Gehoord op 4 en 5 mei 2012 in Washington DC:
Een interessante bijdrage leverde ook Tal Alon-Mozes aan het congres ‘Food & The City’ op Dunbarton Oaks, Washington DC. Haar paper ging over Israelische voedsellandschappen in de twintigste eeuw. Minder bekend dan de roemruchte Kibbutzim waren de kleine stedelijke boerderijen in en rond Tel Aviv die voedsel leverden aan de Joodse migranten die zich vanaf de jaren ‘20 vestigden in Palestina. Als voorbeeld noemde ze Kiryat Avoda. Volgens de volkstelling van 1942 waren er 4669 kleine stadslandbouwbedrijfjes in Palestina. Hun agrarische activiteiten waren geïnspireerd door Ebenezer Howard’s idee van de ‘garden city’ en Leberecht Migge’s gemeenschapstuinen. Het waren vooral vrouwen die het tuinieren in praktijk brachten. Economisch stelde het volgens Alon-Mozes allemaal niet veel voor, maar in de opbouw van het land speelde het verschijnsel een uitermate belangrijke rol. Stadslandbouw werd zelfs een zeer prominent onderdeel van het eerste Nationale Masterplan voor de jonge staat Israel, door Arie Sharon opgesteld (1951). Alon-Mozes: “In nurturing a domestic vegetable garden, one was implementing the essentials of the nation’s revival: productivity, native connectedness to the land, independence and self-fulfillment.” Later zou stadslandbouw in de vergetelheid raken en geen rol meer spelen in de opbouw van het Joodse land.
Tal Alon-Mozes vertelde dat het idee van stadslandbouw ook in Israel weer een comeback maakt. Met name door NGO’s worden achtergestelde groeperingen aangespoord om zich door middel van tuinieren te emanciperen, vooral de recente migranten uit Ethiopië verbouwen hun eigen groente om te integreren in de harde Israelische samenleving. Wat me vooral bijbleef van haar paper waren de aspecten van stadslandbouw die minder met voedsel te maken hebben, maar veeleer met het sociale, zoals vrouwenemancipatie, onafhankelijkheid, zelfverwerkelijking en zelfvertrouwen. In Israel lijkt stadslandbouw vooral ideologisch ingegeven, en natuurlijk ook religieus. Althans, die indruk kreeg ik. Of vergis ik me? Op een website las ik over een ‘urban rooftop garden party’ op de achtste verdieping van een gebouw in het centrum van Tel Aviv, georganiseerd door Green Prophet Jeff, alias The Compost Guy. Het deed me ergens aan denken. “So what’s the schedule for this urban farming extravaganza?”
Gelezen in Trouw van 3 mei 2012:
Afgelopen dagen doorgebracht in Washington DC om te spreken op het jaarcongres van Dumbarton Oaks, het studiecentrum van Harvard University op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur. Het congres stond in het teken van ‘Food & The City’. Landschapsarchitecte Dorothee Imbert van Washington University in Saint Louis had het georganiseerd. In de zaal zaten wetenschappers van alle belangrijke Amerikaanse universiteiten. Ik was gevraagd te spreken over Amsterdam en haar voedselsysteem, in het bijzonder de IJsselmeerpolders. Andere bijdragen gingen over Parijs, Tokio, Guangzhou, Los Angeles, San Francisco, Addis Abeba, de metropolen in Zuid-Amerika en Afrika, alle in relatie tot voedsel. Er waren veel historische studies ook, zoals over Leberecht Migge en Le Corbusier. Wetenschappers kwamen van Harvard, Berkeley, Columbia, Miami International University, Rutgers University, Georgetown University en dus de Universiteit van Amsterdam. Door de historische dimensie van veel studies ontstond een bijzondere verdieping van het onderwerp, dat overal op de wereld in de grote steden sterk leeft, zeker hier in Amerika. Is het een modieuze gril, is het flauwekul?
In het vliegtuig op de heenreis las ik De Verdieping in dagblad Trouw, afdeling Duurzaamheid & Natuur. Een foto van een boer in een aardbeienveld, gekleed in een smoking en een rood vlinderdasje, trok de aandacht. Jan Robben is tuinder in het Brabantse Oirschot, tussen Eindhoven en Tilburg. Hij vertelt dat bijna alle verbouwde aardbeien in Nederland van slechts één soort zijn: Elsanta. Die soort is vooral gunstig voor de sector, want hij is productief, geschikt qua vorm, goed houdbaar en voor alle teeltwijzen te gebruiken. Alleen, hij smaakt niet. Robben en zijn collega’s hadden dat echter niet in de gaten. Ze leverden gewoon aan de veilingen; die gingen later op in The Greenery, die alle supermarkten van Nederland bedient. The Greenery gaf geen feedback. Naar acties van de milieubeweging om minder bestrijdingsmiddelen te gebruiken werd ook al niet geluisterd. Later kwamen de foodies. Robben luisterde toen ineens wel. Zo ontdekte hij dat 96 procent minder milieubelasting mogelijk is als je anders gaat telen en dat de smaak dan veel beter wordt. Ook ontdekte hij dat er wel zeshonderd (!) verschillende soorten aardbeien bestaan, die vaak veel lekkerder zijn. De supermarkten werkten echter niet mee en ook de veiling weigerde zijn producten. Toen heeft hij zijn lidmaatschap opgezegd, omdat hij als lid nergens anders zijn aardbeien mag aanbieden. Daardoor was hij echter wel zijn afzetkanaal kwijt. Hij kon alleen nog leveren aan de Amsterdamse winkels van Marqt. Tweederde van zijn grond moest hij verkopen. Hij teelt nu aardbeienplantjes en verkoopt die aan stedelingen die zelf hun aardbeien telen. “Ik begon met zo’n 500 klanten. Op de website plaatste ik tips en via de sociale media houd ik iedereen ook op de hoogte. Ik krijg daarvoor veel foto’s terug waarvan het plezier van de zelfteelt afspat. Er is echt een community ontstaan. (…) Vooral stedelingen vinden het fantastisch.” Dit noemt hij ‘de aardbeienacademie’. Trendy? Ja. Flauwekul? Nee. Ook de aardbeienacademie had in Washington zijn opwachting kunnen maken.
reacties