Gelezen in ‘Antifragile’ (2014) van Nassim Nicolas Taleb:
Ruimtelijke planning wordt door de Amerikaans-Libanese wiskundige Taleb in zijn nieuwste boek, ‘Antifragile’, heel even genoemd. We moeten als lezer dan wel stevig doorlezen, want pas op bladzijde 324 is het zover. Planologen worden daar over één kam geschoren met architecten. Beide beroepsgroepen begrijpen volgens Taleb niets van hun onderwerp: steden, landschappen, gebouwen. Architecten maken hun gevels glad, planners plannen topdown. Zaken die op een natuurlijke wijze groeien, zoals steden, landschappen en gebouwen, hebben juist een fractale kwaliteit. Op elk schaalniveau hebben ze dezelfde configuratie, net zoals een boom bestaat uit een stam, dikke takken, dunne takken, twijgjes. “Like everything alive, all organisms, like lungs, or trees, grow in some form of self-guided but tame randomness.” Steden, landschappen en gebouwen zijn niet anders. Maar moderne architectuur voelt met zijn gladde gevels doods aan en planologen plannen van bovenaf, met vaak noodlottige gevolgen: “topdown is usually irreversible, so mistakes tend to stick, whereas bottom-up is gradual and incremental, with creation and destruction along the way, though presumably with a positive slope.” Planologen zouden beter moeten weten.
Dat de wereld fractaal is, lijkt onomstreden. Het ruimtelijke patroon dat op dit moment op wereldschaal valt waar te nemen, doet zich inderdaad op alle schaalniveaus voor: sinds eind jaren tachtig is dat een van sterke ruimtelijke concentratie. Op wereldschaal concentreert de groei zich in Azië; terwijl Europa zich in de krimpende periferie bevindt. Binnen Europa concentreert de groei zich in de centrale zone München-Zürich-Wenen; terwijl Nederland zich, net als Ierland, Portugal, Spanje, Italië en Griekenland, in de krimpende periferie bevindt. Binnen Nederland concentreert de groei zich in de as Amsterdam-Utrecht; de rest van ons land bevindt zich in de krimpende periferie. Binnen de Amsterdamse regio concentreert de groei zich in Amsterdam; randgemeenten als Almere, Velsen en Beverwijk bevinden zich in de krimpende periferie. Alleen echte metropolen kunnen de periferie weerstaan. Europa telt er maar een (Londen), Nederland geen enkele.
Gelezen in De Volkskrant van 16 december 2006:
Tijdens het opruimen van oude kranten viel mijn oog op een artikel in de kennisbijlage van De Volkskrant van 16 december 2006 waarin wiskundehoogleraar Lex Schrijver, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, uit de doeken doet hoe hij voor de Nederlandse Spoorwegen de nieuwe dienstregeling, die inging in 2006, had ontwikkeld. Wiskunde is een mooi vak. Je komt altijd tot de juiste probleemdefinitie. Zo ook Schrijver in dit geval. Allereest concentreerde hij zich op het probleem van de capaciteit van het spoorwegennet. De problemen in de Randstad bleken vooral te worden veroorzaakt door … de spoorbrug over de IJssel bij Zutphen. Dat was een grote verrassing. Een ander "overduidelijk probleem", aldus Schrijver, "bleek jaren geleden al: het spoor tussen Amsterdam en Utrecht. Daar hadden al veel eerder vier sporen moeten komen." Waarom dat niet gebeurde? Volgens de wiskundige "was dat natuurlijk ook een gevolg van politieke keuzes." Inmiddels wordt het spoor op genoemde baanvak verdubbeld. Decennia te laat.
Die brug over de IJssel is voor iedereen een verrassing. Maar de gebrekkige spoorcapaciteit tussen Amsterdam en Utrecht was inderdaad al vele jaren bekend. Dat daar zo lang niets aan gebeurde, is een grote schande. Kennelijk was zestig jaar Randstadbeleid niet in staat dit probleem adequaat op te lossen. Integendeel, zou je bijna zeggen. Want hoe kan het nu dat de twee best presterende steden binnen de Randstad geen goede spoorverbinding hebben, terwijl er voor een zieltogend Rotterdam zomaar een gloednieuwe Betuwelijn wordt aangelegd? Heeft dat Randstadbeleid überhaupt wel zin? Die vraag blijkt aan de hand van dit voorbeeld althans niet lastig te beantwoorden: hoogstwaarschijnlijk niet.
reacties