Seed Valley

On 23 januari 2013, in economie, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen op uva.nl d.d. 2 juli 2009:

Willem Stiekema is hoogleraar Bioinformatica aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Swammerdam Instituut voor Levenswetenschappen. Ook is hij decaan van de Amsterdam Graduate School of Science (AGSS), een samenwerkingsverband tussen UvA en VU waarin alle bèta-masteropleidingen van beide instellingen worden aangeboden. Op 11 februari 2013 zal hij spreken in de nieuwe reeks Amsterdam Lezingen rond het thema: Amsterdam Kennisstad. Zijn lezing handelt over planten, zaadveredeling, biologie en het Science Park. (U kunt zich nog aanmelden). Stiekema, die zesentwintig jaar verbonden is geweest aan de Landbouw Universiteit Wageningen, richt zich in zijn wetenschappelijke onderzoek op de analyse van erfelijke eigenschappen van planten, van aardappelen en tomaten in de eerste plaats, twee voor Nederland belangrijke gewassen. Door technologische doorbraken is het sinds kort mogelijk het DNA van een organisme in kaart te brengen. Dit heeft geleid tot een revolutie in het biologische onderzoek aan micro-organismen, planten, dieren en mensen. Ook in Amsterdam wordt daar onderzoek naar gedaan.

Onderzoek naar zaadveredeling in Amsterdam kan niet los worden gezien van de economie in de kop van Noord-Holland. Daar bevindt zich een internationaal centrum voor de veredeling van voedingsgewassen en bloemen, ook wel ‘Seed Valley’ genoemd. De belangrijke laboratoria waar plantenzaad wordt onderzocht en veredeld treft men er aan. Van de tien grootste zaadproducenten ter wereld zijn er liefst vier gevestigd nabij Enkhuizen. Incotec bijvoorbeeld was eind vorig jaar nog in DWDD. Dat bedrijf levert een bijdrage aan de oplossing van het voedselprobleem door op duurzame wijze zaad te veredelen. Het betreft opwaardering, priming, disinfectie, coating en analytische diensten voor genetische analyse en kwaliteitscontroles. Incotec heeft haar hoofdvestiging in Enkhuizen, maar daarnaast filialen in de USA, Brazilië, Italië, Zweden, Frankrijk, Zuid-Afrika, India, China, Japan en Australië. Dat bedrijf is, kortom, een wereldspeler. De toekomst van deze hoogtechnologische sector ligt steeds meer in het ontwikkelen en verkopen van kennis en innovatie. Amsterdam speelt daarin een vooraanstaande rol. Hoe sterk is deze kennissector met de stad verweven?

Tagged with:
 

Het plezier van zelfteelt

On 7 mei 2012, in voedsel, by Zef Hemel

Gelezen in Trouw van 3 mei 2012:

Afgelopen dagen doorgebracht in Washington DC om te spreken op het jaarcongres van Dumbarton Oaks, het studiecentrum van Harvard University op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur. Het congres stond in het teken van ‘Food & The City’. Landschapsarchitecte Dorothee Imbert van Washington University in Saint Louis had het georganiseerd. In de zaal zaten wetenschappers van alle belangrijke Amerikaanse universiteiten. Ik was gevraagd te spreken over Amsterdam en haar voedselsysteem, in het bijzonder de IJsselmeerpolders. Andere bijdragen gingen over Parijs, Tokio, Guangzhou, Los Angeles, San Francisco, Addis Abeba, de metropolen in Zuid-Amerika en Afrika, alle in relatie tot voedsel. Er waren veel historische studies ook, zoals over Leberecht Migge en Le Corbusier. Wetenschappers kwamen van Harvard, Berkeley, Columbia, Miami International University, Rutgers University, Georgetown University en dus de Universiteit van Amsterdam. Door de historische dimensie van veel studies ontstond een bijzondere verdieping van het onderwerp, dat overal op de wereld in de grote steden sterk leeft, zeker hier in Amerika. Is het een modieuze gril, is het flauwekul?

In het vliegtuig op de heenreis las ik De Verdieping in dagblad Trouw, afdeling Duurzaamheid & Natuur. Een foto van een boer in een aardbeienveld, gekleed in een smoking en een rood vlinderdasje, trok de aandacht. Jan Robben is tuinder in het Brabantse Oirschot, tussen Eindhoven en Tilburg. Hij vertelt dat bijna alle verbouwde aardbeien in Nederland van slechts één soort zijn: Elsanta. Die soort is vooral gunstig voor de sector, want hij is productief, geschikt qua vorm, goed houdbaar en voor alle teeltwijzen te gebruiken. Alleen, hij smaakt niet. Robben en zijn collega’s hadden dat echter niet in de gaten. Ze leverden gewoon aan de veilingen; die gingen later op in The Greenery, die alle supermarkten van Nederland bedient. The Greenery gaf geen feedback. Naar acties van de milieubeweging om minder bestrijdingsmiddelen te gebruiken werd ook al niet geluisterd. Later kwamen de foodies. Robben luisterde toen ineens wel. Zo ontdekte hij dat 96 procent minder milieubelasting mogelijk is als je anders gaat telen en dat de smaak dan veel beter wordt. Ook ontdekte hij dat er wel zeshonderd (!) verschillende soorten aardbeien bestaan, die vaak veel lekkerder zijn. De supermarkten werkten echter niet mee en ook de veiling weigerde zijn producten. Toen heeft hij zijn lidmaatschap opgezegd, omdat hij als lid nergens anders zijn aardbeien mag aanbieden. Daardoor was hij echter wel zijn afzetkanaal kwijt. Hij kon alleen nog leveren aan de Amsterdamse winkels van Marqt. Tweederde van zijn grond moest hij verkopen. Hij teelt nu aardbeienplantjes en verkoopt die aan stedelingen die zelf hun aardbeien telen. “Ik begon met zo’n 500 klanten. Op de website plaatste ik tips en via de sociale media houd ik iedereen ook op de hoogte. Ik krijg daarvoor veel foto’s terug waarvan het plezier van de zelfteelt afspat. Er is echt een community ontstaan. (…) Vooral stedelingen vinden het fantastisch.” Dit noemt hij ‘de aardbeienacademie’. Trendy? Ja. Flauwekul? Nee. Ook de aardbeienacademie had in Washington zijn opwachting kunnen maken.

Tagged with: