Global consolidation

On 8 juni 2015, in internationaal, theorie, by Zef Hemel

Read in ‘Global City-Regions’ (2001) of Allen Scott (ed.):

One of the students protested. My question on consolidation and which three factors explain this consolidation according to Saskia Sassen in her paper ‘Global Cities and Global City-Regions: a Comparison’, was false according to him. Her consolidation was not spatial, while I suggested it was. Sassen wrote that at the end of 1998 twenty-five cities accounted for 83 percent of the world’s equities under institutional management, that only London, New York and Tokyo accounted for 58 percent of the foreign exchange market and that these three cities, together with Singapore, Hong Kong, Geneva, Frankfurt and Paris accounted for 85 percent in this, the most global of markets. “This trend towards consolidation in a few centers also is evident within countries.” As an illustration she showed that New York is a winner in the US, Sydney in Australia, Toronto in Canada, London in the UK, Bombay in India, Sao Paulo in Brazil, Amsterdam in the Netherlands. So what’s the problem? Not spatial?

The right answer was, of course, very simple if you would have studied the paper carefully. Social connectivity and clustering of central functions in one big city, where information is being exchanged and analyzed by talented, well informed people, is one dominant trend. Another trend is collaboration of cities in cross-border networks, strategic alliances, division of labor, and also competition, all fostering a new urban hierarchy. Sassen: “What we are seeing now is yet a new pattern, where this cooperation or division of functions is somewhat institutionalized: strategic alliances not only between firms across borders but also between markets.” Third, deregulation and privatization lead to denationalization of institutional arenas. Economic globalization, she explains, is making countries less relevant. Agendas en corporate elites are formed in major cities now, not capital cities per se. So the world has changed. “Global cities and global city-regions have emerged as major new scales in this dynamic of territorialization.”  Planners and geographers have to think in a different way. You might say it’s nothing new. Through history cities have always played this role. You’re right. The only thing is, the scale, the intensity, the speed, the impact, we’ve never seen it before.

Tagged with:
 

Hoe groter, hoe beter

On 12 december 2014, in innovatie, stedelijkheid, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Sociale Big Data’ (2014) van Alex Pentland:

Sociale Big Data

Alex Pentland, hoogleraar Big Data aan MIT Cambridge, schreef een boek over hoe gedrag en ideeën zich verspreiden. Onlangs verscheen een Nederlandse vertaling bij Maven Publishers. Die verspreiding vindt plaats, aldus Pentland, door besmetting, een mechanisme dat hij met grote hoeveelheden data in kaart heeft gebracht. Ook geeft hij tips hoe dergelijke ideeënstromen te verbeteren. Belangrijk voor organisaties, maar ook voor steden. Deel III (‘Data-gedreven steden’)gaat namelijk over steden. In hoofdstuk 9 legt hij zelfs uit “hoe de sociale fysica en big data onze opvattingen over steden en ontwikkeling radicaal veranderen.” Als bèta-man geeft hij daar suggesties omtrent het beter ontwerpen van steden. Beter in de zin van: creatiever, innovatiever, socialer, welvarender. Ik kreeg het boek gisteren in handen en ben het direct geboeid gaan lezen.

Pentland onderscheidt sociale banden en exploratieve. De eerste betreffen vertrouwde ideeën zonder veel vernieuwing. De tweede zijn verkennend, op vernieuwing gericht. Hoe groter de bevolking(sdichtheid) van een stad, hoe zwakker de sociale en hoe sterker de exploratieve banden. Grote steden zijn daarmee dus in principe vernieuwender dan kleine steden. Voor goede sociale banden blijkt een omvang van 100.000 inwoners optimaal (zeg: Amstelveen). Maar dan heb je nog geen vernieuwing. En juist vernieuwing blijkt de aanjager van stedelijke groei. “Kennelijk bevordert exploratie niet alleen de groei en de welvaart van steden, maar is het proces ook zelfversterkend.” Grote steden hebben dus de neiging steeds groter en welvarender te worden. Mits de exploratieve ideeën kunnen stromen en de sociale banden niet worden veronachtzaamd (lees: anders stijgt de criminaliteit). De metropool moet dus zijn opgebouwd uit eenheden van 100.000 inwoners, maar voor de maximale creatieve output zijn zakelijke en culturele gebieden in een centrale kern nodig die zoveel mogelijk gelegenheid geven voor exploratie. Dat vraagt om snel openbaar vervoer binnen de metropool en een rijk, op uitwisseling gericht centrum. Ziedaar de ideale stad van Pentland, gevonden op basis van ‘big data’. Herkent u het beeld?

Tagged with:
 

Science of Cities

On 13 maart 2013, in wetenschap, by Zef Hemel

Gehoord in CREA te Amsterdam op 11 maart 2013:

De wereldklok die Peter Sloot aan het begin van zijn Amsterdam Lezing vertoonde tikte ijzig door: het aantal bewoners van deze planeet bleek al ruim de zeven miljard gepasseerd. Sloot, in het dagelijks leven hoogleraar computational sciences aan de Universiteit van Amsterdam, sprak over steden als stabiele, complexe en adaptieve systemen. In dat opzicht onderscheiden steden zich niet van natuurlijke ecosystemen. Beide vallen terug te voeren op slechts 1 wiskundige formule. Samen met zijn vriend Geoffrey West van het Sante Fe Institute had hij ruim 300 steden in de wereld bestudeerd. Wat bleek? In grote steden lopen de mensen sneller, werken harder, zijn productiever. Kortom, grote steden blijken efficiënter dan kleine. Alles draait om interactie. Hoe groter de stad, hoe efficiënter deze is. Verklaren kon Sloot het verschijnsel niet. Wel was hem duidelijk dat er een belangrijke wetenschap ontbrak: een echte ‘science of cities’. Amsterdam dichtte hij in dat opzicht grote kansen toe. Hier gebeurt het.

Onderzoek naar steden is, aldus Sloot, per definitie multidisciplinair. Hij verbaasde zich over het feit dat de wetenschap in Nederland nog altijd verticaal georganiseerd is en per kolom wordt afgerekend. De toekomst is aan samenwerking tussen de disciplines. Talloze voorbeelden gaf hij van systeemstudies die aan de gezondheidszorg raken, of aan de economie, de sociologie, de geografie of de criminologie. Zo pleitte hij hartstochtelijk voor open data – die van het elektronische patiëntendossier in de eerste plaats -, ook al begreep hij dat de privacy moet worden gewaarborgd. Hij noemde het voorbeeld van het in Nebraska gevestigde bedrijf Gallup dat eindeloos veel interviewgegevens op het internet deelt. Ook in Singapore waar hij regelmatig werkt wordt het belang van open data ingezien. Het belang vond hij evident: niet alleen helpt het bij de begripsvorming, ook kan dat betere begrip in de praktijk worden toegepast en intelligenter beleid helpen traceren. Voorbeelden gaf hij ook. Met het modelleren van gegevens kan hij criminele netwerken helpen ontmantelen, rampen bestrijden, verkeersstromen reguleren, epidemieën simuleren, een economische crisis voorspellen. Zelfs de reacties van mensen kan hij via feedback loops in zijn modellen integreren. Is dit alles mogelijk geworden dankzij de ontwikkeling in de computertechnologie? Nee zeker niet, veeleer gaat het om begripsvorming. De juiste wiskundige formules kennen we nu; eindelijk kunnen we ze toepassen.

Tagged with:
 

The beginning of shape

On 5 juli 2012, in theorie, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Emergence’ (2001) van Steven Johnson:

Waarom ik het boek opnieuw uit de kast haal? Omdat ‘The connected lives of ants, brains, cities and software’ ook na ruim tien jaar nog hoogst actueel is. Sommige auteurs zijn gewoon hun tijd ver vooruit. De Amerikaanse wetenschapsjournalist Steven Johnson is zo iemand. In ‘Emergence’ beschrijft hij hoe zelf-organiserende systemen werken. Zulke systemen ontwikkelen zich bottom-up en gehoorzamen aan slechts een paar regels. Steden zijn typische zelf-organiserende systemen; Johnson noemt ze ‘pattern amplifying machines’. Neem Manchester. Begin negentiende eeuw, toen Friedrich Engels haar bezocht, groeide de textielstad in Noord-Engeland opzienbarend snel. De rijke buurten waren gescheiden van de arme arbeidersbuurten; die laatste zaten opvallend goed verstopt. De stad leek keurig geordend, maar was in werkelijkheid een van de minst geplande steden van het Verenigd Koninkrijk. “That mix of order and anarchy is what we now call emergent behaviour.” Het boek van Johnson gaat over complexiteit en over zelfregulerend gedrag, waardoor patronen vanzelf ontstaan, zonder interventie van bovenaf.

Uitgerekend in Manchester studeerde de wiskundige Alan Turing. Turing was het die in 1948 Londen verruilde voor de noordelijke textielstad om onderzoek naar mathematische patronen te doen in het laboratorium dat uiteindelijk de grondslagen van de computer zou ontvouwen. Zijn paper over ‘morfogenese’ – over het ontstaan van vormen – verscheen in 1952: een verslag van een studie naar biologische ontwikkeling op basis van wiskundige formules. In feite was hij de eerste die de kracht van zelfassemblage detecteerde en die emergent gedrag op het spoor kwam.  Zijn opzienbarende ontdekkingen deed Turing uitgerekend in de meest ongeplande stad van Groot Brittannie. Toeval kan dat volgens Johnson niet geweest zijn. Johnson besluit dan ook met de stelling, zich mede baserend op de theorieën van Turing: “You don’t need regulations and city planners deliberately creating these structures. All you need are thousands of individuals and a few simple rules of interaction.” Johnson woont en werkt in Park Slope, het door Paul Auster bezongen deel van Brooklyn, New York. New York is een van de minst gereguleerde steden ter wereld. Zou ook hier sprake van toeval zijn?

Tagged with:
 

Het ‘silo effect’

On 20 februari 2012, in regionale planning, theorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Together’ (2012) van Richard Sennett:

‘The Craftsman’ heette het eerste boek van socioloog Richard Sennett over vaardigheden die mensen in staat stellen een waardevol leven te leiden – het zogenaamde ‘homo faber project’. Het verscheen in 2008. Dingen maken en daar plezier aan te beleven wordt in de huidige tijd vervangen door vluchtig en weinig prikkelend werk, was de boodschap van Sennett in ‘The Craftsman’. Dingen maken kan ook denkwerk betreffen – ook dat wordt steeds moeilijker. Onlangs verscheen deel twee, getiteld ‘Together’. Het boek vertelt het verhaal van het samenwerken en hoe moeilijk dat eigenlijk is. Eigenlijk is het heel praktisch werk, dat samenwerken. “My focus in ‘Together’ is on responsiveness to others, such as listening skills in conversation, and on the practical application of responsivesness at work or in the community.” Ik ben het boek aan het lezen en ik moet zeggen, het is fascinerend en tegelijk huiveringwekkend. Deel drie is in de maak. Het zal gaan over het bouwen van steden. “They aren’t made very well today; urban design is a craft in peril.” U bent gewaarschuwd: “my hope is that understanding material craftmanship and social cooperation can generate new ideas about how cities might become better made.” Ziedaar het uiteindelijke doel van de reeks: steden worden steeds slechter gebouwd, maar het kan beter.

Zonder samenwerking kun je geen steden bouwen en zonder de vaardigheid om dingen te maken kun je niet samenwerken, het klinkt allemaal logisch. Elke maatschappij eist samenwerking, aldus Sennett. Maar management deelt mensen op in organisaties en eenheden; dit noemt hij het ‘silo effect’. Dat effect leidt ertoe dat mensen van elkaar vervreemden en dat er een antagonistische wij-zij-verhouding ontstaat die samenwerking juist belemmert. Door snelle wisselingen wordt die samenwerking nog lastiger gemaakt. Een jonge werknemer die in 2000 in dienst treedt, zal twaalf tot vijftien keer van werkgever wisselen. Managers zorgen ervoor dat mensen gemiddeld niet langer dan negen tot twaalf maanden in hetzelfde teamverband werken. Niemand raakt ingewerkt en ingespeeld op de ander. De moderne samenleving, aldus Sennett, leert mensen hun vaardigheden af om samen te werken. De uitkomst zijn slecht gebouwde steden: qua vorm homogeen en rigide, sociaal drukt de stad nauwelijks nog een persoonlijke of gedeelde ervaring uit. “These are unfortunately familiar complaints.” Door ‘The Craftsman’ en ‘Together’ te schrijven hoopt Sennett dat wij weer betere steden zullen gaan bouwen. Kunnen wij nog meester worden over onze omgeving? Ik hoop het. En ik zie uit naar het derde en laatste deel.

Tagged with:
 

Onvergeeflijk

On 17 januari 2011, in economie, energie, by Zef Hemel

Gelezen in Financial Times van 11 januari 2011:

Ian Morris is hoogleraar Geschiedenis en Archeologie aan Stanford University, San Francisco. Hij schreef een fenomenaal boek over de wereldeconomie. Het heet: ‘’Why the West rules – for now”. Martin Wolf schreef er een recensie over in de Financial Times van 11 januari 2011. Volgens Morris groeit de wereldeconomie vanuit twee kerngebieden: het Westen en het Oosten. Het Oosten haalt het Westen op dit moment snel in. Tot zover niets nieuws. Voor Morris houdt groei verband met vier factoren: energie, urbanisatie, militaire capaciteit en informatietechnologie. Hij is ervan overtuigd dat de eerste de belangrijkste is. Het was ook geen industriële revolutie, maar een energierevolutie die het Westen eind achttiende eeuw op voorsprong zette: toen leerde het Europese kerngebied fossiele brandstoffen gebruiken. Die bleken bovendien in overvloed voorradig. Dat was cruciaal. Na 1800 is het wereldwijde energieverbruik gigantisch gestegen. Op dit moment haalt het Oosten ons qua energiegebruik echter snel in. In 2035 zullen wij 50 procent meer energie gebruiken dan nu. Energie en ideeën, aldus Morris, ze zijn de basis van onze beschaving.

Daar valt natuurlijk geen speld tussen te krijgen. De vraag is alleen of energie werkelijk de bepalende factor is. Cruciaal is ze zeker. Zoals hier al vele malen verkondigd ligt in werkelijkheid urbanisatie aan de basis van economische groei en van de toename van ideeën en ideeënuitwisseling in de wereld. En inderdaad, de steden konden pas echt omvangrijk worden toen fossiele brandstoffen in overvloed voorradig bleken en eenvoudig in energie konden worden omgezet. De groei van de Hollandse steden in de zeventiende eeuw was te danken aan turf en windmolens, die van Londen in de negentiende eeuw aan steenkool, die van de steden in de USA en het Verre Oosten in de twintigste eeuw aan goedkope aardolie. Het feit dat wij in Nederland de aardgasvondst in 1959 niet hebben aangewend om een echte metropool te bouwen is, achteraf gezien, natuurlijk onvergeeflijk. Ideeën en ideeënuitwisseling waren hier te lande veel krachtiger geweest als we dat wel hadden gedaan. Binnenkort is het aardgas op. Wat heeft deze energiebron ons aan ‘economische structuurversterking’ opgeleverd? Asfalt, beton, mainports en een Betuwelijn. We hebben onszelf veroordeeld tot muilezels van de wereld, of althans van Duitsland. Onvergeeflijk, eeuwig zonde.

Tagged with:
 

Steden als olifanten

On 8 januari 2011, in theorie, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in Sunday Magazine van 19 december 2010:

Opmerkelijk artikel van Jonah Lehrer in de Sunday Magazine over de wetenschapper Geoffrey West. West is een 70 jaar oude Britse wetenschapper die o.a. aan Stanford University heeft gedoceerd en op Los Alamos National Laboratory heeft gewerkt, een theoreticus en een echte bèta. Na zijn pensionering besloot hij zich op steden te richten. Waarom zijn er steden, waardoor groeien steden, waardoor neemt verstedelijking op deze planeet exponentieel toe? West deed alsof er geen theorie bestond en begon data te verzamelen; enorme files downloadde hij van het Census Bureau. Na twee jaar vond hij een heel eenvoudige rekenformule die de omvang, groei en aard van steden in de wereld verklaart. Althans, de berekening verklaart het verschijnsel ‘stad’ voor 85 procent.

De wet bleek overeen te komen met een veel algemenere wet die biologische verschijnselen verklaart. Deze wet is afkomstig van Max Kleiber en stamt uit de vroege jaren ‘30: “he noticed that the sprawlingly diverse animal kingdom could be characterized by a simple mathematical relationship, in which the metabolic rate of a creature is equal to its mass taken to the three-fourths power.” Dit algemene principe heeft nogal wat implicaties, omdat het laat zien dat grotere organismen minder energie per gewichtseenheid nodig hebben dan kleinere.  De metropool, ontdekte West, wordt net als dieren en mensen door zijn interne infrastructuur bepaald. Een stad is als een olifant: “In city after city, the indicators of urban “metabolism,” like the number of gas stations or the total surface area of roads, showed that when a city doubles in size, it requires an increase in resources of only 85 percent.” Dat betekent dat steden de meest duurzame, door mensen gecreëerde structuren zijn. Hoe groter de stad, hoe duurzamer. “Small communities might look green, but they consume a disproportionate amount of everything.” Ook suburbs – steden als Phoenix – kunnen soms snel groeien, maar dat is geen duurzame groei; ze worden gekenmerkt door gemiddeld lagere inkomens en geringere innovatie. Echter, een mens gaat niet in een grote, dichtbebouwde en volgepakte stad wonen omdat zoiets duurzaam is. Volgens West is er maar één verklaring voor de trek naar de grote steden: menselijke interactie. Niet dat de metropool daarmee een prettig milieu voor ontmoeting is. Alles draait om toeval, toevallige ontmoetingen, soms zijn het vervelende, niet gewenste ontmoetingen, en dat vinden mensen lang niet altijd fijn. “West admits that all successful cities are a little uncomfortable. He describes the purpose of urban planning as finding a way to minimize our distress while maximizing our interactions.” Zo is het. Het is tijd voor duurzaamheid. Het is tijd voor grote steden. En de opgave voor de planners is: maximalisering van ontmoetingen, minimalisering van ergernissen. Oftewel, het organiseren van probleemloze congestie.

Tagged with:
 

Werkezel van de wereld

On 26 oktober 2010, in theorie, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in De Rationele Optimist (2010) van Matt Ridley:

Aardig boek van Matt Ridley. Hij is wel schatplichtig aan Robert Wright, die met zijn ‘’Non Zero’ hetzelfde eigenlijk veel beter deed, namelijk aantonen dat er wel degelijk sprake is van vooruitgang. Maar Ridleys weergave van de wereldgeschiedenis schiet in één opzicht tekort. Hij schrijft alle vooruitgang toe aan het fenomeen ‘handel’. Door handel te drijven worden goederen en diensten uitgewisseld, waardoor arbeidsdeling ontstaat. Hoe meer handel, hoe meer arbeidsdeling, hoe meer specialisatie. “Ik meen te mogen beweren dat de cumulatieve aanwas van kennis door specialisten, waardoor wij steeds meer verschillende dingen kunnen consumeren door allemaal steeds minder te produceren, het belangrijkste verhaal voor de mensheid is. (…) Dit is het hoofdthema van de geschiedenis: de verbreiding van uitwisseling, specialisering en de daardoor ontstane uitvinding, de schepping van tijd.” Waar zit de denkfout van Ridley? Essentieel voor de vooruitgang van de mensheid, de kennis, uitwisseling en arbeidsdeling is niet handel, maar verstedelijking. Bij Ridley is de stad slechts in één hoofdstuk samengebracht, waar ze als een effect van handel wordt weggezet. Daar schrijft hij: “Handel trekt mensen naar de steden en doet de sloppenwijken groeien. (…) In 2008 leefde voor het eerst meer dan de helft van de wereldbevolking in steden. Dat is geen slechte zaak. Het is een maatstaf voor economische vooruitgang dat meer dan de helft van de bevolking de zelfvoorziening achter zich kan laten en de mogelijkheden kan opzoeken van een leven dat in plaats daarvan gebaseerd is op uitwisseling. Tweederde van de economische groei voltrekt zich in steden.”

Ridley beschouwt steden als maatstaven, niet als oorzaken van vooruitgang. Dit is een fundamentele fout. Hij is zo gefocust op handel dat hij de steden eerder ziet als triomf van het kunststuk ‘handel drijven’, dan als de bron ervan. De meeste handel vindt immers plaats binnen steden, verstedelijking leidt tot arbeidsdeling, kennis hoopt zich op in steden, kennisuitwisseling vindt binnen steden plaats. Wat steden doen is importen vervangen, jazeker dat ìs handel drijven. Maar dan wel met als doel zoveel mogelijk zèlf te maken, voor de lokale markt. Handel trekt mensen niet naar steden, maar steden trekken handel aan. Verstedelijking is de motor van economische voorspoed. Vandaar ook dat meer dan de helft van de mensheid inmiddels in steden woont en dat die steden tweederde van de economische groei voor hun rekening nemen. Wie verstedelijking ontloopt, loopt economische vooruitgang mis. En wie teveel op handel inzet, degradeert zich tot werkezel van de wereld.

Tagged with:
 

Soft planning

On 14 maart 2009, in filosofie, theorie, by Zef Hemel

Gehoord tijdens symposium ‘Visie Voorop’ op donderdag 12 maart 2009:

Het is de vraag of mijn bijdrage aan het symposium ‘Visie Voorop’ in de Glazen Zaal aan de Prinsessegracht te Den Haag afgelopen donderdag goed over het voetlicht kwam. Het belang van het verhaal en de zegeningen van het spreken aan tafels, gevat onder de gemeenschappelijke noemer van ‘soft planning’, kreeg een lauwe ontvangst in de overigens goed gevulde zaal. De interventies van gespreksleider Maarten Hajer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, hielpen ook niet echt. Ongeduldig vroeg hij telkens naar de wijze van borging van afspraken, alsof dit allemaal wel leuk en aardig was wat ik zei, maar dat het niet echt ter zake was. Ook de vragen uit de zaal hadden allemaal een ‘hard’ karakter: ze gingen over geld, bevoegdheden, legitimering, uitvoering. Telkens werd er verwezen naar de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening, alsof er alleen maar beperkingen zijn en het aantal vrijheidsgraden gering. Op een gegeven moment riep ik: ‘Zijn er wetten om ons mensen te dienen of zijn wij er voor de wet?’ Het mocht niet baten. De aanwezigen leken zich het liefst te willen ketenen in een beperkte ruimte van mogelijkheden.

‘s Avonds aten we met de schrijvers aan het te verschijnen boek over hetzelfde onderwerp elders in Den Haag, om precies te zijn in een bovenzaal aan de achterkant van restaurant Pavlov aan het Spui. Ik keek op de gevel van de oude kerk die hier door moderne bebouwing wordt omsloten. Ik plaatste een opmerking over het monument, waarop Maarten Hajer zei dat in die kerk niemand minder dan Baruch de Spinoza begraven lag. Toen voelde ik mij gesterkt. Spinoza, geboren te Amsterdam en gestorven in Den Haag, schreef in zijn Ethica: "De bedoeling van de politiek is niet om mensen in bedwang te houden met vrees, maar juist om de enkeling van vrees te bevrijden zodat hij zo veel mogelijk in veiligheid en vrede, in vrijheid en blijheid leeft." Een vrij persoon is in de ogen van Spinoza iemand die zichzelf als een bepaalde modus van God ziet en daarom beide gezichten van Fortuna (voor- en tegenspoed) gelijkmoedig draagt. Iemand die alleen de dingen doet die hij het allerbelangrijkst vindt. Iemand die zorgt voor het welzijn van anderen en niet bang is voor de dood.

Het mooiste vind ik nog altijd dat er volgens Spinoza niet zoiets bestaat als een zelfstandige wil. Het gaat erom dat we de dingen doorhebben, doorzien, begrijpen. En vanuit dat begrijpen ontstaat als vanzelf het doen, vloeien het handelen en de actie voort. "Zoals we van de zon vanzelf bruin worden als we liggen te zonnen, zo komen van adequate ideeën eigenlijk vanzelf acties." Een mooiere omschrijving van wat ik die middag had willen zeggen bestaat niet.

Tagged with:
 

The Center of Things

On 23 april 2008, in theorie, by Zef Hemel

Gelezen in De Nieuwe Stad. Stedelijke centra als brandpunten van interactie (2007) van Rob van Engelsdorp Gastelaars:

Compact-stedelijke milieus zijn weer in trek. Dat is de belangrijkste conclusie van emeritus-hoogleraar Stadsgeografie Rob van Engelsdorp Gastelaars in zijn laatst verschenen boek dat hij schreef in onderzoekstijd bij het Ruimtelijk Planbureau. De grote stad wordt weer ‘the Center of Things’, om het met John Dos Passos te zeggen. "Voor de bestuurders van veel westerse steden is dit goed nieuws." Hun opgave bestaat erin om de aanwezige ruimtelijk-economische structuur te versterken. "Tegelijkertijd zullen zij bedreigingen het hoofd moeten bieden, zoals bijvoorbeeld het gevaar van de verplaatsing van topfuncties naar global cities buiten Nederland en, op de lokale schaal, de aantasting van levendigheid van het publieke domein." Vervolgens stelt Van Engelsdorp Gastelaars zich een hele hoop vragen als het gaat om het Nederlandse ruimtelijke beleid. Een unieke kans? Voldoende draagvlak? Welke creatieve klasse? Kan elke Nederlandse stad een creatieve stad zijn? Is Amsterdam de creatieve hoofdstad van Nederland? Waar liggen dan de grenzen van Amsterdam? Moet Amsterdam blijven inzetten op compacte stad? De belangrijkste vraag die hij zich stelt is de laatste in het rijtje: staan we in Nederland op een keerpunt of zetten we eerste voorzichtige stappen in de richting van een nieuw ruimtelijk beleid? Zijn antwoord luidt: we moeten breken met het bestaande ruimtelijke beleid dat uitgaat van ingetogenheid en evenwicht. We moeten selectief worden en gaan profileren. Dit vergt een omslag in het denken. Het vormt voor Van Engelsdorp Gastelaars de opmaat tot het laatste hoofdstuk van zijn boeiende boek, getiteld: "Compacte stedelijkheid als toekomstig beleidsthema."

Hoezo toekomstig? Waarom zo lang gedraald? We moeten opschieten, gelet op de bedreigingen. Dus: profileren de metropolitane kern en niet te moeilijk doen over de begrenzing van de gehele metropool. Die is groot, zo groot mogelijk.

Wordt vervolgd.

Tagged with: