012 tijdens vlucht Amsterdam-Moskou:

Mijn medepassagier was een Canadees, afkomstig uit Calgary. Hij was op weg naar West-Siberië. Om naar olie te boren. Het was voorjaar, dus het werk ging weer beginnen. Ik schatte hem zeker vijftien jaar jonger dan ik. Tot eind juli zou hij daar blijven, in een stad van amper 200.000 inwoners aan de rivier de Ob. Dertig jaar geleden was daar nog niets. Als je de stad uit reed zag je nog steeds helemaal niets, in alle richtingen zeker vier uur lang geen woning of boerderij te zien. Het deerde hem niet. Calgary was weliswaar een grote stad, maar Canada was immens groot en met zijn 35 miljoen inwoners overwegend leeg want dunbevolkt. In West Siberië verbleef hij al vijf jaar, zes maanden daar, zes maanden bij vrouw en kinderen thuis. Het was zijn laatste jaar. Hij had er genoeg van, al zou hij zijn leven lang naar olie blijven boren. Er was immers meer dan genoeg olie in de wereld, zeker in Oost-Siberië, waar de grootste velden ter wereld lagen. Boortechnieken – zijn specialisme – verbeterden snel, waardoor bijvoorbeeld ook in China oliewinning binnen bereik zou komen. Dat moest ook wel, want de olieconsumptie in de wereld stijgt snel, heel snel.

Moskou vond hij een bizar grote stad die geplaagd wordt door wilde verstedelijking. De sprawl rond Amerikaanse steden, zei hij, verbleekt vergeleken met die rond Moskou. De verschillen tussen stad en land zijn in Rusland ook extreem. En net als in de Verenigde Staten is de middenklasse weggevallen en wordt de groeiende stedelijke onderklasse aan zijn lot overgelaten. Het land is groot en rijk en kan met gemak in zijn eigen behoeften voorzien. Het bezit olie en grondstoffen in overvloed, er zijn enorme zoetwatervoorraden en ook aan hout is geen gebrek. De bevolking krimpt weliswaar, maar is omvangrijk, werkt hard en is geschoold en geëmancipeerd. Het enige wat Rusland neerdrukt is de corruptie, de gebrekkige organisatie en vooral de extreme verschillen in rijkdom. Waarom, vroeg mijn Canadees zich af, laten de Russen zich door een kleine minderheid als slaven behandelen? Vergeleken bij Rusland en Amerika vond hij Europa een toonbeeld van beschaving. De Europese steden waren in zijn ogen prettig, ontspannen en fijn om in te leven. Amsterdam vond hij geweldig. Iedereen wandelt of fietst er. Zijn vrouw is dol op Amsterdam. Hun trouwdag hebben ze er gevierd. Daarna waren ze doorgevlogen naar Rome. In Rome, besloten ze, zouden ze wel willen wonen, maar ook in Amsterdam “Bij mooi weer zit iedereen gewoon buiten te genieten in de zon.” In Amerika draait alles om de klok, is iedereen voortdurend aan het werk, bezig om op tijd op zijn afspraak te komen. In Rusland ook. Maar niet in Amsterdam. En Amsterdam, voegde hij eraan toe, is opgeruimd, zo netjes, zo schoon.

Tagged with:
 

Epidemisch

On 30 maart 2012, in infrastructuur, stedenbouw, voedsel, by Zef Hemel

Gelezen in The Atlantic van 28 maart 2012:

Obesitas is een van de alarmerendste trends in de gezondheidstoestand van Amerikanen. In The Atlantic verscheen dezer dagen een artikel van de hand van Kaid Benfield, directeur van het ‘Sustainable Communities and Smart Growth programme’ van de Natural Resources Defense Council. Een daarin opgenomen statistiek toont de snelle groei van het verschijnsel over de laatste veertien jaar. Waren in 1994 alleen nog de staten in het zuiden van de VS aangedaan, anno 2008 zijn vrijwel alle staten onder invloed geraakt van obesitas. Het is alsof een felle brand uitslaat. Het gemiddelde percentage van de bevolking liep in die veertien jaar op van 15 tot 19 procent naar 25 tot 29 procent en in sommige staten zelfs tot boven de 30 procent. Het gecombineerde aandeel van overgewicht en obesitas is in de VS zelfs gestegen tot boven de 60 procent. Ook het aandeel diabetes stijgt al jaren angstaanjagend. De kans op sterfte is onder deze groep patiënten ruim tweemaal groter dan normaal. Daarmee prijkt Amerika helemaal bovenaan in de statistieken. Na de VS volgen eerst Mexico en Groot Brittannië, daarna Australië, Nieuw Zeeland en Slowakije, vervolgens Hongarije, Tsjechië, Portugal en IJsland. Helemaal onderaan treft men Korea en Japan aan. Nederland bevindt zich ergens in het midden, wat ook niet geruststellend is.

Deels heeft de epidemie te maken met slechte voeding, deels met gebrek aan bewegen. Amerikanen bewegen steeds minder. Duitsers bijvoorbeeld bewegen veel meer, net als Brazilianen. Hoe dit komt? Volgens Benfield heeft dit alles te maken met hoe de Amerikaanse steden zijn ingericht. Ze zijn helemaal gebouwd op de auto. Hij haalt Howard Frumkin aan, een expert op het gebied van obesitas, die zegt: “we have engineered walking and bicycling out of our communities.” Daarom pleit Benfield voor de herintroductie van ‘complete straten’, met gescheiden fiets- en voetpaden, fijnmaziger stratenpatronen, compactere bebouwing en buurtwinkels in plaats van shopping malls. Zulke stedenbouwkundige structuren bouw je echter niet zomaar terug – dat kost jaren. Ondertussen neemt het obesitasvraagstuk verder toe; het is een tijdbom die binnen tien jaar zal afgaan. Rest de vraag waarom ook Nederland er relatief slecht op staat. Hier zijn toch veel fiets- en wandelpaden? Jawel, maar het helpt niet. Nederlanders gebruiken relatief vaak de auto. Nederland is met zijn VINEX, na Groot Brittannië, de meest gesuburbaniseerde natie van Europa. En niemand die er iets aan doet.

Tagged with:
 

Einde van het poldermodel

On 17 januari 2012, in politiek, wonen, by Zef Hemel

Gelezen in ‘The Big Sort’ (2008) van Bill Bishop:

Vanavond aflevering 7 van de VPRO-serie NederlandVanBoven. Deze keer gaat het over hoe Nederlanders wonen. Ik zou zeggen: verspreid, suburbaan, in niet te grote kernen, alfa’s en beta’s keurig gescheiden, antistedelijk, bijna Amerikaans. Het proefschrift van Elleke de Wijs-Mulkens, ‘Wonen op stand’ (1999) dringt zich aan me op. Maar vooral ook Bill Bishop’s ‘The Big Sort’ (2008). Bishop schreef “a rich and challenging book about the ways in which the citizens of this country have, in the past generation, rearranged themselves into discrete enclaves that have little to say to one another and little incentive to bother trying.” Wat was zijn boodschap? Bishop kwam tot de conclusie dat hoe rijker mensen worden en hoe beter ze in staat zijn hun eigen woonomgeving te kiezen, hoe meer ze zich nestelen in buurten van gelijkgezinden (alfa’s en beta’s gescheiden) en hoe minder boodschap ze hebben aan andersdenkenden. Sterker, ze kunnen zich niet meer voorstellen dat mensen niet hetzelfde over de wereld denken als zij en hun buren. Ze worden, kortom, minder tolerant. Zo stemden bij de voorlaatste Amerikaanse presidentsverkiezingen de High-Tech steden massaal Democratisch, en de Low-Tech steden en het platteland massaal Republikeins. Nooit eerder waren de scheidslijnen in Amerika zo ruimtelijk geweest.

In Nederland is het niet anders. Bij recente verkiezingen stemden de High-Tech steden (Amsterdam, Utrecht, Groningen, Eindhoven) overwegend links-liberaal, de Low-Tech steden (Rotterdam, Dordrecht, Venlo, Zwolle, Apeldoorn, Enschede, Almere) en het platteland uitgesproken rechts-populistisch. Bishop’s vraag: “What would happen on a real Deliberation Day in the segmented, isolated, and like-minded communities created by the Big Sort?” is daarmee ook voor Nederland relevant. De onderzoekers Schkade en Sunstein hebben er in 2005 onderzoek naar gedaan. Zij verzamelden 36 jonge inwoners van Colorado – Democraten uit Boulder en Republikeinen uit Colorado Springs. Ze moesten met elkaar discussiëren. Mensen uit dezelfde stad waren geneigd om het met elkaar eens te worden, mensen uit verschillende steden juist niet. “The participants’ initial beliefs had been amplified by their exposure to like-minded others, and they had grown more polarized after only two hours of discussion.” De wijze waarop wij in Nederland de afgelopen dertig jaar zijn gaan wonen – gespreid, suburbaan, in niet te grote kernen, gelijkgestemden ruimtelijk uitgesorteerd – betekent dus het definitieve einde van het Hollandse poldermodel. Ben benieuwd of de VPRO hier iets over zal zeggen.

Tagged with: