Na het bezoek aan de terp van het Friese Hegebeintum was ik nieuwsgierig geworden naar de afgravingen van terpen en wierden in het algemeen. Want niet alleen deze hoogste terp van Nederland bleek deels vergraven. Het had niet veel gescheeld of van het hele terpenlandschap van Friesland en Groningen was niets meer over geweest. Dit is wat ik vond. Afgravingen als deze begonnen ergens rond 1840 en eindigden pas toen kunstmest op grote schaal beschikbaar kwam. Terpaarde kwam in die jaren bekend te staan als zeer vruchtbaar en werd door professionele gravers gretig afgevoerd en verscheept naar de schrale zandgronden elders in het noorden, waar ze dienst deed als tuinaarde voor de boeren. Zeven jaar vruchtbaarheid extra werd hen beloofd, tenminste als ze terpaarde van een goede kwaliteit wisten te bemachtigen. Van de ruim 2.000 terpen die Noord-Nederland aan het begin van de 19e eeuw telde en die in tweeduizend jaar waren opgebouwd, verdween in een tijdsbestek van amper honderd jaar ruim de helft – de rest werd grotendeels vergraven. Pas in 1961 werd door de Rijksdienst voor het Nationale Plan een officieel verbod uitgevaardigd op het verder vergraven van de terpen, die ze nu als cultuurhistorische monumenten bestempelde. Maar het kwaad was toen al geschied. De oorspronkelijke terplichamen moeten zeer omvangrijk zijn geweest. De steile taluds in het huidige landschap zijn dus niet heel oud, maar eerder aardkundige ruïnes, relicten van een zeer oud landschap, in feite onderdelen van een nieuw landschap dat dateert van de 19e of vroeg 20ste eeuw.
Dat de resterende terpen daarna, door al dat graven, een rijke bron van archeologisch onderzoek zouden worden is dan weer een troostrijke gedachte. Dat begon met het werk van Albert van Giffen (1884-1973) en zijn onderzoek naar de terp van het Groningse Ezinge (tussen 1923 en 1934), waarbij restanten van liefst 85 boerderijen werden aangetroffen, stammend uit de periode van 600 voor Chr. tot de vijfde eeuw na Chr. De directiekeet verhuisde de Groningse professor later naar het Drentse Diever, waar deze dienst deed als vakantieverblijf; in De Heezeberg, zoals de keet daarna genoemd werd, schreef Van Giffen de meeste van zijn boeken. Wat vond ik nog meer? Een recent rapport van het Groninger Instituut voor Archeologie gaat over een doorsnede van zeven Friese terpen (2019). Wie over dit steilkantenonderzoek leest en het jargon een beetje vergeet kan een fascinerende reis door de geschiedenis maken – een bewoningsgeschiedenis die soms teruggaat tot de ijzertijd. Nee, ik wist niet wat ik las. Zoals: “Voorafgaand aan het opwerpen van de eerste terplagen waren in het gebied rond Jelsum al mensen actief. In het pakket veenlagen dat zich onder de natuurlijke kwelderlagen bevindt, zijn sporen van betreding van een voormalig veenoppervlak aanwezig. De vorming van het veenpakket wordt op basis van twee 14C-dateringen gedateerd tussen ca. 1750 en 1100 v.Chr., zodat het veen in de midden-bronstijd (fase 0) moet zijn belopen.” Daar krijg ik koude rillingen van. Bij Jelsum, boven Leeuwarden, daar wil ik lopen.
Geef een reactie