Perimeter Parijs

On 29 oktober 2018, in landschap, by Zef Hemel

Gelezen in The New York Times van 22 oktober 2018:

Gerelateerde afbeelding

Interessant artikel in The New York Times van afgelopen week. David McAninch, auteur van onder andere Duck Season, maakte een wandeling door de buitenwijken van Parijs. In ‘A new view of Paris: From the perimeter’ beschrijft hij een zesdaagse trektocht in mei 2018 buiten de platgetreden paden van de gemiddelde Parijse toerist, in een wijde boog, tot soms ver buiten de Périphérique, want hij liep tegen de klok in. De lichtstad met zijn monumenten vond hij al te bekend, te mooi en klassiek, terwijl hij nieuwsgierig was naar de randen. Daarom begon de Amerikaan vanuit zijn hotel bij Porte Dorée in noordelijke richting te lopen, wandelde vervolgens in zes dagen tijd 35 mijl door een rommelige stedelijke agglomeratie van net iets minder dan 10 miljoen inwoners. Tot zijn verbazing is de periferie van Parijs veel gevarieerder dan hij dacht. Naast de beruchte banlieus met hun dichte migrantenenclaves trof hij voormalige industrieterreinen met hippe lui en creatieve bedrijven, galeries waar graffiti en moderne kunst werd verkocht, dure bastions voor rijke stedelingen, mooie slaperige dorpjes en uitgestrekte parken en ook bossen. Zijn conclusie na een dag wandelen: de randen van Parijs hebben de afgelopen eeuw vooral dienstgedaan als een groot laboratorium voor vette en soms ronduit absurde architectuur. Zoals het Centre Nationale de la Danse uit 1972 of het twee jaar oude M6B2 op de rand van het 13e arrondissement.

Niet elk onderdeel vond hij even opwindend. Vooral op zijn route van St Dénis in het noordoosten in westelijke richting tot aan zakencentrum La Défense viel hem tegen. Google Maps loodste hem hier langs saaie boxen en dozen die zich eindeloos aaneen leken te rijgen. Gelukkig belandde hij de volgende dag in Bois de Boulogne. Daarna volgde het zuiden, dat hij bereikte via uitgestrekte rangeerterreinen met kampementen vol vluchtelingen en Roma’s; hun vuren en tenten deden hem denken aan de foto’s van Atget. Montreuil zou het Brooklyn van Parijs zijn en, inderdaad, er klonk muziek en er was veel jong en trendy volk op de been in een klein parkje vlak achter het stadhuis. Sommige muziekwinkels deden hem denken aan de East Village in de jaren 1980, maar dan schoner. En zo gaat het maar door. Mooi ook de laatste zin als hij een taxi instapt om vermoeid terug te keren naar zijn hotel: “As the driver eased onto the Périph, flowing smootyhly at this late hour, I had the thought that the highway, which I’d crossed over and under so many times on my walk, no longer felt like much of a barrier at all.” Zijn tocht deed me denken aan ‘Schuifgroen. Een wandeling langs de grens van Amsterdam’’ (2003) van Herman Vuijsje. Socioloog en wandelaar Vuijsje zocht destijds het perifere groen op, dat hij steeds verder zag opschuiven naar buiten. McAninch is niet bang voor de grote stad. Hij maakt het centrum groter. Dat is de èchte emancipatie van de periferie. Wordt dit een trend?

Tagged with:
 

Wandelen als daad van verzet

On 19 september 2018, in boeken, infrastructuur, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Wanderlust’ (2001) van Rebecca Solnit:

Afbeeldingsresultaat voor rebecca solnit wanderlust

Haar naam hoorde ik voor het eerst bij Michael Sorkin in New York. Haar boek over de geschiedenis van wandelen kocht ik later in Londen. Sinds een half jaar loop ik door Amsterdam van en naar mijn werk en probeer ik zo weinig mogelijk te fietsen. Het levert een nieuwe ervaring op die de Amerikaanse schrijfster Rebecca Solnit (1961) in ‘Wanderlust. A History of Walking’ (2001)uitstekend heeft beschreven. Haar boek is boeiend en erudiet. Wandelen is sinds het eind van de achttiende eeuw een protest tegen de snelheid en de vervreemding als gevolg van de industrialisatie en modernisering. Vanaf toen werd lopen iets ongebruikelijks voor mensen, de traagheid ervan paste niet meer bij de moderne tijd. Wandelen werd later zelfs een daad van verzet en onderdeel van de tegencultuur. Ook mijn recente wandelen door Amsterdam getuigt van tegendraadsheid, door de traagheid van het lopen te verkiezen zet ik mij af tegen de dominante snelheidscultuur die geobsedeerd is door auto’s, mijn wandelen is zelfs een stil protest tegen de vele agressieve fietsers en snorfietsers die in Amsterdam nauwelijks nog in toom te houden zijn. Toegegeven, wandelen kost tijd. Ik heb het er graag voor over.

Haar boek, schrijft ze, wilde Solnit aanvankelijk eindigen in het lieflijke Lake District in noordelijk Engeland, waar de liefhebbers van wandelen hun diepste overpeinzingen hebben opgeschreven, maar ze besluit dit niet te doen. Ze gaat naar Las Vegas. Ooit werden daar in de woestijn van Nevada casino’s gebouwd op loopafstand van het station, maar door de komst van de auto werden deze naar de snelweg verplaatst. Dit werd de Las Vegas Strip. Al snel raakte die achtbaans-snelweg volledig verstopt met auto’s. Waarop de hotels enorme parkeergarages bouwden. Inmiddels wandelen hier elk jaar 30 miljoen mensen op en neer; in de weekeinde zijn dat er zeker 200.000. De Strip is uitgegroeid tot een echte wandelboulevard. Een typische Solnit-observatie is deze: “Wandering and gambling have some things in common, they are both activities in which anticipation can be more delicious than arrival, desire more reliable than satisfaction.” Echter, de casinobazen zijn bepaald niet dol op voetgangers, want dat wandelen houdt ze maar van gokken af. Dus het is tegen beter weten in dat Vegas zich ontwikkelt tot een echte stad. “The fight for free space – for wilderness and for public space – must be accompanied by a fight for free time to spend wandering in that space.” Dat zeg ik, wandelen kost tijd en komt neer op verzet. Volgens Solnit is die strijd in Vegas nog lang niet in het voordeel van de wandelaar beslist. Evenmin in Amsterdam.

Tagged with: