Gelezen in Financial Times Magazine van 30 mei 2014:
Van de hand van Simon Kuper verscheen onlangs een opmerkelijk artikel in FT, althans het was een artikel dat vooral in Nederland opzien baarde en dat daar ook tot nadenken zou moeten stemmen. In ‘The rise of global capital’ nam de bekende Britse schrijver nota bene Amsterdam als voorbeeld van een stad die nationaal weliswaar in opkomst is, maar die tegelijkertijd op het internationale toneel stevig aan gezag en betekenis inboet. Zeker, Amsterdam is een ‘upscale bohemian village’ en is in de moderne kenniseconomie tegenwoordig een van de honderd ‘global cities’ die de geograaf Saskia Sassen in haar ranglijsten onderscheidt. Maar tegelijkertijd zakt de stad op de internationale lijstjes omdat andere steden dan Amsterdam in de wereld nu eenmaal veel sneller in omvang en betekenis groeien: de opkomst van de zogenaamde ‘global capitals’. "Amsterdam is slipping into the global second division." Jonge, hoogopgeleide Nederlanders verhuizen en masse naar Amsterdam, maar de echt getalenteerden onder hen verlaten het land en zoeken een goed heenkomen in New York, Singapore, Los Angeles of Londen. Datzelfde geldt voor kunst, geld, politiek, invloed, macht.
Deze mondiale geografische herschikking van elites pakt voor Nederland en ook Amsterdam gewoon niet goed uit. Maar ook andere steden in de wereld krijgen te maken met een dergelijke exodus. Net als Amsterdam worden steden als Madrid en Parijs, aldus Kuper, onherroepelijk "a backwater inhabited by an increasingly impotent national elite, a delightful place for paceless mornings of coffee and newspapers." En dat is precies wat de Brit Simon Kuper in Amsterdam graag doet: aan zijn kopje koffie nippen op een terrasje in de Jordaan. Anders niet. Is dat erg? Misschien niet. Dan worden we maar tweederangs. Is er helemaal niets aan te doen? Jawel, maar dan moet in Nederland iets grondig veranderen: geen zogenaamde Randstad- of ‘borrowed size’-politieken, maar echte metropolitanisering van de nationale hoofdstad en omgeving. Wordt het haar gegund? Ik denk het niet.
Een vertaling van het artikel van Kuper staat inmiddels afgedrukt in Het Parool, 4 juni 2014, Het laatste woord.
Gehoord in De Balie op 24 januari 2013:
VVD-er Eric Wiebes gaf vorige week zijn kijk op Nederland. Het schouwspel vond plaats in De Balie. Ik was erbij. Wiebes positioneerde Amsterdam als trekker van de Nederlandse economie en meende dat de hoofdstad economisch veel beter kan presteren, en daarmee het land dienen, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Hij noemde drie hendels waaraan de stad kan trekken. Eén: de stad kan veelbelovende jongeren aantrekken en zelf opleiden. Twee: de stad kan veelbelovende afgestudeerden aantrekken en van hen profiteren. Drie: de stad houdt de grote talenten vast. In zijn vergezicht beperkte hij zich tot de enge gemeentegrenzen. De Amsterdamse woningvoorraad was volgens hem het grote probleem. Die zit op slot. Daarna brandde een discussie los, in de zaal, maar vooral op Twitter en even later ook in de andere media. Die reacties gingen alle over de door Wiebes voorgestelde halvering van de sociale woningvoorraad in Amsterdam (van 60% naar 30%). Dat is een heikele kwestie in de hoofdstad. Van Kalshoven noemde dit in De Volkskrant van zaterdag ‘een roze olifant op de woningmarkt’. Hij was blij, schreef hij, dat die nu eindelijk was genoemd.
Niemand had het over de kritiek van Wiebes op de twee Amsterdamse universiteiten. Die presteren volgens hem ronduit slecht. Zelf noemde hij het “geen onbelangrijke hendel”, want sommige steden komen hiermee op een voorsprong. Maar de UvA en de VU zijn dus niet goed. “Amsterdam helpt de universiteiten. Maar helpen de universiteiten Amsterdam wel genoeg?” Volgens onderzoek, aldus Wiebes, zouden de instromende eerstejaars lagere VWO-cijfers hebben dan gemiddeld en tonen zowel studenten als docenten van UvA en VU zich ontevreden over hun universiteit. “Hier mogen we toch niet tevreden mee zijn?” Zelf vind ik de UvA een van de leukste universiteiten om te werken, maar als nieuwkomer ben ik natuurlijk geen maatstaf. Alleen cijfers tellen. Maar kennelijk is ook de benchmark van Cushman & Wakefield van afgelopen najaar voor Wiebes geen maatstaf: op de ranglijst van onderwijssteden staat Amsterdam wereldwijd op plaats acht! Dat is ronduit vorstelijk. Dan kunnen die twee universiteiten toch niet zo slecht zijn. Tijdens de komende Amsterdam Lezingen, die op maandagavond 4 februari in CREA beginnen, zullen we het onderzoeken. De onderste steen moet boven. U kunt zich trouwens nog aanmelden.
Gelezen in ‘Triumph of the City’ (2011) van Ed Glaeser:
Waarom presteert Boston, Massachusetts, in economisch opzicht zoveel beter dan het even grote Amsterdam? Een antwoord begint met de vaststelling dat dat niet altijd zo is geweest. Ook Boston kende zijn magere jaren. In de jaren zeventig van de vorige eeuw bijvoorbeeld stond Boston er economisch beroerd voor; de stad leek tot stilstand gekomen. Maar dat gold toentertijd ook voor Amsterdam, dat letterlijk al zijn inwoners naar de provincie doorverwees en niet meer geïnteresseerd leek in economische groei. Kennelijk hebben beide steden zichzelf daarna opnieuw uitgevonden. Boston deed en doet dat beter dan Amsterdam. Dus wàt doet Boston dan zoveel beter dan de Nederlandse hoofdstad?
De econoom Ed Glaeser wijdt in zijn nieuwste boek ‘Triumph of the City’ een paragraaf aan het economische wonder Boston. In het hoofdstuk ‘How do cities succeed’ behandelt hij achtereenvolgens Boston, Minneapolis en Milaan als voorbeelden van ‘smart cities’. Hij begint zijn betoog met een relativering. Steden, stelt hij, kunnen hun eigen economie maar ten dele beïnvloeden, de dominante economische politiek wordt immers door regeringen bepaald. Datzelfde geldt voor het onderwijs. Ook daarover beslissen tegenwoordig regeringen, niet steden. Verder speelt toeval altijd een grote rol. Het belangrijkste zijn echter de opeenvolgingen van beslissingen door de tijd heen die het lot van steden bepalen. Bij Boston begint dat al in de zeventiende eeuw, ten tijde van de stadstichting. De protestantse kolonisten onder leiding van John Winthrop hadden weinig goederen of grondstoffen om te exporteren. Maar ze hadden wel de bijbel. Hun bijbelstudie ligt aan de basis van vele scholen en universiteiten die in Boston werden gesticht: er was geld en er waren boeken voor de Latijnse school, opgericht in 1635, voor Boston college ingesteld het jaar daarop, voor de school van John Harvard, een Puriteinse dominee uit Cambridge. De kleine staat Massachusetts bleek al snel een federatie van parochies waar mensen intensief lazen en studeerden, “possibly the most literate society then existing in the world.” Die gerichtheid op onderwijs, op menselijk kapitaal, op studie in plaats van goederen of handel, heeft daarna de stadsontwikkeling bepaald. Toen infrastructuur en transport in de industriële tijd uitmaakten of steden groeiden of niet, kwam Boston tot stilstand. Maar toen vanaf de jaren zeventig kennis en menselijk talent aan betekenis wonnen, won ook Boston weer aan kracht. Amsterdam daarentegen bleef steken in transport en logistiek, de Nederlandse regering vatte niet de grote betekenis van kennis en talent in de zich ontvouwende eenentwintigste eeuw. Eeuwig zonde.
Gelezen in Economische Verkenningen Metropoolregio Amsterdam 2011:
Afgelopen week verscheen een nieuwe editie van de regionale economische verkenningen voor Amsterdam en omgeving. Afzender Economische Zaken Amsterdam en de Kamer van Koophandel. Opdrachtgever was het Platform Regionale Economische Stimulering van de Metropoolregio. Het onderzoek werd uitgevoerd door TNO en Vrije Universiteit. Wat is de boodschap? Het klinkt misschien pedant, maar dat de Amsterdamse regio de crisis beduidend beter heeft doorstaan dan de rest van het land en dat Amsterdam ook sneller opkrabbelt, wisten we eigenlijk al. Wat ik niet wist is dat het aandeel getalenteerden en hoogopgeleiden in Amsterdam zoveel groter is dan elders. Op bladzijde 110 staat een grafiek die voor lange tijd in mijn geheugen zal blijven gegrift. Mocht er een Minister van Economische Zaken nog ooit het lef hebben een ‘Amsterdambrief’ (motie Van der Ham) te schrijven, dan zal deze grafiek op het omslag prijken. Hij toont het aandeel hoogopgeleiden in Amsterdam.
Het percentage hoogopgeleiden (Y-as) tegenover het percentage laagopgeleiden (X-as) is in het Amsterdamse geval extreem gunstig, dus in het voordeel van het eerste. Daarna volgen Amstelveen en Haarlem, dan Hilversum, Nederland scoort (uiteraard) gemiddeld, net iets lager vinden we Haarlemmermeer, dan Almere, Zaanstad, Purmerend, Velsen. Amsterdam en Amstelveen voldoen, aldus de onderzoekers, aan de Lissabon-doelstellingen. In het noorden van de metropoolregio scoren de steden gemiddeld iets lager, in het zuiden juist hoger. “Al met al zet de groei naar een hoog opgeleide beroepsbevolking ook de komende jaren door.” Het beeld van het arbeidspotentieel is: hoog opgeleid, nauwelijks werkloos, veel banen voorhanden, veel startende ondernemingen, groeiende export, alle bedrijven “zeer internationaal georiënteerd”. De waarde van de export was het hoogst in de financiële dienstverlening, financieel advies en recht. Al met al een buitengewoon krachtig economisch plaatje. Zij het dat sommige andere steden in Europa gewoon beter presteren. Amsterdam kan dus niet achterover leunen, de rest van het land mag haar niet weerhouden beter haar best te doen. Amsterdam behoeft juist nationale steun in de internationale stedenstrijd. Amsterdam kan zoveel beter.
Gelezen in Het Parool van 26 februari 2007:
Veel van de deelnemende kunstenaars aan Bestemming AMS in de Kunsthal te Rotterdam werken in de zogenaamde achterstandswijken van Amsterdam. Dat is in de Amsterdamse inzending voor de Derde Architectuur Biënnale Rotterdam ook goed te zien: de meeste bijdragen hebben een maatschappelijke ondertoon, overigens met veel humor en zelfspot gebracht. Er wordt sowieso een enorme inzet gepleegd door Amsterdamse kunstenaars in Amsterdamse wijken en buurten, overigens zonder dat dit een fraai predikaat draagt, een bijzondere onderscheiding krijgt voor moed en durf en maatschappelijke betrokkenheid. De kunstenaars vinden het normaal. En wij, bewoners en ambtenaren, juichen het toe. Buiten Amsterdam moeten ze daar nog aan wennen. Of ze weten het niet. Zoals de jury in Rotterdam.
Enfin, tot de categorie Gilian Schrofer, Pjotr de Jong, Diana Krabbendam en Peik Suyling behoort ook Arie Boomsma. Over hem berichtte Het Parool al enige tijd geleden. In zijn project gaat hij op zoek naar muzikaal talent in Amsterdamse achterstandswijken. De kern van ‘Mijn wijk, mijn trots’ is jonge talenten die door sociale achterstand ongezien blijven, de mogelijkheid geven hun zelfgeschreven songs op te nemen in een professionele studio. "Samen iets maken, trots zijn op een product, een talent ontwikkelen en geloven in je eigen kunnen, ongeacht succes. Dat is de essentie," aldus Boomsma. De rijksoverheid benadert de wijken waar het hier om gaat als slachtoffer. Boomsma draait het om: "Het ontbreekt die wijken nu aan trots. Hoe meer positieve aandacht voor deze wijken, hoe beter." In Boomsma’s eigen wijk, Bos en Lommer, worden al grote successen geboekt. Hij woont er nu al bijna negen jaar. Voor hem was het een bewuste keuze. Hij vindt zijn buurtgenoten ‘puur’ en inspiratie, kennis en informatie mist hij in het Gooi, waar de programma’s doorgaans gemaakt worden. "Zelfspot is in Hilversum een ontbrekende factor; zonder die eigenschap hoef je je niet op de Bos en Lommermarkt te begeven. Ik hou van deze wijk, Bos en Lommer leeft." Laat Bos en Lommer nu door de Minister van VROM, Ella Vogelaar, zijn aangewezen als probleemwijk. Zelfspot vind je kennelijk ook niet in Den Haag.
Wat te doen? Natuurlijk gewoon doorgaan. Maar misschien moet Amsterdam het initiatief nemen voor een nieuwe internationale Biënnale: de Amsterdamse Achterstandswijken Biënnale. Om de rest van Nederland te laten zien hoe Amsterdamse kunstenaars zich inzetten voor buurten en wijken en hoe normaal dat is. Dat zou maatschappelijk relevanter zijn dan een mode biënnale in Arnhem, een tuin- en landschaps biennale in Apeldoorn of een architectuur biennale in Rotterdam.
Gelezen in The Economist – The World in 2007:
Onder de kop ‘The battle for the best’ doet de redactie van het Britse zakenblad The Economist in zijn vooruitzicht op het jaar 2007 een belangwekkende uitspraak over de verwachte gevolgen van, wat zij noemt, "the first shudders of the demographic earthquake". Ik lees erover omdat de Dienst Ruimtelijke Ordening, samen met het Ministerie van VROM, op 16 oktober in Amsterdam een conferentie organiseert over trendbreuken – ‘Trends & Transitions’. Een demografische aardverschuiving is een trendbreuk die, net zoals die in de klimaatverandering, de economie en de energiehuishouding, om lokale antwoorden vraagt. Op de conferentie proberen we die mogelijke trendbreuken met elkaar in verband te brengen. Waarom? Om uitspraken te kunnen doen over wat ons in en om Amsterdam op middellange en lange termijn mogelijk te wachten staat. De geschetste demografische trendbreuk is er vooral een van snelle vergrijzing – zeg maar gerust: een pensioengolf – van de omvangrijke cohort van de babyboomers en een ingrijpende terugval in de aantallen 15-64-jarigen in de wereld – zeg maar van degenen die werken en die het brood moeten verdienen. Rond 2025 gaat het voor Duitsland om een krimp van 7 %, in Italië van 9 % en Japan zelfs van 14 %. Wie gaan dat groeiende gat vullen? Bovenal, aldus The Economist, zal het gaan om een tekort aan getalenteerden. Dat tekort is nu reeds overal in de wereld voelbaar. Omdat de getalenteerden nu al schaars zijn en nog schaarser worden en ze nauwelijks meer trouw zijn aan hun bedrijven en in steeds mindere mate ook aan hun geboorteland, zal er een wereldwijde slag geleverd gaan worden tussen bedrijven om het aantrekken en vasthouden van talent: dat is "the battle for the best." De redactie gelooft niet dat de westerse landen deze slag zomaar zullen winnen. Ook landen als India en China betalen hun getalenteerde mensen nu reeds zeer hoge salarissen. In de Indiase IT-sector is bijvoorbeeld sprake van een 20% inkomensstijging, terwijl het aandeel IT-ers dat daar jaarlijks van bedrijf switcht de veertig procent nadert. Kortom, "It is time for workers to start enjoying more of the fruits of their talents."
De slag om de besten verklaart in de eerste plaats de snel stijgende salarissen van de top van de Nederlandse bedrijven. Die trend valt dus niet te keren, integendeel, we zullen er als Nederland in mee moeten gaan. Maar salarissen zijn één ding, leefklimaat, imago en uitdaging zijn evenzogoed zaken waar getalenteerde mensen in de wereld naar kijken. Misschien moest Nederland daar eens wat meer energie in steken. Dat vereist wel internationale maatstaven hanteren voor kwaliteit van huisvesting, stedelijke ambiance, voorzieningen, bereikbaarheid. En dan op al die terreinen aan de top willen staan. Kortom, waar blijft de ambitie? En hoe wordt deze vanuit een mondiale ‘battle for the best’ concreet ingevuld? Er is werk aan de winkel.
reacties