Gelezen in ‘In Pursuit of Resilient Community Gardens’ (2014):
Beatriz Pineda Revilla uit Spanje schreef een boeiende masterscriptie Urban Studies aan de UvA over stadslandbouw in New York en Amsterdam. In ‘In Pursuit of Resilient Community Gardens’ onderzocht ze vier praktijken van stadslandbouw in beide metropolen, in elke stad een bottom-up en een hybride initiatief waarbij intermediaire organisatie de stedelingen hielpen. Hoe veerkrachtig zijn ze en wat maakt dat ze zo veerkrachtig zijn? Dat was haar centrale vraag. Ze onderscheidde zeven indicatoren. De cases beschreef ze nauwgezet. De initiatieven scoorden elk op deze zeven. Wat bleek? Zeggenschap over de grond is kritisch, maar flexibele instituties zijn zo mogelijk nog belangrijker. Met haar onderzoek hoopt ze nieuwe burgerinitiatieven te kunnen helpen. Hoe kunnen deze zich telkens aanpassen en ervoor zorgen dat ze toekomstbestendig zijn?De verschillen tussen de cases kon bijna niet groter. Prospect Farm is een initiatief van een idealistische hoogleraar in Noordwest Brooklyn, een typisch collectief beheerd terrein op sterk vervuilde grond; Garden of Eden is een hybride project in een sociale woningbouwcomplex in Fort Greene; Valreeptuin is een anarchistisch bottom-up project in Amsterdam-Oost; Buurttuinen Transvaal is een hybride project in een plantsoen in de Transvaalbuurt dat ondersteund wordt door de gemeente. Opvallende verschil tussen de twee cases in New York en die in Amsterdam vond ik de inbedding van de New Yorkse initiatieven in een netwerk van intermediaire nonprofit-organisaties – iets wat in het Amsterdamse nog ontbreekt. Gemeentelijke ‘participatiemakelaars’ moeten in Amsterdam dit organisatorische gat vullen. Het is alsof Pineda Revilla in haar scriptie pleit voor een nog verder terugtrekkende overheid in Nederland, waardoor dergelijke organisaties ook bij ons kunnen gedijen en eindelijk ook hier een civic society kan ontstaan. Veerkracht dankzij neoliberale politiek? Nee, ze bedoelt hybride vormen; die hebben de toekomst.
Gelezen in De Blauwe Kamer van 2013 nr. 4:
Al een paar keer met de kinderen naar de nieuwe tuin van het nieuwe Rijksmuseum geweest. Gewoon, om de beelden van Henry Moore te bekijken, maar ook om te spelen in en rond het ingenieuze waterlabyrint. Want naast het Museumplein is er nu ook de Museumtuin. Rond het door architect Pierre Cuypers ontworpen gebouw heeft bureau Copijn een schitterende tuin ontworpen die de restruimten op de kavel netjes vult en die je daar even laat ontsnappen aan de grootstedelijke hectiek rond de Stadhouderskade en het Museumplein. Favoriete rustplaats: de oude vleugelnotenboom voor de zuidoostgevel van het museum. Zoveel als er te doen was over het fietstunneltje onder het museum en over het ontwerp van het Museumplein als geheel, zo weinig is er geschreven en gesproken over de toevoeging van deze mooie tuin. Elke keer als ik er was, was het er gezellig, druk en levendig. Voor het eerst heb ik het gevoel dat Amsterdam zijn grootstedelijke ambities aan het waarmaken is.
Tegelijk is de Museumtuin oer-Hollands. Alles speelt zich af op de vierkante millimeter. De spanning die je aan de voorzijde voelt is bijna te groot: het voorbijrazende verkeer op de kade, de grote beelden van Moore, de relatief kleine tuinkamers, de vele toeristen, het past allemaal net. Is dit negentiende eeuwse Amsterdamse zuinigheid? Of eiste Cuypers, zoals Mark Hendriks in een bespreking in vakblad De Blauwe Kamer schrijft, hier alle aandacht op voor zijn bijzondere gebouw? En waarom dan toch dat grootstedelijke gevoel dat ik krijg, elke keer als ik de Museumtuin betreed? Ik denk dat het in het volgende schuilt. In Amsterdam vind je bijna nergens deze hoogwaardige tuinarchitectuur in de publieke ruimte. Hier staan alle hekken open en de tuin wordt druk bezocht. Maar niets is er hufterproof gemaakt. Alles is mooi, geraffineerd, openbaar en tegelijk exclusief, royaal, een rustpunt, metropolitaan.
Gelezen op Wildlondon.org op 8 juni 2011:
Een wandeling door Oost-Londen af gelopen mei maakte het al op slag duidelijk: de meeste tuintjes in Stratford en omgeving zijn tegenwoordig bestraat. Vaak staan er clicko’s op of, erger, ligt er rommel. De London Wildlife Trust heeft een onderzoek gedaan naar het verlies aan tuinen in de Britse hoofdstad. Met luchtfoto’s werd het oppervlak door de jaren heen (1998-2008) voor het eerst nauwkeurig berekend. Wat blijkt? Londen telt 3,8 miljoen tuinen. Elk jaren verdwijnen er 500 tuinen door bestrating. Dat staat gelijk aan 200 m2 meter groen, in totaal 6 hectare, zeg maar tweeënhalf maal Hyde Park. Veel lijkt het niet, maar in de loop der jaren (het onderzoek strekt zich uit over 100 maanden) tikt zoiets aardig aan: een reductie van liefst 25 procent! O ja, het aantal bouwsels in achtertuinen nam toe met 55 procent (nog eens 1.000 hectare)!
Tuinen zijn van grote waarde voor het groene karakter van Londen. Op dit moment bestaat nog 57 procent (22.000 hectare) van de tuinen in Londen uit beplanting. Dat staat gelijk aan 14 procent van het Londense oppervlak. De afname kwam neer op 25.000 hectare over de laatste 100 maanden. Gaat de ontwikkeling door, dan zal dit oppervlak nog eens halveren. Door verharding verliest Londen niet alleen haar groene karakter, maar ontstaan ook problemen met de waterafvoer, klimaatverandering en vermindering van het aantal dier- en plantensoorten. Londen heeft dringend behoefte aan iets als de zogenaamde verordening op de keurblokken die sinds de 17e eeuw de gesloten binnentuinen in de Amsterdamse grachtengordel beschermt. Voorlopig volstaat de burgemeester van Londen met een oproep aan zijn burgers om af te zien van nog meer plaveisel, kassen en schuurtjes. Zal het helpen?
reacties