Over verbeelding gesproken. Op weg naar de 3D-geprinte brug van Joris Laarman over de Oudezijds Achterburgwal (een laat voorproefje van Constant’s Nieuw Babylon?) liep ik langs het voormalige stadhuis van Amsterdam. Het stadhuis is nu een chic hotel. Ineens stond ik in restaurant Bridges oog in oog met Karel Appel’s ‘Vragende kinderen’. Het restaurant was weliswaar gesloten, maar ik wilde de grote muurschildering van Appel even bekijken. Hij was er nog, mooier dan ooit. De wandschildering dateert van april 1949, toen de ruimte de koffiekamer was van het imposante stadhuis. Daar zaten in december 1949 de wethouders bij te komen van het raadsdebat over de begroting van 1950, waar ze bekend hadden gemaakt de wandschildering van Appel over te laten schilderen. Ze dronken juist een kopje koffie. Daarop was een jongeman in een afgedragen Engelse regenjas de koffiekamer binnengestapt, “die hun ostentatief de rug toekeerde om zich als een geïnteresseerde museumbezoeker in Appels wandschildering te verdiepen.” Midden voor het schilderij staande “trad hij geleidelijk aan axiaal achterwaarts, bij elke stap minutenlang pauzerend, tot hij zich tussen hun hoefijzervormig opgestelde tafels bevond.” Ik citeer hier de Vlaamse architectuurhistoricus Francis Strauven in zijn meesterlijke biografie van de architect Aldo van Eyck. Let op wat er vervolgens gebeurde.
Strauven: “Toen de wethouders acht op hem begonnen te slaan keerde hij zich om, keek hen een voor een strak in de ogen om daarna, geheel in de lijn van de dadaïstische traditie, energiek en bij herhaling zijn tong naar hen uit te steken.” De jongeman in de regenjas was de 31-jarige Aldo van Eyck, die op dat moment ambtenaar bij de Afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente was. Zijn wethouder heette In ‘t Veld, die hem onmiddellijk herkende. Die sommeerde hem op te stappen en rukte aan zijn arm. Maar niet Van Eyck viel tegen de vloer, maar de wethouder. Daarop ontstond tumult. Waarna Van Eyck terugtrad en bij de uitgang bij de trap, op de voet gevolgd door de andere wethouders, “in een geladen betoog zijn protest tegen hun beslissing te kennen gaf.” De ‘Vragende kinderen’, vond hij, moest blijven. Zijn verweer schreef hij in een fel en kernachtig manifest dat hij medio januari 1950 naar het gemeentebestuur zond. Het heette ‘Een appèl aan de verbeelding’. Dat zouden alle politici eens moeten lezen. Ambtenaren hingen daarop een wit doek voor de wandschildering. Datzelfde jaar nog vertrokken Appel, Constant en Corneille, naar Parijs. Van Eyck zwaaide ze uit. Het witte doek verdween later geruisloos. De muurschildering bleek gered.
Geef een reactie